Passionate. Jaargang 3
(1996)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
[pagina 31]
| |
Er is niets aan de hand, dacht Mark terwijl hij naar de eerste streep zonlicht staarde die zich op het plafond aftekende. Hij draaide zijn hoofd op zijn kussen en staarde naar Len die van hem afgekeerd nog lag te slapen. Len ademde zichtbaar, maar zonder de onverstaanbare geluiden die Mark al zo vaak in zijn slaap gestoord hadden. Hoeveel uren had hij al niet zo naast zijn vriend gelegen? Hoe vaak had hij al niet 's ochtends vroeg het eerste licht de kamer zien binnenkomen? Heerlijk vond hij het, de momenten waarop hij ontwaakte en alles weer verfrist en overzichtelijk leek. Zo ook deze ochtend. Ze waren in een nare sfeer naar bed gegaan. Al weken leek Len ergens op aan te sturen, en was hij humeurig en ontwijkend. Totdat er, altijd weer, iets knapte in hem en ze elkaar weer in de armen vielen zonder te weten welk probleem er nu opgelost was. Tenminste, Len kon het niet zeggen en hijzelf wilde het niet weten, ging het door Mark heen. Maar Lens stemmingen waren zo gezocht, leek het wel, stonden zo ver af van hun ware gevoelens voor elkaar dat ze als vanzelf weer oplosten. Daarom komt het goed, dacht Mark. Nog altijd konden ze smelten om elkaar en dat zou alles overwinnen. Marks geloof was er nog, maar was het vreemd dat hij soms wantrouwig was, zoals gisteren gebeurde? Len had om elf uur 's avonds gebeld - hij stond in de file want er was iets aan de hand op de weg, al wist hij niet wat. Om twaalf uur kwam Len thuis. Mark had hem enkel aangekeken, maar Len ontweek zijn blik en ging voor de tv zitten. Even later, in bed, lagen ze naast elkaar naar boven te staren. Len zou geen woord zeggen, wist Mark, dus uiteindelijk vroeg hij maar: ‘Je spreekt toch wel de waarheid?’ Lange tijd zei Len niets. Toen tuitte hij zijn lippen. Dat deden ze vaak, voor de grap, in een gespeeld moment van verdriet of spijt. Maar nu was het menens. Len ging rechtop zitten en boog zich diep voorover. Met stokkende ademhaling huilde hij, en steeds zei hij ‘liefste’ | |
[pagina 32]
| |
voordat een nieuwe uitbarsting volgde. Mark zat naast hem en deed niets. Hij wachtte, totdat Len rustig was en hem omhelsde. Daarna kropen ze onder de lakens, en Mark voelde zijn zorgen niet langer. Er was alleen nog de warmte van Lens lichaam - de warmte die hem nog steeds, na drie jaar, boven alles ging. De strook zonlicht was begonnen af te dalen naar de wand boven hun voeteneinde, toen Mark hoorde dat Len zich naar hem toe draaide. Len legde zijn hoofd op Marks borst. Toen zoende hij Mark en stond met een sprongetje op, ‘ik ga douchen’. Even wilde Mark hem bij de enkel grijpen en hem weer het bed in trekken, zoals hij gedaan had na hun eerste nacht bij Len thuis. Len moest toen naar zijn werk en zei: ‘Nee, ik moet gaan, ik kies voor mijn carrière’. ‘Zo'n vriendje wil ik niet,’ zei Mark daarop en ze lachten, want ze wisten toen al dat ze elkaars vriendje zouden worden. Len liet hem daarop achter, en Mark waarde voorzichtig door het vreemde huis dat hem na één nacht al was toevertrouwd. Nu pakte Mark hem niet beet, maar stapte na hem het bed uit. Terwijl Len douchte maakte Mark in de keuken het ontbijt klaar. Ze konden elkaar horen door een opening boven in de muur tussen hen, en ze maakten zoengeluiden zoals zo vaak. Len één keer, Mark één keer. Len twee keer, Mark twee keer. En nog eens, drie keer. Het deed Mark nog altijd inwendig glimlachen. Hier gaat het toch om, dacht hij bij zichzelf, en hij probeerde niet langer aan zijn ongerustheid te denken. Het was sowieso geen dag voor sombere gedachten. Vandaag zouden ze naar de Dag van de Romantische Muziek gaan, een mooie gelegenheid om er een dag van liefde van te maken. Ongetwijfeld dacht Len er ook zo over.
