Passionate. Jaargang 3
(1996)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24/m]
| |
Het Belang van Poëzie [3]Slechts weinig zichzelf respecterende kunstenaars zijn geneigd hun werk te kwalificeren als ‘traditioneel’. Zo populair als tegenwoordig het zelfstandig naamwoord ‘traditie’ is, zo negatief is het bijbehorende adjectief ‘traditioneel’. Wil men in deze tijd een werk aanprijzen omdat het aansluit bij wat geacht wordt de traditie te zijn, dan wordt de aanduiding ‘traditioneel’ vervangen door het even onverwoestbare als tendentieuze ‘klassiek’. Wordt hetzelfde werk geprezen door hen die alles wat naar geschiedenis ruikt verfoeien, dan heet het opeens modern. De termen zijn uitgehold, hun ware betekenis op sterven na dood. Een kunstwerk dat in de eerste plaats opvalt door z'n inwisselbaarheid wordt uitgeroepen tot volwaardig lid van de traditie; een werk dat uitblinkt in een doordachte en zorgvuldig geformuleerde uitdrukking van de tijd waarin het ontstaat, wordt klassiek genoemd. De termen zijn teruggebracht tot niet veel meer dan een gemakzuchtig oordeel, een oordeel dat niet meer omvat dan een culturele KEMA-keur. Het is een oordeel even nietszeggend als het woord ‘geniaal’ waartegen ik in de vorige aflevering van deze rubriek mijn bezwaren heb geuit. Ze zijn als compliment bedoeld, maar toch worden deze termen in feite gehanteerd om het kunstwerk monddood te maken. Op slinkse wijze wordt de rijkdom van een kunstwerk genegeerd, je zou kunnen zeggen: weggepromoveerd. Een voortijdig oordeel, ook wanneer het positief is, staat de aandacht die nodig is om in een kunstwerk op te gaan, hardnekkig in de weg.
De woorden ‘traditie’ en ‘klassiek’ worden gehanteerd als stempel van goedkeuring. Enerzijds voor alle kunst die zich gemakkelijk laat plaatsen omdat ze zich toch alleen bezighoudt met imitatie en blinde navolging, anderzijds voor al die kunst die zich richt op restauratie als gevolg van de momenteel wijd verbreide, sentimentele en mijns inziens zieke roep om Klassieken. Ziek, niet omdat het hier gaat om een pleidooi voor de ontegenzeglijke waarde van deze Klassieke Werken, maar enkel om het in ere herstellen van een autoriteit. Een autoriteit die ons moet komen vertellen wat te denken en vooral wat niet te denken. Een autoriteit die ons in de gelegenheid zal stellen om algemene regels te formuleren die op elk literair werk toegepast zouden kunnen worden. Een autoriteit die verloren gegaan zou zijn doordat een vorige generatie kunstenaars wat al te langdurig op zoek was naar een zogeheten vrijheid in de kunst. Het begrip ‘klassiek’ is heden ten dage synoniem aan de schoonheidscultus van de meerderheid van de bevolking. Klassiek wordt beschouwd als tegengesteld aan ‘modern’, in de zin van ‘natuurlijk’ versus ‘onnatuurlijk’. In zogeheten klassieke kunst hoopt men kleine en ongevaarlijke variaties op een vertrouwd thema te vinden. [Alle amusante, maar weinig inhoudelijke begripsver- | |
[pagina 25/M]
| |
warring ontstaan ten gevolge van het postmodernisme, oftewel het klassiek-moderne en het modern-klassieke laat ik voor de goede orde terzijde.] Het begrip ‘traditie’ is verworden tot een symbool van herhaling, tot een ervaring die gelijk staat aan niet veel meer dan een vluchtige herkenning van iets dat opduikt uit ons beperkte beeld van het verleden. Het stelt gerust omdat datgene waarvan wij vergeten waren dat het vrijwel verdwenen was, er toch nog blijkt te zijn. Dat het om een slap aftreksel gaat stoort ons niet, hierdoor wordt een eventueel pijnlijk besef van verlies aangenaam verzacht, en wordt het ons eenvoudiger gemaakt om snel op iets anders over te gaan. Traditie is verworden tot iets dat valse zekerheid geeft en dat ons niet opzadelt met enige vorm van verantwoordelijkheid. Traditie is overgegaan in haar tegendeel. Of, zoals de reclamecampagne van een Frans cognacmerk het onlangs met haar slogan doeltreffend wist te verwoorden: Traditie als Trend.
