Ten slotte
A Short Film about Killing beleefde zijn première op het filmfestival van Cannes in 1988. Gilles Jacob, de directeur van het festival, had het aangedurfd deze film - over de moord van een jongen op een taxichauffeur - voor het hoofdprogramma te selecteren. Bij de eerste vertoning, 's avonds om acht uur, liep de halve zaal weg. Mensen begonnen te braken en er werd gefloten. De regisseur stond na afloop nerveus rokend onderaan de trappen, om de reacties van het publiek af te wachten. Hij had zich wat verdekt opgesteld, alsof hij zich geneerde. Daarna, zo vertelt ons een Nederlandse filmscribent, liep hij een uur lang zwijgend over de boulevard van de stad.
Ikzelf zag de film bijna een jaar later. Ik zat hem uit, al scheelde het niet veel. Nooit ben ik zo van een film geschrokken. A Short Film about Killing begint met een wat sloffige jongen die door de straten van Warschau slentert. Hij trapt naar duiven, duwt een man om in een urinoir en gooit een steen naar een auto. Af en toe staat hij stil, en staart naar stralende mensen op reclameposters. Mensen schrikken van hem, en hij lacht. De camera staat vlak op zijn gezicht. Voortdurend verkeerslawaai vervormt de geluiden, en over alle beelden ligt een vieze, groengele waas, met zwarte vlekken in de hoeken. Alles lijkt verkrampt, in ademnood.
De jongen, Jacek, stapt een willekeurige taxi in, en hij vraagt de chauffeur naar een afgelegen plek te rijden. ‘Hier stoppen,’ zegt hij dan, en direct slaat hij een touw om de keel van de chauffeur. Jacek trekt het touw zo strak aan dat de chauffeur omhoog komt van zijn stoel. Zijn voet glijdt van het gaspedaal af en de auto komt tot stilstand. Langzaam rijdt verderop langs de dijk een fietser, die niets ziet of wil zien. De chauffeur drukt in wanhoop zijn hand op de claxon; het lawaai is ondraaglijk.
Jacek schiet uit de auto en opent het voorportier. Met een ijzeren staaf slaat hij de arm van de chauffeur kapot. Dan beukt hij in op het hoofd - bloed gutst aan alle kanten van het gezicht af. Jacek bukt voorover en ziet de chauffeur in de ogen. ‘Jezus,’ mompelt hij en een moment lang verliest hij, overdonderd door wat hij heeft aangericht, zijn verwrongen trekken. Dan springt hij op en haalt een deken uit de achterbak. Hij wikkelt de deken rond het hoofd van de chauffeur, die geen geluid meer maakt.
Aan beide voeten sleurt Jacek het lichaam de auto uit, en sleept het de berm in. Daar brengt de chauffeur toch nog enkele woorden uit. ‘Ik kan niet ... alsjeblieft.’ Jacek rent naar de waterkant en komt terug met een grote kei. Hij knielt neer bij de chauffeur, heft de kei boven zijn hoofd en aarzelt. De gele kleur van de hemel boven hem is bevlekter dan ooit. Dan deelt hij een laatste klap uit.