Een half uur later fietsten ze over de ventweg langs de autobaan waaraan Len woonde. Er was nauwelijks iemand op straat. Wat zouden de mensen doen op een stralende zondagmorgen? Mark tuurde, zoals hij vaker deed, bij de woningen naar binnen. Bijna altijd stond er wel een grote fauteuil voor het raam, zichtbaar tussen de planten op de vensterbank. Daarboven verhief zich dan het rustende achterhoofd van een oudere man, of de fladderende kop van een opengeslagen krant. In iedere woning leek zich een zorgeloos leven af te spelen, maar het kon niet anders of dat was schijn. Overal werden wel relaties verbroken, kinderen het huis uit gegooid, gezinsleden getreiterd, of werd overspel gepleegd. Was het niet altijd zo dat de mensen iedere vorm van dramatiek in hun leven verborgen voor anderen? Iedereen hield de schijn op van een zedig en rimpelloos bestaan, ongeacht wat er zich in het geheim afspeelde. Mark keek naar Len die naast hem reed en strak voor zich uit keek. Zou Len ook dit soort overpeinzingen kennen? Eigenlijk spraken ze nooit over dergelijke zaken, ze kenden alleen de momenten van hun dagelijkse zorgen en plezier. Het leek wel of Len iedere reflectie uitbande, of aan Mark niet tonen wilde. Maar wat gaf dat als hij samen met Len door de stad kon fietsen? Niemand had hem ooit zo geleerd om van het moment te genieten. Ook nu probeerde hij dat, terwijl ze de route namen die hij al zo vaak alleen gereden had - de langgerekte straat uit, linksaf op het kruispunt, voorbij de | |
[pagina 33]
| |
stalen hekken en langs de grijze, glimmende vuilverwerkingsfabriek richting de tunnel die ze op de noordoever brengen zou, naar het Euromastpark waar ze zijn moesten. Ze fietsten langzaam, en bijna zonder woorden, met af en toe een keurende blik van Len die hij niet verkoos te duiden. Mark wilde niets toestaan vandaag dat ook maar enigszins aan gisteravond deed denken. Eenmaal de tunnel door kwamen ze op de Westerkade, en gingen de bocht door waar zeilschepen rij aan rij aangemeerd lagen. Daar fietsten ze ook eens, in hun begintijd, de tegenovergestelde kant op. Ze waren naar een Erotic Night in Gay Palace geweest, waar ze met onverholen spot de pretenties van een paar male strippers becommentarieerd hadden. Onderwijl hadden ze elkaar veel erotischer gevonden, en Lens hand gleed voortdurend onder Marks mouwloze T-shirt dat hij altijd zo spannend vond. Op de fiets terug naar Lens huis keken ze elkaar voortdurend aan. Ineens stak Len zijn hand uit en bracht beiden tot stilstand. Hij pakte Mark beet en zoende hem langdurig, midden op de autoweg in een kille maandagnacht. Dat was pas ware opwinding. Zou Len er ook aan terugdenken, vroeg Mark zich af. Hij durfde het niet te vragen. Ze reden zwijgend de Westzeedijk op, en zagen rechts van hen al groepen mensen langs de beboomde omheiningen het Euromastpark inlopen. Even viel Marks blik op het museumpark dat aan de andere kant van de dijk lag, en zijn gedachten veranderden abrupt. Daar, verderop, was het een heel ander verhaal. Hij probeerde iets op te vangen, maar hij zag alleen het kerktorentje en de donkere boog die er stond en het zicht op het park aan buitenstaanders onttrok. Maar hij wist best wat daar gebeurde, of beter gezegd wat Len daar placht te doen. Hij was alleen niet zeker of Len er de laatste tijd nog kwam. Dan zou hij het ook vertellen, hadden ze afgesproken, maar wat was dat waard? Hij wist dat Len in staat was om 's avonds, nadat hij zijn gereformeerde koor gedirigeerd