Parmentier. Jaargang 19
(2010)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
[Dossier
| |
[pagina 6]
| |
Johan Sonnenschein
| |
De zon scheen altijd alDuinkers neiging tot herschrijving laat zich illustreren aan de hand van het simpele zinnetje dat zijn gedicht De zon (2003) aanslingert. Er is eerder op gewezen dat ‘De zon schijnt mooi’ al rondzong in Duinkers eerste lange gedicht ‘De uren’ uit Het uur van de droom (1994), maar de zin gaat verder terug. Het lemma ‘Arjen Duinker’ op de digitale Vrije Encyclopedie citeert het volgende, ongebundelde gedicht:
Hoe kan ik het
zonlicht nu
beschrijven
op de minst
| |
[pagina 7]
| |
manier?
Zal ik zeggen
dat de zon schijnt
en dat het winter is?
Dit gedichtje is het tweede van de achtdelige reeks waarmee ‘Arjen P. Duinker’ debuteerde in het Hollands Maandblad van mei 1980. Daarmee dateert het van acht jaar voor zijn eerste bundel; het toont klassieke overwegingen van vóór een dichterschap. De woorden voor adequate beschrijving van de zonneschijn zijn er nog niet, maar hoe het niet moet wordt tactisch verzwegen door een interval midden in de zin. Desgevraagd liet Duinker weten dat hij al halverwege de jaren tachtig een gedicht van honderd pagina's in de la had liggen met de zin ‘De zon schijnt’, naar eigen zeggen ‘bijna zonder variatie’.Ga naar voetnoot1 Dat zin en dichter moesten rijpen blijkt ook uit het gedicht ‘Waarom zou ik mij haasten’ uit Duinkers debuut Rode oever (1988): ‘Ik zou voor gek staan, als ik riep “de zon schijnt mooi!”’Ga naar voetnoot2 Iets van vrees voor andermans conventies is nog terug te vinden in Het uur van de droom, waarin de regel ‘De zon schijnt mooi!’ opnieuw tussen aanhalingstekens verschijnt. Ook legt de dichter erna een verklaring af:Ga naar voetnoot3
‘De zon schijnt mooi!’
Ja, de zon schijnt mooi.
Het plein baadt in helder licht
Dat door de zon wordt verspreid.
Pas in 2003 laat Duinker alle terughoudendheid varen. Met variatie wordt in ‘De zon’ tegen de tweehonderd keer herhaald dat de titelheld mooi schijnt. Stond Duinker ermee voor gek? Hij kreeg er de VSB Poëzieprijs voor. Dat naast avant-gardewatcher Thomas Vaessens en ideologisch poëziecriticus Marc Reugebrink - die beiden aandelen hadden in de essayistische begeleiding van Duinkers werk - ook het anti-avant-gardistische jurylid Hagar Peeters Duinkers ‘onbevooroordeelde blik’ toejuichte, zegt niet alleen iets over het veranderde kritisch klimaat in de jaren negentig, maar ook over de kracht die uitgaat van Duinkers inmiddels zelfverzekerde poëzie.Ga naar voetnoot4 Na 2001 zocht hij eigen vormen om te realiseren wat hij buiten zijn poëzie graag als doel van zijn dichterschap formuleert: ‘een sterk of goed iets schrijven’. Op de enquête ‘Waarom schrijven’ antwoordde Duinker ten tijde van ‘De zon’: ‘Mooi om te lezen wat sterk is’. Ondervraagd door dichter Erik Lindner in De kunst van het dichten (2009) zegt hij: ‘met “De zon schijnt mooi”, had ik altijd de wens om er opnieuw iets mee te doen, om het te veranderen, beter te gebruiken, sterker te maken’.Ga naar voetnoot5 | |
[pagina 8]
| |
De ideale lezer van Buurtkinderen zou eindeloos herhalen: ‘Arjen Duinker schrijft mooi!’, en: ‘Mooi om te lezen wat Arjen Duinker maakt’. | |
Beter, sterker... langer, vaker, meer!Een minder ideale lezer vraagt: wat is ‘mooi’, wat ‘beter’, wat ‘sterker’? Het antwoord is deels aan hem zelf. Ik voor mij liet me bij herlezing van Duinkers werk meeslepen door sessies met ‘De wereld’ en Misschien vier vergelijkingen op pontons en balkons in Amsterdam-West, na het lopen van de post, met zon, wolken en een bier. Maar voordat gedichten de wereld ingaan ligt het antwoord ook buiten bereik van de lezer, op tafel bij de dichter. In het decennium dat culmineerde in Buurtkinderen gaan Duinkers kwalitatieve criteria vergezeld van kwantitatieve: langer, vaker, meer! De tweehonderdvoudige herhaling van ‘De zon schijnt mooi’, of de honderdvoudige van ‘De bloem bloeit rood’ die ‘De wereld’ bepaalt, zijn daar binnen de eenheid van het gedicht voorbeelden van. Zijn meest recente boek laat hetzelfde zien binnen de eenheid van de bundel. Wie Buurtkinderen leest als Duinkers tussentijds verzameld werk, stelt de vraag naar de omvang van Buurtkinderen en de verhouding ervan tot eerdere bundels. Tijdens een integrale herlezing daarvan bleef ik hangen bij het gedicht ‘Samba’ uit De geschiedenis van een opsomming. Het voert een schrijver op die zich een vaste productie voorneemt van vier brieven per jaar. Als de zendingen op weerstand blijken te stuiten bij hun adressaten, evalueert de teleurgestelde adressant zijn onderneming als volgt:Ga naar voetnoot6
Gezwicht voor bluf
Zal ik met lege handen blijven zitten
En me overgeven aan de pijn van de wereld.
