Parmentier. Jaargang 19
(2010)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
Arie Pos
| |
[pagina 29]
| |
sombere liedjes bezong’. De vrouw ‘gaf zijn tomaten een plaats in haar leven...’ De man maakte zich daar kwaad over en zei onder meer ‘Bij mijn tomaten heb je niks te zoeken’. Sindsdien staat de vrouw dagelijks in de verte te staren en zingt ze ‘liedjes / Voor alle tomatenboten die ze niet ziet’. Het probleem waren de tomaten. De vertaling was eenvoudigweg ‘tomates’, maar de implicaties waren vérstrekkend. In het Portugees is ‘tomates’ een veelgebruikt eufemisme voor ‘kloten’ dat in allerlei populaire uitdrukkingen voorkomt: ‘ter tomates’ of ‘ter os tomates no sítio’: (zijn) kloten (op de juiste plaats) hebben: lef hebben; ‘um homem/uma mulher com tomates’: een vent/vrouw met ballen; ‘coçar os tomates’: zijn kloten krabben, enzovoorts. De betekenis is dus allerminst gezocht en de combinatie man-vrouw-tomaten levert, ook zonder dirty mind, vrijwel automatisch tomaten = kloten als eerste betekenis op. De Nederlandstalige lezer kan in de boven aangehaalde citaten de ‘tomaten’ gevoeglijk door ‘kloten’ vervangen om het effect op de Portugese lezer te proeven. Het levert een heel ander gedicht op dat weinig meer te maken heeft met het origineel. Ik legde het geval voor aan de organisatrice van het poëzie-evenement, die ook smakelijk lachend vond dat het gedicht moest worden vervangen. Ik faxte de ‘Geachte heer Duinker’ erover. Die was wel benieuwd naar de vertaling maar zou ‘voorlopig’ toch maar een ander gedicht uitzoeken. De Portugese vertaling (‘Primeiro amor’) verscheen niet in de festivalbundel maar werd later gepubliceerd in een artikel over ‘de cultuurschok van de vertaler’Ga naar voetnoot1. De Engelse vertaler Willem Groenewegen (zie ‘First Love’ op Poetry International Web) en de Italiaanse vertaler Giorgio Faggin (‘Primo amore’ op p. 59 van La gietra fiorisce, 2002) hadden kennelijk geen moeite met de tomaten (‘tomatoes’ en ‘pomodori’). Hoe het in het Frans en Spaans zit, weet ik niet - ik heb nooit een Franse of Spaanse vertaling gezien (een veeg teken?). De tomaten vervangen door een andere groente of vrucht leek de dichter en mij geen optie. Dat zou allerlei andere hoofdbrekens opleveren (klank, ritme, connotaties) waar we niet zo een-twee-drie raad mee wisten. Dan maar helemaal geen tomaten. Er ontstond een druk faxverkeer tussen Cete en Delft. Gedichten en vertalingen vlogen over en weer, al dan niet voorzien van vrolijk commentaar. Arjen was opgetogen over het Portugese woord voor (ever)zwijn (in ‘Manvarier en ik’ uit Ook al is het niet zo) en at een paar maanden later tijdens de dichtersdagen in Lissabon prompt ‘javali’. We bleken een eind mee te kunnen in elkaars poëzievoorkeuren, waaronder de Braziliaan João Cabral de Melo Neto, met wiens anti-poëtische gedichten die van Arjen voor mij een zekere verwantschap vertoonden. Ook over vertaalproblemen werd prettig gediscussieerd want Arjen kon het Portugees doorgaans aardig volgen en was zeer bereid varianten te overwegen. Wat bijvoorbeeld te doen met de ‘speld’ uit ‘Gedicht voor een kameel’ (Het uur van | |
[pagina 30]
| |
de droom, 1996)? De eerst strofe luidt: ‘Morgen is de dag van de kleine dingen, / Van de speldende gele verf. / Je zult je blij voelen’. Een ‘speld’ kan in verband met ‘kleine dingen’ doen denken aan ‘een speld in een hooiberg’. Die uitdrukking bestaat in het Portugees ook, maar dan wordt er naar een naald (‘agulha’) gezocht. Als je een ‘agulha’ en een kameel bij elkaar zet, ontstaat er in het Portugees echter ook een associatie met de bijbelse kameel die door het oog van de naald kruipt. Als geen van de associaties bedoeld waren, wat prefereerde de dichter dan? Geen van de genoemde associaties, en ‘speld’ moest als het even kon zo blijven. Het mocht óf een speld (naaigerei) óf een speld (voor op je kleren of in je haar) zijn. Dat trof, want beide betekenissen zitten ook in het Portugese woord voor speld - het werd dus ‘alfinete’. In mei 1999 ontmoetten we elkaar op Poesia em Lisboa. Arjen las gedichten voor en ik las een paar vertalingen. Aan het eind van de sessie werd er tot mijn verbazing - poëzie is in het Casa Fernando Pessoa doorgaans een serieuze zaak - enthousiast geklapt en geroepen. Een van de roepers was de Portugese dichteres Ana Hatherly, die na afloop naar ons toe kwam en alle verzen die we bij ons hadden meteen wilde hebben ‘als het kon’. In de festival-bundel waren zes van de tien vertalingen opgenomen,Ga naar voetnoot2 maar er moest vooral meer komen, voor in een tijdschrift of een zelfstandige bundel. Arjen voorzag me van de bundels die ik nog niet had en van wat me boeide maakte ik alvast eerste vertalingen. Per fax ontving ik de recentste productie, waarvan ik af en toe ook een gedicht dat me trof vertaalde. Zo ontstond langzamerhand een verzameling vertalingen waaruit wat te kiezen viel voor een tijdschrift of bloemlezing. Na lang wachten en proberen bij verschillende bladen, publiceerde Mealibra in het decembernummer van 2001 ‘Fábrica de fermentos’ (‘Gietfabriek’, uit De gevelreiniger en anderen, 1994). Dat was een triomfje want ik was zeer geporteerd van de langere gedichten van Arjen, maar vreesde dat die moeilijker aan tijdschrift of uitgever te slijten waren. Dat viel mee. In het julinummer van 2002 publiceerde Mealibra nog twee vertalingen - kortere gedichten. Er waren allerlei andere pakketjes gedichten bij andere bladen uitgezet en voor een bloemlezing geselecteerd, maar niets daarvan verscheen. Ook contacten over een bundel raakten op dood spoor. In juli 2002 - de fax was inmiddels in onbruik geraakt en we waren op e-mail overgestapt - inventariseerde ik op Arjens verzoek wat ik in direct opleverbare staat had liggen: ruim zestig gedichten en nog een stuk of vijf in vergevorderde staat. Genoeg om een bundel bij elkaar te selecteren. Er was belangstelling uit Brazilië, meldde Arjen. En uit Portugal, meldde ik. Bij het doornemen van de vertalingen viel me op dat ‘de wind’ wel heel vaak in de gedichten voorkwam. Er werden wat windgedichten afgevoerd. Zes van de zeven tot dan toe verschenen bundels waren vertegenwoordigd, | |
[pagina 31]
| |
van Rode oever (1988) tot De geschiedenis van een opsomming (2000). Alleen Misschien vier vergelijkingen (2003) was niet van de partij, omdat die bundel uit vier wel erg lange gedichten bestond. Het nog langere gedicht ‘De uren’ uit Het uur van de droom zorgde ervoor dat er uit die bundel maar twee gedichten werden geselecteerd. Maar daar stond tegenover dat de verzameling opende met het lange slotgedicht uit Rode oever, ‘Pasteis de Tentugal’, nota bene gesitueerd in Portugal. Het land was ook in enkele andere gedichten te herkennen, al was dat eerder toeval dan opzet. In gedicht ‘X’ (Losse gedichten) is sprake van een straathoek in Lissabon en van - daar is hij weer - ‘de wind die over de Taag aankomt’ en in ‘Vertrek’ (Ook al is het niet zo) rent ‘een Portugees hondje’ over een kade. ‘Recept om een geur te maken’ (De geschiedenis van een opsomming) is opgedragen aan de Portugese dichter Nuno Júdice en lijkt te reageren op diens bekende gedicht ‘Recept om blauw te maken’Ga naar voetnoot3. Anekdote: in zijn bespreking van De geschiedenis van een opsomming in NRC Handelsblad ergerde dichter/criticus Maarten Doorman zich aan Duinkers namedropping; hij veronderstelde dat Nuno Júdice de naam van een parfum was. Portugese lezers konden mogelijk nog een Portugese sfeer herkennen in ‘IX’ (Losse gedichten) en ‘Gedicht uit