had, nog even daar een vluggertje te maken voordat hij bij Mark kwam slapen. En dat Len jongens uit de metro oppikte en mee naar huis nam. En dat Len in de buurt van geen sauna kon komen zonder er naar binnen te gaan. En dat Len hem daarover met een stalen gezicht de grootste leugens kon vertellen. Maar Mark wist niet of dat het enige waardoor Len steeds weer hun liefde op de proef stelde. Hoe vaak had Len hem al niet beloofd tenminste eerlijk te zijn? Iedere ontdekte leugen - de nichtenwereld was nu eenmaal klein - trof Mark als een vernedering. Len had weinig last van scrupules, zo leek het. Hij zou zelfs, bij wijze van spreken, in staat zijn er nog eens met een vriend van Mark vandoor te gaan. Soms vermoedde Mark diep in Len een kil en berekenend hart, maar altijd was er het stralende oppervlak van hun relatie dat hem weer meesleepte. Kon iemand die hem zoveel plezier gaf slecht zijn? Hij wilde het niet geloven. Eenmaal, in het begin al, had hij er niet meer tegen gekund. Hij was naar huis gegaan en hij had geroepen: ‘je bent ziek!’ Maar hij was niet bestand tegen de brieven, de tranen, de beloftes van beterschap die volgden. Hoe kon hij niet zwichten voor zoiets? Toen praatten we er tenminste nog over, | |
[pagina 34]
| |
peinsde hij. Ze zetten ondertussen hun fiets tegen een lantaarnpaal aan. In de verte hoorden ze al wat vage muzikale klanken, terwijl ze met de stroom mensen meeliepen die vrolijk lachten en heel wat opgewekter leken dan hij en Len. Nu al zag hij, zoals hij al vreesde, een overdaad aan picknickmandjes, parasols en pastelkleurige kledingstukken. Dat beloofde wat voor straks. Eerst moesten ze nog langs Loos. Daar rechts, in de tuin aan het water, had ooit Lens boezemvriendin Mea foto's van hen genomen in allerlei liefdevolle poses. Op het houten speelrek, aan de waterkant, om elkaar, op elkaar. Wat was hij blij geweest toen hij, enkele maanden later, een van de terughoudender van die foto's bij Lens ouders op de schoorsteenmantel zag staan. En dat bij Mea thuis ... Godver, weer dat vroeger, zei Mark ineens tot zichzelf, hou er toch mee op. Nu loop ik hier toch ook nog met Len, dáár gaat het om. Er is nog niets verloren. Hij knikte zacht met zijn hoofd alsof hij zichzelf wakker wilde schudden. Hij pakte Len even bij de arm en ze keken elkaar aan. Lieevv-juhh zeiden ze zonder geluid, met overdreven lipbewegingen, en daarna het korte toonloze lachje dat andere mensen altijd zo vreemd tussen hen vonden. Maar zo was het met veel dingen. Wat zij samen hadden, hoe goed het ook was, raakte al snel verstoord door de buitenwereld. Zelfs nu voelde Mark dat, terwijl hij uitkeek op het uitgestrekte grasveld waarop ze waren uitgekomen. Om hen heen stonden kraampjes waar wijn en punch verkocht werd. Verderop stonden de podia waarop ensembles in kanten bloezen met hun strijkstokken zwierden. Gezinnen paradeerden over de paden met aangelijnde honden. Meisjes met staarten en wijde rokken boven geelgesokte schoenen huppelden langs. Hij zag een overmaat aan gestreepte kantooroverhemden, opgewekt bedoelde zomerkleding, en van die vreselijke Engelse Jane Austen-hoedjes. Het was alles van een bemeten, zurige vrolijkheid. Ineens wilde hij weg. Hij kon niet tegen de zuinige gezichten om hem heen, de vrome uitdrukking van de mensen die op hem zo hypocriet overkwam. Het deed hem veel te veel denken aan de wereld waarin Len werkte en hij als bezoeker nooit aarden kon. De wereld waarin hij stil achterin de kerkbanken zat om