zich op haar knieën vallen en begon te jammeren.
‘Sandra, sta op. Probeer je te vermannen, dan kan ik afscheid nemen.’
Ik trok haar omhoog en probeerde met mijn lippen haar wang te raken, maar zij draaide zich van mij af en ik miste. Ik probeerde het niet nog een keer.
‘Begrijp dan dat je je weer bij elkaar moet rapen, dat je opnieuw moet beginnen met een nieuwe vriendenkring, hier in Amsterdam. Je kunt het, verdomme, je hebt bewezen dat je het kunt. Kijk eens naar de vrienden die je had [bijna sinistere nadruk op had] in Rotterdam. Zoiets lukt je weer als je maar wat positiever, wat optimistischer, wat opgeruimder naar buiten treedt. Jezus, je hebt zulke grote talenten, gebruik ze dan!’
Daarna nam ik afscheid met een afgeknepen ‘misschien zie ik je nog, als je weer jezelf bent’ en zij beantwoordde dat met iets dat nog het meest weghad van een korte, ingehouden lach en daarop verliet ik haar slaapkamer, trok mijn jas aan, verliet het huis en ging eerst naar de snackbar in haar straat voor een loempia en toen naar het Centraal Station.
Ik hoorde daarna bijna twee maanden niets van haar, het meisje dat me voor deze laatste ontmoeting minstens twee maal per week belde.
Op een zonnige julidag kwamen Diana en ik uit de bioscoop die we waren ingevlucht om te ontsnappen aan de overdreven middaghitte en we stonden net buiten te wennen aan het felle zonlicht toen er naar me geschreeuwd werd.
‘Daar staat-ie de klootzak. Hee, jij hebt mijn zus vermoord!’
Het was Sandra's oudere broer met zijn vrouw.
‘Kom Ruud, laat die jongen toch, ik wil geen moeilijkheden,’ probeerde ze hem tegen te houden. Maar Ruud liep op me af en wilde uithalen, maar vlak voor me hield hij stil en zijn armen bengelden besluiteloos langs zijn lichaam. Ik dacht dat hij ging huilen, maar hij schudde alleen zijn hoofd en liet zich door zijn vrouw meeslepen. Ik keek hoe ze de Lijnbaan afliepen en zag dat zij een zakdoek uit haar tas haalde en dat hij er zijn neus in snoot. Zij draaide zich nog naar me om, maar ze waren te ver weg om de uitdrukking af te lezen. Daarna keek ze weer voor zich uit en gaf ze hem een arm alsof ze hem moest ondersteunen. Ik dacht aan de grappen die Sandra en ik maakten over zijn grote oren en haar dikke benen.
‘Wie waren dat, waar hadden ze het over?’ vroeg Diana, die Sandra niet kende. Ik drukte haar tegen me aan, ondanks de hitte, en nam haar mee naar het terras van het Doelencafé. Daar gaf ik haar zo beperkt mogelijk uitleg, want voor zulke private onderwerpen was onze