Deze mogelijkheden zie ik dan nog
Om mijn onderneming te redden:
Interne post verzenden, niets meer schrijven,
Studeren op verzamelingenleer of veranderen van getal
Hoewel evangelisten, grootouders en elementen van me dromen.
Meegenomen naar de onderhavige onderneming - het oeuvre van Duinker - kan deze opsomming helpen de dynamische ontwikkeling te verhelderen die hij als publicerend dichter doormaakt. Om zijn meest recente bundel beter te plaatsen, passeren de ‘mogelijkheden’ uit bovenstaande regels in wat volgt de revue. | |
[pagina 9]
| |
De pijn van de wereldBuurtkinderen opent met een toespraak tot hen die het dagwerk erop hebben zitten: ‘Wees er tevreden over, wees er blij om, / Rust uit en begin opnieuw’.Ga naar voetnoot7 Geadresseerd zijn in eerste instantie mensen met een welomschreven vak, die iets goed of beter willen maken: tuinman, kapitein, ziekenverzorger, metselaar, krantenbezorger, fietsenmaker, rijstteler, geitenhoeder. Maar ook minder elementaire professies als bibliotheekdirecteur, zwembadambtenaar en zelfs ‘degeen die faillissementen uitspreekt’ worden door de opziener gecomplimenteerd: ‘Jullie werken hard’. Duinkers toespraak vormt hen tot een gemeenschap: ‘We zijn niet van elkaar gescheiden / Door onaanvaardbare pijnen’. In weerwil van de ontkenning en de zalvende openingswoorden ‘het is goed’, zijn er vanaf de eerste pagina van Buurtkinderen ‘onaanvaardbare pijnen’ aanwezig. Sterker, de herhaalde opmerking om de moed niet te verliezen, is een voornemen en een opdracht. Het wegkwijnen in sociaal isolement is dezelfde uitgangspositie als in het eerdere fragment uit De geschiedenis van een opsomming. Wie zwicht voor de ‘bluf’ van de reaguurders op je daden, blijft machteloos zitten met de ‘pijn van de wereld’. Die constatering leidt tot een lezing van Duinkers werk waarin de vrolijkheid alfa noch omega is, maar een onophoudelijke aanmoediging om het dadeloos isolement te vergeten door de blik te richten op wat men wél kan. ‘Elke seconde is een nieuw tijdperk’, stelt het eerste gedicht van Buurtkinderen en de eerste afdeling sluit af: ‘Laten we doen alsof de wereld rijk is’. Opnieuw gaat het hier om een voorstel, een afspraak, een oproep. Het kritisch akkoord moge zijn dat Duinker in zijn poëzie steevast zijn ‘vrolijke eigen gang’ gaat, een ‘vrolijk gezicht trekt’, en zijn ‘vrolijke levensgevoel’ uitvent met ‘vrolijkheid en taalplezier’;Ga naar voetnoot8 toch lijkt die vrolijkheid niet gratis te zijn. Telkens opnieuw moet ze worden uitgeroepen, zo vaak dat ze haar vanzelfsprekendheid verliest. | |
AchtigheidDe imperatief van Buurtkinderen om na gedane arbeid af te sluiten en opnieuw te beginnen, geldt ook voor Duinkers omgang met zijn werk. Dat tikfouten uit Buurtkinderen niet zijn verbeterd in volgende drukken, wijst erop dat hij na publicatie vertrekt zonder de dag door te nemen.Ga naar voetnoot9 Tijdens de momenten waarop hij geconfronteerd wordt met zijn arbeid tot dusver, spreidt hij vaak een montere vergeetachtigheid tentoon. De uitvoerige ondervraging voor De kunst van het dichten vond plaats toen Buurtkinderen pas uit was, en de dichter herinnert zich nog net de opzet van zijn project. Het originele ontwerp bleek van een wiskundige precisie: acht afdelingen van 23 (23) gedichten, 184 gedichten in totaal. Publicatie leert dat het plan niet tot in de puntjes is gerealiseerd: | |
[pagina 10]
| |