Len te zien dirigeren. En bij de uitgang op hem wachtte. Niemand daar mocht weten dat hij Lens vriend was, om diens imago niet te schaden: de voorkomende jongen die precies was zoals het burgerfatsoen voorschreef, de juiste persoon om het kerkkoor de heilige liederen aan te leren. En dan verweet Len hem nog dat hij niet in die wereld paste. En hij - hij liet het zich maar aanleunen, hopende dat dat het beste was. Mark vloekte in zichzelf. Hoe hadden ze hier ooit heen kunnen gaan? En het was nog wel zijn idee geweest. Als ze maar weer even samen waren, dacht hij, dan was het goed. Hij gebaarde haastig naar een zijpad vlak voor hen, en Len volgde hem. Al snel liepen ze tussen de bomen door, over de vochtige aarde waarop hoge, uitwaaierende takken gebroken schaduwen wierpen. De muziek, het gepraat van de mensen vervaagde en de bebossing werd steeds dikker. Mark voelde zijn onrust verdwijnen. Hier kon niemand ze zien. In een opwelling omhelsde hij Len en zoende hem hard op de mond. Ze waren | |
[pagina 35]
| |
er toch altijd nog, de momenten waarop ze gek waren van elkaar, in elkaar opgingen, bijna inwisselbaar werden? Die momenten waren er nog wel, soms, maar zeker niet nu. Len liet zich even zoenen, maar deed toen een stap terug. Niet dat hij niet van seks in de buitenlucht hield, integendeel. Maar dan wel in het donker, en met een vreemde. ‘Kom, laten we teruggaan,’ zei hij en liep naar het pad dat zich naar het licht en de muziek toe slingerde. Even keek hij om naar Mark die zijn ogen neersloeg. Met natuurlijk weer die teleurgestelde blik die hij soms wel van Marks gezicht af wilde slaan. Waarom werd Mark niet gewoon kwaad als het hem niet beviel? Het bedrukte Len, die houding. Kon hij er wat aan doen dat hij geen zin had? Ze kwamen weer uit op het hoofdterrein waar steeds meer mensen in het gras bij de podia begonnen te zitten. Len aarzelde. Moesten zij ook ergens neerstrijken en punch gaan halen, en doen alsof ze van de muziek genoten? Het had weinig zin, de stemming was er helemaal uit. Hij wist precies hoe het zou lopen. Ze zouden midden tussen de mensen gaan zitten om geen aandacht voor elkaar te hoeven hebben. Of ze zouden weer een van Marks onvermijdelijke vrienden tegenkomen waar Len helemaal geen zin in had. Of, in het gunstigste geval, zouden ze al hun rituelen uit de kast trekken, de woorden, de gebaren, hun eigen taal die zo krachtig was dat ze daarmee tenminste nog de schijn van een goede stemming konden ophouden. Hij wilde hier helemaal niet zijn met Mark. Hij had wel ja gezegd op zijn voorstel, maar hij vermeed nu eenmaal iedere confrontatie met Mark. Die nam hem dat ook kwalijk, dat wist hij ook wel, maar hij kon het gewoon niet. Achter iedere discussie doemde een veel grootser probleem op, dat hij maar liever bedekt hield. Ze keken elkaar gelijktijdig aan. Op zulke momenten, hij wist het, hadden ze geen woorden nodig - ze liepen terug richting Loos, naar hun fietsen. Die vertrouwdheid, ondanks alles, de vanzelfsprekende manier waarop ze elkaar aan de oppervlakte vonden, dat was iets bijzonders en hij prentte zich dat ook regelmatig in. Het maakte ze vrij, allebei. Met wie anders zou hij ooit dat ene nummer van die Velvet Underground-zanger kunnen opzetten, en samen de idiote dans nadoen die ze iemand ooit hadden zien doen op een Spasmodique-concert in Gouda? Of zo door de kamer trippelen als een van hen koffie ging halen? Wie anders zou hij ooit op een kerstnacht in de sneeuw in het bijzijn van zijn