de buurt’ (Ook al is het niet zo), maar ‘Quinta das Esmoutadas, voor Ema’ (De geschiedenis van een opsomming) moest ook voor hen een ergerlijk geval van namedropping zijn. Daarom nog een anekdote: mijn dochter heet Ema en we wonen op de Quinta das Esmoutadas. Ze zal een jaar of vier zijn geweest toen ik haar op carnaval in de tuin twee neefjes te lijf zag gaan met een druiventwijg. Ze was uitgedost als Mulan en de neefjes als Zorro en Batman, gewapend met een plastic zwaard en dito Star Wars-geweer. Toen ik Ema vroeg wat ze dacht dat ze aan het doen was, antwoordde ze: ‘ik verdedig de eer van mijn familie’. Ik vertelde het verhaal aan Arjen. Zodoende. We werden het eens over een ‘representatieve selectie’ van vierenveertig gedichten, waaronder vijf lange. Voorzien van een voorwoord van - jawel - Nuno Júdice, leverde dat een bundel van negentig pagina's op, getiteld A canção sublime de um talvez (‘Het sublieme lied van een misschien’). Het boek verscheen bij uitgeverij Teorema en werd op 22 oktober 2003 in de Lissabonse boekwinkel Bulhosa gepresenteerd in het kader van een door het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds en het Vlaams Fonds voor de Letteren georganiseerde vijfdaagse presentatie van Nederlandse en Vlaamse auteurs, waarvoor ook Adriaan van Dis, Moses Isegawa, Arthur Japin, Gerrit Komrij, Tessa de Loo, Anne Provoost en Arne Sierens naar Lissabon kwamen. In mei 2005 was Duinker te gast op de poëziemanifestatie No Cais da Poesia in Faro, waarvoor de cyclus ‘Sailor's Home’ werd vertaald,Ga naar voetnoot4 en twee jaar later las hij op de 6th International Meeting of Poets in Coimbra onder meer het lange gedicht ‘Kooltjes’. Na zijn debuut in het | |
[pagina 32]
| |
Casa Fernando Pessoa werd Duinker een regelmatige verschijning op poëziemanifestaties in Portugal. Hoe komt dat? Ik vrees dat hij dat grotendeels aan zichzelf en zijn poëzie te danken heeft en dat ik daar als vertaler slechts een bescheiden rol bij heb gespeeld. Duinker is in de omgang een prettig mens en dat helpt. Uit een optreden komen contacten voort die tot allerlei plannen leiden en zo gaat dat nu al een jaar of tien. Maar het eerste contact verliep steeds via zijn poëzie. Die wordt ‘anders’ gevonden, anders dan die van de andere op festivals lezende dichters en anders dan wat men kent. De reacties zijn enthousiast, soms erg enthousiast zelfs. Kritieken over de Portugese bloemlezing zijn me niet bekend, maar persoonlijk ontving ik veel positieve reacties, terwijl er op Portugese internetblogs (inmiddels grotendeels uit de lucht) allerlei gedichten werden geciteerd. Veelgebruikte bewoordingen om de gedichten te karakteriseren waren ‘meeslepend’, ‘associatief’, ‘surrealistisch’. De lezers worden getroffen door ‘fraaie beelden, mooie metaforen.’ Anders dan in het Nederlandse taalgebied, waar naar strenge vormen en diepe betekenislagen zoekende critici vaak slecht raad weten met Duinkers poëzie, staan Portugese lezers - niet vormvast geconditioneerd door Nijhoffs en Bloemen of emotioneel gestileerd door Herzbergen en Koplanden - meer open voor het ‘ondergaan’ van een gedicht als een spel van taal, ritme en klank. Ze zijn bereid zich tijdelijk te laten opnemen in een vervoerende taalwereld, waarin herhalingen, opsommingen en woordcadensen een betoverende werking hebben die de hoorder of lezer boven de gewone luister- of leeservaring lijken uit te tillen, naar een niveau waar die effecten de puur intellectuele ‘kennisname’ van de tekst lijken te verdoven. Op een mogelijk verband van Duinkers gedichten met de werking van aftelrijmpjes, kinderliedjes, mantra's en incantaties is al vaker gewezen.Ga naar voetnoot5 Ze hebben gemeen dat ritme- en klankpatronen zich loszingen van de betekenis van de woorden