Redactiewoord
Terwijl mijn collega's de laatste hand leggen aan hun literaire werkjes en zich vol ijver van hun redactionele taken kwijten, heb ik de eer de gong voor een nieuwe ronde te laten gaan.
Buiten stormt het. De kale berk in mijn achtertuin buigt vervaarlijk door de kracht van de wind. De populier, waar ik zoveel van houd, slaat echter onbewogen het tafereel gade. Hij is al zo oud, hij heeft alles al meegemaakt. Een verschrikkelijk bombardement kon hem niet vellen en een echte watersnood bracht hem niet aan het wankelen. Waar zou hij nog van onder de indruk moeten raken? Wie of wat zou hem van zijn stuk moeten brengen? Hoog boven het huizenblok kijkt hij uit over de stad. Al een eeuw ziet hij de Maas naar de Noordzee stromen, en zie, nochtans wordt zij niet vol. Deze evenwichtige reus, geworteld in de aarde, weet dat ieder rusteloos zoeken tot niets leidt, dat ieder gesproken of geschreven woord ijdel is. Daarom verroert hij zich niet en hult zich in zwijgen. Eigenlijk hoort hij helemaal niet in mijn achtertuin. De huizenblokken die hem omringen versterken de indruk dat hier een wild dier in een van de kooien van Blijdorp is beland. Zijn plaats is die tussen andere ijle populieren. Op een rij, aan den einder, markeren zij het oneindig laagland. Bij vergissing heeft hij wortel in deze stad geschoten. Ooit was hij een jonge boom temidden van fraaie nieuwbouw, nu is hij getuige van de verloedering van de wijk waarin hij is opgegroeid. Met de regelmaat van de klok ziet hij hoe politie-invallen een einde moeten maken aan praktijken die het daglicht niet mogen verdragen, junks elkaar naar het leven staan en buurtbewoners zich angstig door de donkere straten begeven. Hoe anders was het in zijn jonge jaren, toen de buurt allure had en een bepaalde deftigheid uitstraalde, die zo mooi door de ‘ae’ en ‘ck’ in de straatnamen werd gesymboliseerd. Een jonge schrijver werkte aan de overkant aan een ironisch meesterwerk dat wij nu als ‘Villa des Roses’ kennen. Soms verbeeld ik me dat ik door de takken van de populier een schim aan een bureau zie schrijven. Het is deze populier die Elsschot doet voortleven. En telkens
wanneer ik het hoofd opricht, peinzend over het juiste woord, aanschouw ik de ironie van honderd jaar levenservaring.
Geen relativerende humor van Elsschot in dit nummer, maar reviaanse ironie van Paul van der Schoor. Tevens wordt u vergast op een gedicht van Erik Brus en debuteren Aad Klos, Marieke Oldenhof, Ingmar Lemmens, Angela Vrtaric-Jovanovic en Richard Dekker in Passionate. Het tiende nummer wordt gecomplementeerd met bijdragen van de redactieleden.
Giel van Strien