ouders, zijn vader vooral, omhelzen en sprongetjes maken van blijdschap om de liefde die ze gevonden hadden? Maar daaronder, daaronder ... Zo'n vrolijk iemand was Mark eigenlijk helemaal niet, en dat benauwde Len. En hijzelf, altijd bleef hij die onrust voelen, de drang naar iets nieuws, opwindends. Het deed hem in allerlei bochten wringen die hem steeds meer verstikten. Zoals die smoes van gisteravond. Hij wist gewoon niets meer te verzinnen om zijn avonturen voor Mark te verbergen. En altijd maar dat praten dat Mark wilde, terwijl hij zoveel te verzwijgen had. Niets was nu eenmaal spannender dan het afdalen naar bezwete, onverlichte kelders, het gluren in vochtige hokjes, het schuifelen tussen bomen door op donkere vlaktes. Het maakte hem | |
[pagina 36]
| |
wild: de willige mannen overal om hem heen, het uitzoeken van de mooiste, de wenkende ogen, dan het zoeken naar beschutting, en steeds weer nieuwe handen om hem te bevredigen. Niets met Mark kon dat benaderen. Altijd was dat hetzelfde, het verveelde hem meer en meer. Maar niet aan denken verder, zei hij tot zichzelf en keek naar Mark, die zwaaide naar iemand maar gelukkig doorliep. Ze stapten op de fiets en laveerden tussen de mensenstromen door. Ze reden de dijk over, en rechtsaf naar het water. Blijkbaar ging Mark er al van uit dat ze bij hem zouden slapen; dat moest dan maar. En misschien was dat ook het beste. Ze waren er immers nog altijd, die momenten dat hij ineens weer blij was met Mark. Net zoals daar, op die hoek bij de zeilschepen, 's nachts toen ze eens terugkwamen van Gay Palace. Maar toen was het altijd zo, ze konden gewoon niet van elkaar afblijven. Wat was er toch veranderd sindsdien? Het heeft eigenlijk niets met Mark te maken, dacht hij soms. Het was het web van leugens waarin hij steeds meer verstrikt was geraakt. Welke liefde was bestand tegen zoiets? Maar, eigenlijk wist hij dat wel, hij gaf liever de schuld aan Mark, het suste zijn onrust. Als hij nu eens de werkelijk ware zou vinden, zouden alle problemen dan niet vanzelf oplossen? Mark was gewoon niet goed genoeg, daar hield hij het maar op. Hij keek om, en zag Marks ogen die langs de schepen dwaalden. Zou hij aan diezelfde nacht terug denken? Hij hield even in zodat ze weer samen op reden. Ze pakten elkaar als vanzelf even bij de arm. Dat zat er nog altijd ingebakken. Een oudere vrouw verderop glimlachte naar ze. Altijd riepen ze dat op bij anderen, tenminste bij onbekenden. Dat was al zo toen ze, nadat ze elkaar een maand kenden al, samen naar Londen gingen. Die mevrouw toen in de bus, die cafébezoekers die hen op oudjaarsnacht in een hoekje zagen zitten ... Zo trots als het hem kon maken, dat was er altijd geweest, zolang ze maar samen waren en de buitenwereld op een afstand. Ze lieten elkaar los toen ze bij de tunnel kwamen. In volle vaart gingen ze de kille gang door, met dat vreemde geluid van het water boven hen, als van een zeeschelp tegen een oor gedrukt. Len ging sneller, maar hij was nu eenmaal sportiever. Op de trap naar boven lazen ze met gespeelde geamuseerdheid de grote strippanelen aan de wand over verantwoorde afvalverwerking. Alsof het louter om kleine kinderen of achtergeblevenen ging die de fietstunnel gebruikten, zo dom waren de grapjes van het doe-het-zelf mannetje met het petje op. Maar wat gaf dat. Ze keken elkaar aan, dan het knikje met het hoofd, en dat lachje ... Dat konden ze in ieder geval nog goed, ging het door hem heen: net doen alsof ze zich prima vermaakten.