de acht afdelingen tellen tien tot vijfendertig gedichten van ongelijke lengte en vorm, 148 in totaal. Het aantal pagina's poëzie komt niettemin dicht in de buurt: de afdelingen beslaan er eenentwintig tot zevenentwintig, op één na een moyenne van drieëntwintig. De bundelstructuur is dus hecht, getalsmatige vrijheden kennen vooral de afzonderlijke gedichten. Het aantal gedichten van acht regels is met achtentwintig stuks goed vertegenwoordigd, maar op het merendeel heeft de getallenleer geen greep. Buurtkinderen bevat alle poëzievormen die Duinker in eerdere bundels beproefde - ook formeel is het een verzamelwerk. Nieuw is een vijftal vormvaste reeksen. Van de tiendelige reeks ‘Sailor's home’ herinnerde Duinker zich nog het grondplan: vijf gedichten van acht regels, gevolgd door twee van twaalf en tot slot drie van achttien: ‘Acht, dat spreekt voor zich, dat heb ik al verteld. Dat staat voor dingen, die horen bij mij. Maar hoe ik dan op die twaalf kwam en achttien weet ik niet meer. Er was een rekenkundig foefje, ongetwijfeld’. Wie voor een sollicitatie wel eens aan een intelligentietest is onderworpen zal reageren: ‘1½ × 8 = 12 en 1½ × 12 = 18, stop de klok’, en daarmee menen het geheugen van de dichter te activeren. De corresponderende gedichten uit de reeks stroken echter opnieuw niet exact met het plan: de geplande twaalfregelige gedichten bestaan uit twee strofes van zes, gescheiden door een regel met het woord ‘spiegel’. De woordbetekenis ondersteunt weliswaar de symmetrie, maar helpt de rekenkundige harmonie om zeep. In Buurtkinderen komt vaak het woord ‘acht’ voor, al dan niet vervoegd tot woorden als ‘achtig’, ‘achtigheid’ of ‘achtbaan’ - Duinkers poëzie blijft gemaakt van letters. De kunst van zijn dichten is formele structuren bijtijds weer verwerpen. Verwant aan het openingsgedicht zei hij hierover: ‘Een idee kan ook overboord. Op naar het volgende’. | |
Van getal veranderenDuinker structureerde zijn voorlopig magnum opus naar een getal, maar de ‘achtigheid’ van Buurtkinderen, de uitgesproken sympathie voor 8 en 23 (‘die dingen horen bij mij’) ontwijkt een ideologische invulling. Eerder lijkt het erop dat een dergelijk abstract concept hem het werken mogelijk maakt, en het na de gegenereerde gedichten kan worden afgedankt. Niettemin flirt zijn werk al langer met wiskunde: de krantenbezorger uit het openingsgedicht van Buurtkinderen is iemand die ‘in de late uren wiskunde studeert’. In De geschiedenis van een opsomming werd ‘studeren op verzamelingenleer’ genoemd als ‘mogelijkheid’ om de ‘onderneming te redden’. De verzamelingenleer poogt zoveel mogelijk elementen van de werkelijkheid onder een noemer te brengen, maar kan, zo leren logische paradoxen als ‘wat ik zeg is onwaar’, nooit in sluitende formuleringen worden gevat. | |
[pagina 11]
| |
‘Acht’ functioneert in Buurtkinderen eerder als voorkeur dan als verzamelaar. De ene extra pagina die het grondplan doorbreekt had gemakkelijk weggewerkt kunnen worden. De geschiedenis van een opsomming noemde studie op de verzamelingenleer als een alternatief voor ‘niets meer schrijven’. Stilvallen is wat Duinker na 2000 overduidelijk niet deed; de explosieve uitbouw van zijn dichtwerk ging die bedreiging expliciet tegen. Naast de wiskundestudie noemt het citaat ‘veranderen van getal’ als optie, en er is inderdaad een rekenkundige logica te onderkennen in Duinkers composities sindsdien. In zijn eerstvolgende bundel zegt de Indiase zanger: ‘Voor de wiskundige / Zijn wij misschien vier vergelijkingen’, en de dichter viel hem bij door zijn uitspraak tot titel te promoveren. De gedichten uit De zon en de wereld bevatten tweemaal twee stemmen, Starfish bestond uit vier gedichten in vier talen.Ga naar voetnoot10 Van twee naar vier naar acht; het is een abstracte verklaring voor de exponentiële toename van het aantal Duinker-gedichten in het afgelopen decennium. Had ik wiskunde gestudeerd, ik zou een nieuwe Duinker van zestien voorspellen. | |
Een uniek planHet leuke, vitale en evasieve aan Buurtkinderen is dat de bundel tegelijkertijd wél en geen plan heeft. Over de onaantastbaarheid die een ‘fantastisch plan’ oplevert, staat in het gedicht ‘Onze benen’:Ga naar voetnoot11
We hoeven nergens op te letten,
We maken wat niet eerder is gemaakt,
Niemand betrapt ons op een fout
En niemand zal zeggen hoe het anders had gemoeten!
