| |
| |
| |
Samuel Vriezen
Variaties op een grondbeginsel
Opmerkingen over Arjen Duinker en Jeroen Mettes
1. | Wat is ‘dus’ een prachtig woord! |
2. | In de verte woont dus een belangrijke vogel. |
3. | ‘Dus’ is nonchalant en strenge gevolgtrekking ineen. |
4. | ‘Dus’ verruilt premissen voor conclusies. |
5. | ‘Dus’ gaat van het sterkere, de meer algemeen geldende conditie, naar het zwakkere dat toch van groter belang is voor de redenaar. |
6. | ‘Dus’ is handelen met voorkennis. |
7. | No symmetry needed. |
8. | Dit worden honderd zinnen, of misschien 99 zoals bij Duinkers gedicht ‘Pasteis de Tentugal’ uit Rode oever. |
9. | Ik schrijf ze achter elkaar op en als er dan geldige redeneringen tussen staan is dat mooi meegenomen. |
10. | Jeroen Mettes, in een van de eerste e-mails die hij me schreef |
11. | ‘Een jaar of wat geleden heb ik alle bundels van Duinker gelezen en ik had er ambivalente gevoelens over. |
12. | Hoe heet die cyclus met de genummerde zinnen? |
13. | Die vond ik prachtig.’ |
| |
| |
14. | Zelf schreef Mettes kort voor zijn dood een reeks gedichten die bestaat uit honderd genummerde regels en ‘Poor Yorick Entertainment’ heet. |
15. | Wat is het verschil tussen een volmaakte ruil en een substitutie of inferentie? |
16. | Een perfecte ruil is gelijkwaardig, symmetrisch. |
17. | De ruilpartners hebben gelijke kennis; de markt is transparant. |
18. | Transparent clouds suit the starfish wonderfully well. |
19. | Een perfecte ruil verwisselt de plaats van dingen zonder weerstand. |
20. | Substitutie, bijvoorbeeld van een waarde voor een variabele in een formule, heeft, net als inferentie, een richting, is in het algemeen onomkeerbaar, wat je ook kunt zien als het opwerpen van een weerstand of het doorvoeren van een verandering. |
21. | Het verschil tussen ruil en substitutie of inferentie is arbeid. |
22. | Dus. |
23. | In zijn essay ‘De lezer en de wereld’ keert Jeroen Mettes zich tegen de ‘verwonderingspoëtica’ die de receptie van Duinkers werk zou beheersen en die het werk van de dichter zou voorstellen als ‘epifanische consumptie, dat wil zeggen consumptie met een soort spirituele betekenis’. |
24. | Het essay geeft blijk van Mettes' ongemak met de esthetisering van de alledaagse indruk zonder verband, zoals Duinkers poëzie die lijkt te vieren. |
25. | ‘De opsomming van zintuiglijke indrukken die concreet lijkt - “Als jij me abstracties geeft / Neem ik een takje tijm” -, is in wezen abstract, precies omdat het niet meer is dan een opsomming: de dingen staan op zichzelf, dat wil zeggen in een minimale relatie tot elkaar en tot de wereld, zoals producten in de supermarkt.’ |
26. | En: |
27. | ‘De dingen die een werktuiglijke functie hebben worden van die functie ontdaan, geabstraheerd, zodat ze nutteloos, waardeloos en “mooi” zijn. |
| |
| |
28. | [...] |
29. | En is er een betere formule voor de warenfetisj dan deze uit Duinkers Het uur van de droom: |
30. | “Iets dat zonder waarde is, / Maar concreet in zijn abstractie”?’ |
31. | Als jij me abstracties geeft, / Geef ik jou een waaier van hout. |
32. | Als jij me abstracties geeft, / Neem ik een takje tijm. |
33. | Voor Marc Reugebrink (op wiens visie op Duinkers werk Mettes' stuk vooral reageert) laten deze regels de equivalentie zien die voor Duinker zou bestaan tussen het abstracte en het concrete. |
34. | Terecht wijst Mettes erop dat de ‘syntactische constructie allerminst symmetrisch’ is, maar hij suggereert bovendien dat in plaats van een gelijkwaardige ruil ‘we hier misschien te maken [hebben] met een “meester” die zijn “leerling” corrigeert’. |
35. | Zelf zou ik de ongelijkwaardigheid willen zien als het effect van een elementaire beweging in Duinkers werk: substitutie. |
36. | De willekeurigheid van het samenspel van concreet en abstract in Duinkers werk is eigen aan de ‘willekeurige’ invulling die een variabele in een logische formule kan krijgen. |
37. | Er wordt in Duinkers poëzie gewerkt, er wordt een logisch werk verricht. |
38. | Gelijkwaardigheid, tweewaardigheid, ambivalentie. |
39. | De gelijkwaardigheid van de perfeete ruil tegenover de binariteit van de mogelijke ‘waarheidswaarden’ binnen de logica (waar, onwaar). |
40. | En de ambivalentie van de gevoelens van een uitzonderlijk scherpe lezer, als een verlangen om tussen die waarden in te willen springen als in een vulkaan. |
41. | ‘De lezer gooit zich in het gedicht, zoals Empedokles zich in de vulkaan gooide, als een offer om de Poëzie mogelijk te maken - de poëtische functie -, die de tekst als singulariteit bepaalt. |
42. | Het besluit van de lezer is tegelijk een val in het besluiteloze en onbeslisbare, en de immanente lezer is actief noch passief. |
| |
| |
43. | Want waar zijn we als we lezen? |