en vooral een rituele functie lijken te vervullen, waarin herhaling een belangrijke rol speelt. Ik geloof inderdaad dat die functie in Duinkers gedichten sterk wordt geëxploreerd, bewust of onbewust, maar dat dat tot ‘betekenisloosheid’ (De Roder) zou neigen of leiden gaat me te ver.Ga naar voetnoot6 De lezer/toehoorder raakt niet echt los van de woorden en het zinsverband, maar is in een staat van verminderde toerekeningsvatbaarheid - ‘verdoofd’ door ritme- en klankpatronen - geneigd mee te gaan in Duinkers geperverteerde versie van ‘de leer van het geldig redeneren’. Sterker, de lezer beleeft plezier aan of wordt ontroerd door Duinkers aanstekelijke redeneringen, die logisch en geldig lijken maar voor een nuchtere lezer zondigen tegen de algemeen aanvaarde wetten van combineerbaarheid, semantiek en logica. De woorden, de zinnen, de redeneringen en de constructie van het gedicht houden wel degelijk betekenis en zeggings- | |
[pagina 33]
| |
kracht, maar ze volgen een speelse, absurde, vervreemdende logica die alleen geldt binnen het gedicht. In zijn voorwoord bij de Portugese bundel schreef Nuno Júdice over Duinker: Schrijven is [voor hem] eerst en vooral een inventarisatie maken van woorden in een orde die gehoorzaamt aan de exactheid van de wetenschap. Niets exacter dan de manier waarop woorden worden georganiseerd in een vers - en eveneens niets rigoureuzer dan de manier waarop die organisatie de gangbare betekenis vernietigt, de bekende grammatica in de war schopt, wanorde schept in de trefzekerheid waarmee de woorden dagelijks worden gebruikt, totdat zich aan het eind van het gedicht een andere logica doet gelden. Bij een strikt intellectuele lezing van Duinkers gedichten zou je misschien kunnen zeggen dat de waarneming, de ervaring en het benoemen van de werkelijkheid voor hem een centraal thema is en dat hij met zijn ‘logische redeneringen’ daarover allerlei gangbare noties uit logica, verzamelingenleer en kennistheorie problematiseert. Maar je zou ook kunnen zeggen ‘persifleert’, en ik vermaak me dan ook zeer met critici die zich blindstaren op de filosofische diepgang in Duinkers werk. Het lijkt me een ludieke factor maar bepaald geen hoofdzaak. Dat was het veel meer in het werk van Fernando Pessoa, met wie Duinker in Nederland te pas en te onpas vergeleken wordt. Vaak te onpas, want welbeschouwd gaat de vergelijking (tot op zekere hoogte) alleen op voor Pessoa's antimetafysische heteroniem Alberto Caeiro. Zijn geestelijke vader was diens simplistische, het leven en de werkelijkheid omarmende denkexercities gauw zat, zodat het heteroniem geen lang leven beschoren was - wat niet wegneemt dat diens korte bestaan prachtige poëzie opleverde. Maar wel een poëzie die voortdurend op haar eigen grenzen botste: een dichter die alleen de uiterlijke werkelijkheid wil zien en ervaren, zonder metafysica, symboliek of reflectie, ergert zich spoedig dood aan zijn eigen geredeneer en schrijft geen letter meer. Waarvan akte. Pessoa situeerde het overlijden van Caeiro in 1915, amper vijf jaar nadat het heteroniem zich aan hem had geopenbaard. Op twee oprispingen in april 1919 en juli 1930 na, schreef hij geen Caeiro-gedichten meer. Diens naïeve blik was een geforceerde cerebrale constructie die maar heel tijdelijk kon dienen als tegengif tegen Pessoa's eigen doldraaiende hersenspinsels. Terecht karakteriseerde August Willemsen Caeiro als ‘de utopie van het intellect, die luidt: niet denken’ - ‘hij zal Pessoa's meest oprechte verlangen zijn geweest, wishful thinking van een getormenteerd mens, formule van troost voor de verwarring van de werkelijkheid’.Ga naar voetnoot7 Bij Duinker ligt het geloof ik anders. Er zijn aan Caeiro verwante gedichten, gedachten en regels in zijn werk te vinden, maar de | |
