bekeken, en we besloten na een dag de druipsteengrotten ten zuiden van de stad op te zoeken.
Met de bus reden we door een dure buitenwijk. We kwamen langs landhuizen met grote tuinen, en met auto's voor de deur die glimden en er nu eens niet twintig jaar oud uitzagen. De meeste huizen stonden apart en hadden mooie lichte tinten en rode puntige daken. In zo'n huis zouden we wel willen gaan wonen, zeiden we tegen elkaar, en ik dacht aan de voorzichtige plannen die we hadden gemaakt. Het was een idee waar we omheen cirkelden en af en toe van proefden.
De bus was al snel voorbij de laatste huizen, en we reden de Lage Tatra in. De hobbelige bergweg liep langs een kilometerslange beek die het donkere kalk erboven had uitgehold. We zagen verder alleen lange stenen hellingen voor ons, vlakke rotspartijen begroeid met verkleurd mos; aan niets was te zien dat we een beschermd natuurgebied doortrokken. Len pakte zijn kaart erbij en toonde me hoe ver we gekomen waren. Ik kon er geen wijs uit; Len zuchtte quasi-geërgerd. De bus stopte plotseling, en hij trok me aan mijn jas omhoog.
We sloten ons aan bij een groep Tsjechen, met een gids voorop die de grote houten deur naar de ijsgrot opentrok. Smalle trappen liepen ver naar beneden waar het kouder en kouder werd. De gids stopte af en toe en ze vertelde over de grillige formaties. Ijspegels daalden vanuit gaten in de rotsen neer en gingen op in de bevroren beekjes waarlangs we liepen. Het meisje stelde vragen aan de groep, en maakte een paar keer een grap. Wij deden alsof we haar verstonden, lachten mee met de anderen, en zeiden ‘ne, ne’ wanneer dat op zijn plaats leek.
Terug in Mikulás besloten we dat we de laatste avond moesten vieren. We zochten een goed restaurant op, en de brandy vooraf deed ons steeds in de lach schieten. We maakten flauwe opmerkingen; de ander reageerde daarop met overdreven, spottende geamuseerdheid. Vlakbij het restaurant, in een deftige oude bioscoop met rode pluche stoelen, zagen we een beroerde spionagefilm. Ook wij stonden op zodra de aftiteling begon.
We spoedden ons naar het hotel. Ik ging in bed liggen en Len ontkleedde zich langzaam voor me. Ik vroeg, alsof ik hem voor het eerst bloot zag, naar het litteken op zijn heup. Len lachte om het bekende ritueel. Hij keerde zich plotseling om en draaide de deur in het slot; één keer gezien worden door personeel was voor ons wel voldoende.
In de slaaptrein terug deelden we een coupé met een Nederlands gezin. De ouders bleven maar vertellen dat Tsjechoslowakije zo snel veranderde en duurder werd. Ga dan gewoon niet meer, seinden Len en ik naar elkaar met onze ogen. Een van de zoontjes leende ondertussen mijn ‘stoere bandje’ voor zijn walkman, en weigerde zijn broer te laten luisteren.
Het werd eindelijk donker en we gingen allemaal slapen. Len en ik lagen op dezelfde hoogte, allebei bovenop een uitgeklapt stapelbed. We maakten kusgebaren naar elkaar, verborgen onder onze handen. We schreven briefjes