44. | We pulseren in het ritme van het gedicht, en dat is alles. |
45. | Maar het gedicht heeft ons nodig.’ |
46. | Mettes wil via de poëzie toegang krijgen tot de ruimte tussen het zelf en de wereld, om te leren verantwoordelijk te worden voor de wereld, zoals de ‘immanente’ lezer uiteindelijk de enige verantwoordelijke is voor het gedicht. |
47. | Paradoxaal genoeg lijkt Mettes de sprong van de lezer in die tussenruimte - in de ambivalentie - een absoluut karakter te geven. |
48. | Met mogelijk fatale gevolgen voor de lezer. |
49. | Mettes zelf - de scherpste poëzielezer in ons land van het laatste decennium - heeft ons met zijn laatste daad een serieuze grond verschaft tot zorg. |
50. | Wel maakt Mettes' absolute keus voor het immanente lezen zijn ambivalentie ten opzichte van Duinker goed voorstelbaar. |
51. | Als we als lezer in de taal van Duinker kruipen, ervaren we hoe het is om substitueerbaar te zijn. |
52. | Mettes had waarschijnlijk een voorkeur voor ‘Pasteis de Tentugal’, dat bestaat uit losse observaties van mensen in Portugese cafés, omdat de mensen die Duinker in Coimbra en Figueira da Foz waarneemt sociaal geconstitueerd zijn en geen substitueerbare concreties, niet het voorwerp zijn van een asymmetrische ruil. |
53. | 50. Een man die betaalt en zucht. |
54. | Maar vaker toont Duinkers werk een aanstekelijke wreedheid. |
55. | Om die te lezen, en niet slaafs te ondergaan, ten onder te gaan in lijdzame substitueerbaarheid, kan de absoluut immanente leeshouding waarnaar Mettes verlangt niet volstaan. |
56. | Mettes' pleidooi voor immanentie staat tegenover zijn afkeuring van een leeshouding die de lezer veronderstelt als een transcendente subjectiviteit, die zich toont naar aanleiding van het ‘semantisch sublieme’ - Mettes' term voor Reugebrinks ervaring dat de onmogelijkheid om een betekenisvolle samenhang te zien in Duinkers opsommingen de lezer brengt tot (in de door Mettes geciteerde
|
| |
| |
| woorden van Reugebrink) ‘een haast onbedwingbare neiging tot betekenisgeving’. |
57. | De zich zo tonende subjectiviteit blijft echter tegenover het gedicht staan, kent die tekst van buitenaf betekenissen toe, en leert de lezer niet medeverantwoordelijk te worden voor het bestaan van de wereld waarin hij of zij opereert. |
58. | Het ‘semantisch sublieme’ creëert zo de ‘verstoorde lezer’, maar van die lezer blijven de handen schoon. |
59. | Mettes pleit voor een lezer die bereid is om zich verantwoordelijk te stellen voor het poëzie-zijn van wat hij of zij leest, door de tekst axiomatisch als poëzie te aanvaarden. |
60. | Maar dat bij Mettes die beslissing ‘uiteindelijk niets minder dan de oplossing van de lezer qua transcendent subject [...] in het gedicht’ wordt gaat me te ver. |
61. | Waarom zou de stichting van de lezer als subject niet als een aan de tekst immanente mogelijkheid gedacht kunnen worden? |
62. | Niet de tekst ‘fouilleert’ de lezer ‘op de woorden en de met woorden verbonden werelden waarin ik mijn (lees)ervaring [...] zichtbaar zou kunnen maken’, zoals Mettes Reugebrink citeert, maar juist de lezer fouilleert door te lezen de tekst op zijn mogelijkheden, en trekt zo stapsgewijs een diagonaal door de tekst, die pas eerst de vorm geeft van de subjectiviteit die het gevolg is van de funderende keus om deze tekst als Poëzie te lezen. |
63. | Mettes noemt de Poëzie ‘leeg zoals een wiskundig axioma leeg is’. |
64. | Daaruit hoeft niet automatisch te volgen dat ook de lezer leeg moet worden. |
65. | Wat als de lezer pas ontstaat als een ‘variatie op een grondbeginsel’, naar de titel van een gedicht uit De geschiedenis van een opsomming? |
66. | Een dergelijke lezer is nog altijd immanent aan de tekst, maar er niet toe te reduceren, geen zuivere ‘functie van de tekst’. |
67. | Al pulserend in het ritme van de tekst bouwt deze lezer zichzelf op als subject aan de hand van de mogelijkheden die de tekst aanreikt. |
| |
| |
68. | De lezer interpreteert niet en geeft geen betekenis van buitenaf, maar construeert zichzelf vanuit de tekst. |
69. | Zo ontstaat een lezer die binnen de tekst aan het werk is op hetzelfde moment dat hij of zij eraan ontstijgt. |
70. | De leer van het geldig redeneren |
|
Als ik je identiteit vaststel aan de hand van overleg
Als ik mijn identiteit vaststel door naar een muur te kijken
Als ik je ogen verspeel tijdens het wassen van een bloes
Als ik mijn ogen verspeel wanneer ik paardenworst eet
Als ik je identiteit vrijaf geef bij het drinken van een glas bier
Als ik mijn identiteit vrijaf geef door het centrum te verlaten
Als ik je ogen voorbij zie komen in een grote lap stof
Als ik mijn ogen voorbij zie komen op een kleine fiets
Als ik je identiteit ontvlucht met medenemen van je handen
Als ik mijn identiteit ontvlucht en een verte meeneem.