Die avond keken ze televisie bij Len thuis. Ze zaten samen op de bank en het was zo'n slechte stemming nog niet. Len probeerde soms Mark te peilen - hoe zou hij zich voelen over hun uitstapje vandaag? Mark deed opgewekt, maar ook voorzichtig, bang misschien zich nogmaals op te dringen. In ieder geval waren ze kalm, beiden. Het was alsof ze vastbesloten waren de dingen te doen die ze al zo vaak gedaan hadden. Ze deden mee met Hints, lachten om het knullige Stads TV, en keken tenslotte naar een van Marks favoriete | |
[pagina 37]
| |
programma's, dat EO-programma van Henk Binnendijk. (Waarom hield Mark daar eigenlijk van, vroeg hij zich af. Wat wisten ze nog veel niet van elkaar.) Ditmaal was Carry Tefsen te gast, pratend over God in een boot aan de Portugese kust. Er waren wel betere afleveringen geweest, besloten ze. Ze zapten, en Mark schold nog even op hem omdat hij MTV nooit wilde voorprogrammeren. Toen was het twaalf uur geweest en tijd om naar bed te gaan. Hij keek toe hoe Mark zijn lensspullen pakte en zich voorover boog over zijn spiegeltje. Toen liep hij naar de badkamer en poetste zijn tanden. Even later kwam Mark bij hem staan, en met hun witte monden keken ze elkaar aan in de spiegel. Marks ogen keken niet zomaar, ze staarden en zochten naar iets. Maar Len kon het hem niet geven en hij sloeg snel zijn ogen neer. Hij bukte en spoelde zijn mond, en liep naar de slaapkamer zonder nog iets te zeggen. In bed wachtte hij op Mark, luisterend naar de geluiden die hij maakte. De kraan die dicht ging, het ophangen van de handdoek, het sluiten van een deur. Mark kwam binnen en deed met een trage beweging zijn shirt uit. Mark ging hem toch niet proberen te verleiden? Maar nee, Mark kroop in bed en ging op zijn zij liggen. Ze schoven alleen even tegen elkaar aan, en Mark drong nergens op aan. Het was stil in de kamer, er was slechts het geluid van hun ademhaling, die van Mark wat zwaarder dan de zijne. Marks huid, maar dat was altijd zo, voelde koud aan voor Lens handen. Na enkele minuten draaide Mark zich om, en ze wensten elkaar een goede nacht. Len liet zijn hoofd wegzakken in het kussen, maar hij sloot zijn ogen niet. Zijn blik ging langs de donkere, papieren lamp boven hem, de brede strook maanlicht op de wand, het stuk helderblauwe hemel dat hij door het raam kon zien. Mark lag geluidloos naast hem. Hij zou toch niet al slapen? Dat was niets voor Mark, die vaak de slaap niet vatten kon. Vroeger maakte Len zich daar zorgen over, nu ergerde het hem eerder. En dat was niet zomaar, dat voelde hij ook wel. Ooit wist hij dat hij van Mark hield. Nu was hij niet zeker meer, en dat was niet genoeg. Hij moest zorgen dat het stopte. Maar niet door iets te doen en dan de schuld te moeten dragen. Nee, hij zou gewoon ophouden de dagelijkse inspanningen te doen die liefde betekenen, en zich zo stap voor stap uit Marks leven verwijderen. Dat was het beste. Ineens hoorde hij Marks hoofd bewegen. Hij keek opzij en zag dat Mark zich naar hem toegedraaid had, met zijn ogen dicht en een hand tussen zijn wang en het kussen. Len keerde zich om, trok het laken omhoog tot aan zijn kin, en voelde de slaap langzaam tot hem komen.
Erik Brus |
|