*
Traditie is niet een gevaarte dat tot stilstand komt op het moment dat een schrijver zijn pen op papier zet. Traditie is de wisselwerking tussen dat wat reeds is en dat wat nu gemaakt wordt. Traditie is dynamiek, en is tegengesteld aan conventie. Traditie behoort tot de roerende en niet tot de onroerende goederen. Geen dichter die na het voltooien van zijn puberale levensfase nog dichter wil zijn kan het zonder historisch besef stellen. De oude Grieken zijn hem even geliefd of vertrouwd als de middeleeuwen, de Romantici of zelfs als de hedendaagse babbelpoëzie. Dat wil niet zeggen dat hij een onmogelijke hoeveelheid kennis en eruditie veroverd moet hebben alvorens hij zelf aan het werk kan gaan. Zou dit het geval zijn, dan zou kennis een remmende factor worden en dat kan nooit de bedoeling zijn. Waar het om gaat is dat een dichter open staat voor al zijn voorgangers. Hij moet zich realiseren dat alle fragmenten die tezamen de totaliteit van zijn cultuur vormen gelijktijdig bestaan, hier en nu, en dat het zogeheten verleden een niet te onderschatten deel uitmaakt van zijn eigen kleine, particuliere actualiteit. Hij hoeft niet direct in staat te zijn om een uitvoerig college te geven over de gestage ontwikkeling van de westerse cultuur sinds Homerus. Liever niet, laat dat maar over aan de dames en heren kunsthistorici. Het is zijn poëzie waarin een dichter zijn houding ten aanzien van het verleden kenbaar maakt en het is zijn poëzie waarmee een dichter het verleden weet te wijzigen. Dit klinkt wellicht pretentieus, maar U moet zich deze wijziging in de meeste gevallen dan ook niet te groot voorstellen. Desalniettemin, in het geheel van de literatuur verandert er iets wanneer er een wezenlijk nieuw, literair kunstwerk ontstaat. Wat men niet van het leven kan zeggen, kan Zeezicht[Om privacyredenen is dit tekstgedeelte niet zichtbaar.] | |
[pagina 28/n]
| |
men wel van de kunst zeggen: het verleden vormt een eenheid. Voordat een nieuw werk er is vormt de literatuur een gesloten, maar levend geheel waarin elk literair werk in relatie staat tot alle andere literaire werken. Wanneer zich een wezenlijk nieuw werk aandient, dan zal dit gesloten geheel opengebroken worden om plaats te maken voor het nieuwe element. Elke doorbraak van het nieuwe veroorzaakt noodzakelijkerwijs een tijdelijke desoriëntatie binnen het bestaande geheel. Er moet binnen dit geheel een nieuwe rangschikking plaatsvinden en ieder aanwezig fragment wordt, al is het minimaal, aangeraakt door wat is toegevoegd. De innerlijke samenhang van de traditie wordt gewijzigd als viel er een druppel in een plas water. Er ontstaat niet alleen een relatie tussen het nieuwe kunstwerk en het reeds bestaande, ook de reeds bestaande kunstwerken onderling hernemen hun positie. Wezenlijk nieuw is dát kunstwerk dat dit proces bewerkstelligt. De metafoor van de druppel en de plas is ongelukkig in zoverre hij impliceert dat de druppel, eenmaal opgegaan in het geheel, niet meer zichtbaar zou zijn. Binnen de literaire traditie is het echter zo dat van alle elementen die haar vormen de onderlinge verschillen wel blijven bestaan. De elementen blijven, ondanks het feit dat ze deel zijn gaan uitmaken van een groter geheel, in de eerste plaats zelfstandige kunstwerken. Juist al deze verschillen laten zien wat literatuur is. Het nieuwe kunstwerk en de reeds bestaande traditie zijn gelijkwaardig. De één verdwijnt niet in de ander. Ze gaan een relatie aan zonder zichzelf te verloochenen. Welbeschouwd is er in de literatuur