|
71. | Net zoals de lezer tegelijk op twee niveaus bestaat, binnen en buiten de tekst, zal de lezer reeds binnen de tekst ruimte moeten zoeken tussen verschillende niveaus, zich niet laten beperken tot één lineair niveau van immanent lezen, maar óók een meerlagigheid van pulseringen op verschillende structuurniveaus in het spel van het lezen aanbrengen. |
72. | Het contrapunt tussen deze verschillende ritmes creëert dan de ruimte waarin de lezer zich kan opbouwen. |
73. | Bij Duinker zijn er veelal minstens twee zeer duidelijk onderscheiden niveaus: dat van de directe mededeling en dat van de structuur van de tekst. |
74. | De mededeling kan van een apodictische wreedheid zijn. |
75. | Duinker speelt in zijn predicaties met de wereld zoals een kat speelt met een muis. |
76. | Sinaasappels zijn krankzinnig. |
77. | Je zult maar een sinaasappel zijn! |
| |
| |
78. | Maar op het niveau van de structuur zien we een dichter in arbeid. |
79. | Opmerkelijk in Mettes' essay is dat hij aan het eind van de tekst, na zijn pleidooi voor een zuiver immanent lezen, niet meer naar de teksten van Duinker terugkeert. |
80. | Eerder in het essay leek Mettes zich zorgen te maken over het ‘werk van de dichter’, dat ‘wordt verborgen achter de passiviteit van de zich verwonderende spreker, die als het ware het werk van de eerste overneemt’. |
81. | De arbeid van de dichter is bij Duinker uiterst zichtbaar; zijn parallellismen en syllogismen tonen het gedicht als een consistente para-logische structuur, waarin actief wordt gesubstitueerd en geïnfereerd. |
82. | Duinker speelt met axioma's en de mogelijke ongebreidelde conclusies die zij toestaan, of met formules vol variabelen en de vele mogelijke waarden die voor die variabelen gesubstitueerd kunnen worden. |
83. | Het ongebreidelde van de mogelijkheden van het geldig redeneren wordt per gedicht opnieuw uitgevouwen, steeds in een andere gedaante. |
84. | Binnen elk gedicht zien we de dichter aan het werk in zijn inferenties en substituties, strofe voor strofe mogelijke versies van een mededeling uitproberen; en van gedicht tot gedicht zien we de dichter improvisatorisch nieuwe vormen ontwikkelen. |
85. | Op het ene niveau: een arbeid van substitutie binnen een lokaal gesloten formeel systeem; op het andere niveau: een arbeid van variatie die niet binnen een formeel afgebakende logische ruimte speelt. |
86. | Duinkers arbeid zet een experimentele of speculatieve logica in werking, die zo wordt gepresenteerd dat de lezer de keuzes die binnen het gedicht gemaakt worden ook kan zien en meemaken als contingente beslissingen. |
87. | Haar nadrukkelijke voorlopigheid geeft deze poëzie iets treiterigs. |
88. | Waarom beginnen sommige gedichten waar ze beginnen en houden ze zomaar op? |
| |
| |
89. | Toen je ouder dan 50 was, / At je alleen nog kreeften en splinters. |
90. | [...] |
91. | Toen je ouder dan -40 was, / Vond je een plek om krankzinnig te zwijgen. |
92. | Omdat ze ergens moeten beginnen en ophouden. |
93. | Fundamentele beslissingen die aan de lezer worden voorgelegd. |
94. | Ten slotte enkele losse eindjes die toevallig nog binnen de vorm van mijn tekst passen. |
95. | Duinker is een groot dichter van ‘barbaarse poëzie’, dat wil zeggen, poëzie in andere talen dan de moedertaal. |
96. | De logisch-predicatieve vorm van veel van zijn verzen maakt de substitutie van de ene natuurlijke taal voor de andere een makkelijke operatie. |
97. | Voor Deleuze en Guattari geeft het spel met axioma's de structuur weer van het globale kapitalisme dat zichzelf steeds herziet. |
98. | Delft is het centrum van de wereld / En toevallig wonen wij daar. |
99. | Elke productieve handeling werpt opnieuw de vraag op wat er in de volgende stap op de plaats van de volgende leegte zal kunnen verschijnen. |
100. | Het werk is nooit af. |
|
|