Tot slot
Zo'n zes jaar geleden sloeg ik in de trein van Amsterdam naar Rotterdam de bundel First Love and Other Sorrows open. Ik had het boek die dag gekocht na lezing van een Volkskrant-recensie die sprak van verhalen ‘zo goed dat ze bijna onleesbaar worden’. ‘The State of Grace’, heette het openingsverhaal, en voor het eerst las ik de taal van Harold Brodkey:
‘There is a certain shade af red brick - a dark, almost melodious red, sombre and riddled with blue - that is my childhood in St. Louis. Not the real childhood, but the false one that extends from the dawning of consciousness until the day that one leaves home tor college. That one shade of red brick and green foliage is St. Louis in the summer [the winter is just a gray sky and a crowded school bus and the wet footprints on the brown linoleum floor at school], and that brick and a pale sky is spring. It's also loneliness and the queer, self-pitying wonder that children whose families are having catastrophes feel.’
Ik herinner me nu nog de opwinding die ik voelde. En ik vroeg me af of de medereizigers het aan me gezien hadden, zo groots was het geheim dat mij door het lezen van die bladzijde was onthuld. Kort daarop kocht ik Stories in an Almost Classical Mode, nog altijd de beste verhalenbundel die ik ken. Hierin gooide Brodkey alle remmen los, en First Love leek er ineens heel traditioneel bij. De verhalen waren zo intens dat ze inderdaad haast afschrikten. Wie heeft ooit zoiets geschreven als ‘Play’, over de eindeloze aaneenschakeling van sensaties van een jongen die zijn eerste orgasme beleeft, bladzij na bladzij na bladzij; of ‘Verona: a Young Woman Speaks’, over de bedwelmende geluksgevoelens van een jong meisje; of ‘Angel’, waarin een engel verschijnt en, hoewel er verder niets gebeurt, de getuige ontredderd achterlaat, nauwelijks in staat het gebeurde te verwerken.
In dit laatste verhaal, als in vele andere, laat Brodkey zoveel ideeën los dat hij de lezer lijkt te willen tarten. De hoofdpersoon houdt niet op te filosoferen over waarheid, geloof, het menszijn. Maar ook denkt hij: ‘Het had niets gezegd en Het was eensklaps verdwenen, en dat wilde misschien zeggen dat we Het maar het best gewoon los moesten laten.’ De verschijning kwam en ging, en was niets meer en minder dan zichzelf - ‘betekenis is een menselijk idee.’
Waar intellect is, laat Brodkey telkens zien, kan ook overgave zijn. Omdat alles verandert kiest hij voor de extase van het moment. En zo is zijn stijl: zonder plot, drijvend op associaties, gedachtenstromen, in woorden die zichzelf herhalen of tegenspreken en zo hun eigen onvermogen toegeven - want ook woorden zijn voorlopig.