geen verleden. Tijdens het ontstaan van een kunstwerk doet het verleden zich gelden in het nieuwe. Na voltooiing keert het nieuwe zich naar het oude en dwingt het oude zich aan te passen. Zo ontstaat het heden als gevolg van het verleden en zo wordt het verleden gewijzigd door het heden. Binnen een levende cultuur vindt er een doorgaande en wederzijdse beïnvloeding plaats, de garantie voor continuïteit. Alleen in de verandering blijft het verleden bewaard. Ten gevolge van deze dynamiek gaan er ook delen verloren of worden eens gewaardeerde kunstwerken [tijdelijk] onzichtbaar. Precies hierom kan er nooit sprake zijn van vooruitgang in de kunst, enkel van voortgang, van ontwikkeling.
*
Wellicht vindt U mij naïef om vol te houden dat er ook in deze tijd nog wezenlijk nieuwe kunst gemaakt kan worden. Immers, alles is toch al gemaakt. Mijn antwoord hierop is dat je de Muze misschien wel kunt beledigen, maar dat je haar niet haar kracht kunt ontnemen. Zowel het idee dat traditie ballast is, dat het de spontaniteit en de zo noodzakelijke naïviteit van de kunstenaar in de weg zou staan, als het idee dat alles al gemaakt is en dat we slechts nog tot herkauwen in staat zijn, getuigen mijns inziens | |
[pagina 29/N]
| |
van een gebrek aan inventiviteit, van een tekort aan doorzettingsvermogen en van een spirituele armoede aan de zijde van de kunstenaar. Tot op heden is er altijd gezocht naar nieuwe vormen, naar nieuwe manieren om onze ervaring van de werkelijkheid te uiten, vast te leggen en over te dragen. Juist dit zoeken naar nieuwe vormen is hetgeen dat iemand tot een onderdeel van een traditie maakt. Blinde navolging is in de traditie uit den boze. De enige vorm van navolging die traditie toestaat is, paradoxaal genoeg, de vernieuwing, de originaliteit. De grootste overeenkomst die een traditioneel dichter van nu vertoont met zijn voorgangers is het zoeken naar nieuwe vormen. Respect voor de oude meesters toon je niet door hun werk na te bootsen maar door hun zoektocht naar nieuwe vormen te vervolgen. Dit leidt onvermijdelijk tot het onderuithalen van dat wat diezelfde oude meesters gemaakt hebben, van wat je het meest bewondert, tot het op z'n kop zetten van dat wat je gevormd heeft. Het gesloten geheel van de literaire traditie vertoont een vanzelfsprekendheid waardoor het voor een nu werkzaam dichter moeilijk is zich te realiseren wat er voor alternatieven zijn of wat het vervolg kan zijn. Voor hem die nieuwe mogelijkheden ziet is deze vanzelfsprekendheid een bedreiging en tegelijk vormt zij de drempel waarop hij zich kan afzetten. Elke vanzelfsprekendheid is voorlopig, maar het behoort tot het wezen van het fenomeen dat slechts weinigen zich dit realiseren. Een eerste voorwaarde is dat de dichter een historisch besef ontwikkelt en dat hij dit voor zolang hij dichter wil zijn blijft ontwikkelen. Met een historisch besef wordt niemand geboren, het is iets waarvoor je moet kiezen en vervolgens moet werken. Alleen zo kan een dichter zijn bijdrage leveren aan de geleidelijke ontwikkeling van de poëzie. Traditie is geen postmoderne grabbelton, het is geen schijnzekerheid voor sentimentalisten en het is geen autoriteit die er om vraagt door neo-neoromantici afgebroken of genegeerd te worden. Traditie is de term die we hanteren om de verborgen samenhang in de cultuurgeschiedenis aan te duiden. En het mag heldhaftig lijken om deze samenhang te verwerpen, maar men kan er zeker van zijn dat ieder kunstwerk met een dergelijke opzet zijn maker niet zal overleven.