[pagina 34]
| |
existentiële behoefte aan een naïeve blik lijkt afwezig. Duinker kijkt vrolijk verwonderd naar een werkelijkheid die geen diepere betekenissen nodig heeft en speelt met de manieren waarop die werkelijkheid wordt waargenomen en kan worden beschreven. Hij worstelt niet met metafysica en onkenbaarheid en hoeft die dus ook niet krampachtig te ontkennen. Integendeel, hij morrelt juist opgewekt aan de geijkte kensystemen en laat daar vreemde, andere ordeningen op los. Een lezer kan daar alleen in meegaan als hij zich door die andere ordeningen laat ontregelen en zich laat meeslepen door het spel van herhaling en variatie van ritme-, klank- en redeneerpatronen. Dat vraagt om een elastische leeshouding. Rechttoe-rechtaan lezen is nooit genoeg. Het gedicht moet op allerlei manieren bekeken worden, want met Duinker weet je nooit waar je aan toe bent. Alles kan als uitgangspunt, eye-opener of constructieprincipe dienen; de taalbouwsels lijken moeiteloos een eigen vorm te vinden en zich op onnaspeurbare wijze uit zichzelf te ontwikkelen - nu eens zus, dan weer zo, altijd anders. Ze lijken allerlei kanten uit te waaieren - improviserend, associatief, surrealistisch? - maar bij nadere beschouwing laten zich kernen, lijnen, samenhangen, herhalingen, variaties, contrasten en parallellen onderscheiden. Vooral de langere gedichten slepen de lezer mee op hun woordenstroom en doen hem uiteindelijk eerder stemmingen, sferen en situaties ervaren dan dat hij woordelijk en weloverwogen informatie opneemt. Een van de mooiste voorbeelden daarvan is het al genoemde ‘Kooltjes’ (uit Buurtkinderen), een gedicht dat door de herhaalde directe aanspreekvormen (‘Luister / Luister goed’; ‘Verlang, verlang, verlang...’) en de afwisseling van ‘ik’ en ‘jij’ en kort- en langregelige strofen een enorme vaart krijgt, een atmosfeer van levenslust en tederheid schept en (daardoor?) zowel enthousiasmeert als ontroert. Vraag niet hoe het kan... Is het een liefdesgedicht? Best mogelijk. Waar gaat het over? Over gloeiende ogen en kooltjes, jij en ik, het begin van de wereld, de maan, verlangen en het geluid van de dageraad - onder andere. De Portugese vertaling van het gedicht kreeg laaiend enthousiaste reacties uit Portugal en Brazilië, waar het verscheen in het fraaie internettijdschrift Confraria.Ga naar voetnoot8 Die reacties zijn voor mij een aanwijzing dat de vertaling werkt. Problemen met ‘tomaten’ en ‘spelden’ vormen bij het vertalen een verwaarloosbare categorie - al moest Arjen van ‘De molentrap van Scarpa’ (Misschien vier vergelijkingen) en van de ‘duikershelmvaas’ uit ‘Kleine vlinder’ (Buurtkinderen) wel eerst een foto laten zien. De meeste energie gaat zitten in het zoeken naar de juiste termen - woorden met een concreetheid, compactheid, ritme en klank die ‘sporen’ met het origineel of althans dezelfde werking hebben. Na het bovenstaande is het niet verwonderlijk dat het vertalen meestal in twee gescheiden fases verloopt: eerst | |
[pagina 35]
| |
een zo exact mogelijke vertaling en daarna een uitgebreide revisie (met hardop lezen en het nalopen van klank- en ritmepatronen), waarin wordt gekeken hoe de effecten uit het originele gedicht in de vertaling het best tot hun recht komen. Hoewel de ‘beleving’ van het gedicht uiteindelijk het belangrijkste criterium is, verbaas ik me er vaak over hoe dicht de vertaling bij het origineel kan blijven. Duinkers ‘geldig redeneren’ heeft kennelijk iets universeels. Betekenisloosheid, nee. Exact en meeslepend, dat wel. Intussen ligt er een nieuwe bundel klaar - een selectie uit Buurtkinderen. Wie weet, ditmaal voor Portugal én Brazilië. | |
[pagina 36]
| |
Incontro, potlood op papier, 2009
| |
[pagina 37]
| |
Between a Thought, potlood op papier, 2009
|
|