In de loop der tijden zijn er natuurlijk veel stromingen in de kunst geweest die gefloreerd hebben mede dankzij het feit dat zij zich op de aan hen voorafgaande generatie hebben afgezet. De breuk met het verleden blijft een terugkerend verschijnsel in de kunst. In al deze gevallen zou je achteraf kunnen zeggen dat van een echte breuk geen sprake was en dat de rebellerende stroming in wezen een logisch vervolg vormde op wat er aan voorafging. Maar dat is gladstrijken en het gaat voorbij aan de behoefte van menig kunstenaar om zich af te zetten. Wat echter opvalt is dat het afwijzen van de voorgaande generatie meestal gepaard gaat met het naar zich toehalen van een verderaf | |
[pagina 30/o]
| |
gelegen cultuurperiode. In de Romantiek verwierp men het voorbeeld van de klassicisten en werden in plaats hiervan de middeleeuwen herontdekt. Honderd jaar later werden de romantici zelf in de ban gedaan en vonden hun modernistische kinderen aansluiting bij de Renaissance en de Klassieke Oudheid. Van belang is de verbondenheid met anderen. Een dichter dient zich bewust te zijn van de continuïteit van de traditie en van het feit dat hij daar deel van uitmaakt. De arbeid van een dichter mag dan vaak lijken op een egotrip, in werkelijkheid maakt hij zijn poëzie samen met al zijn voorgangers.
We leven in een tijd waarin de aandacht voor geschiedenis groot is als nooit tevoren. We reconstrueren muziek zoals die vijfhonderd jaar geleden geklonken moet hebben, we poetsen schilderijen op totdat ze eruit zien alsof ze zo uit een zeventiende eeuws atelier komen. Ongetwijfeld een goede zaak, maar daarmee krijgt de traditie meer respect dan betrokkenheid. De omgang met het verleden wordt overgelaten aan de historici, terwijl de scheppende kunstenaars het laten afweten. Het behoort echter ook tot de taak van de kunstenaar om het werk van zijn voorgangers levend te houden. Niet door een encyclopedische kennis op te bouwen maar door het bestaande werk voort te laten leven in zijn eigen, nieuwe werk. Traditie geeft een idee van wat er gedaan moet worden. Door het besef niet enkel van wat er nu leeft, maar ook van wat er nog steeds leeft wordt zichtbaar wat nog niet gemaakt is en wordt duidelijk wat de eigen positie is. Want, zoals ik al eerder zei, de postmoderne smoes dat alles al gedaan is getuigt van een armoede en een vermoeidheid die wij ons niet kunnen veroorloven. Het was de Engelse dichter en criticus T.S. Eliot die in zijn essay ‘Tradition and the Individual Talent’ uit 1919 de door mij voorgestane benadering van het begrip traditie als eerste hanteerde. En het was de Fransman Francis Ponge, één van de meest originele denkers en schrijvers van deze eeuw, die in 1942 opmerkte: ‘...wat betreft ieder willekeurig iets is niet allen niet alles gezegd, maat dient bijna alles nog gezegd te worden.’Ga naar voetnoot1
peter swanborn | |
[pagina 31]
| |
[advertentie] |
|