Laten we blij zijn, een plan
Hebben we dus niet nodig,
Dat zou ons maar in de war brengen
En gevaar opleveren voor het unieke!
Dat is een fantastisch plan,
Daar gaan we plezier aan beleven
En godvergeten veel geld mee verdienen
Enthousiasme over het plan maakt het plan meteen overbodig. Belangrijker is waar het toe aanzet: ‘blij’ zijn, niet in de war raken en ‘het unieke’ beschermen. Buiten vrolijkheid en verwarring is het vooral die aandacht voor het unieke waarmee Duinker naam maakte en waartoe zijn poëzie door zijn critici vaak is teruggebracht. In de volle breedte (van Rob Schouten tot Jeroen Mettes) | |
[pagina 12]
| |
is zijn werk gecategoriseerd als verwonderingspoëzie, loftuiting van ‘de dingen’ en viering van het feit dat de wereld elk moment opnieuw bestaat.Ga naar voetnoot12 Waar Buurtkinderen opnieuw oproept tot bewonderend ogen - en dat doet de bundel veelvuldig - lees ik dat vooral als Duinkers hedendaagse herschrijving van zijn veelgeciteerde vroege poëzie. De frequentie waarmee Duinker tot bewonderen oproept, springt langzamerhand meer in het oog dan de opmerking zelf: de objecten waarnaar verwezen wordt zijn inmiddels van minder belang dan de ad infinitum herhaalde daad van het wijzen op de werkelijkheid. Kantelt de 8, dan zie je het oneindigheidsteken dat al op het voorplat van En dat? Oneindig stond afgedrukt. Voordat Duinker zijn eigen poëzie hernam, werd zijn werk in verband gebracht met andermans werk. De namen daarbij waren voor Nederland vooral K. Schippers (in bijzonder zijn geclicheerde regels: ‘als je goed om je heen kijkt...’ en ‘de dingen hebben jou nodig...’) en erbuiten Alberto Caeiro (een van de heteroniemen van Fernando Pessoa). De geschiedenis van een opsomming was ook in die zin een overgang, omdat Duinker sinds die bundel zelf dichtersnamen in zijn poëzie ging opnemen. Ook in Buurtkinderen wemelt het van de geestverwanten: ‘K. Schippers moet je horen!’ heet een gedicht en Pessoa vraagt zelf in een ander gedicht ‘[w]anneer Whitman in Nederland arriveert’.Ga naar voetnoot13 Van de bloeiende stamboom Whitman-Pessoa-Schippers-Duinker interesseert me hier vooral het radicale geval Caeiro, omdat Duinkers poëzie aanvankelijk veel van hem weghad, maar zijn oeuvre inmiddels ver van Caeiro is afgedreven. | |
Interne post verzendenAls Alberto Caeiro schreef Pessoa in twee jaar tijd ruim honderdtwintig uiterst monomane gedichten. Stenen zijn er stenen, rivieren rivieren, bloemen bloemen: de dingen zijn de dingen en we moeten niet denken daaraan iets toe te kunnen voegen. Sterker: we moeten überhaupt niet denken, want er is geen achterliggende gedachte. Als er een geheim is, dan dat er geen is. Met deze antimystieke, antimetafysische, antifilosofische boodschap creëerde Pessoa een leer en een meester die buiten bereik van zijn eigen vermogens bleven. AugustWillemsen betoogde dat Caeiro de utopie van de denker Pessoa was, onhaalbaar voor hemzelf en slechts kort vol te houden als heteroniem.Ga naar voetnoot14 In 1915 liet Pessoa Caeiro inslapen, zijn gedichten publiceerde hij tien jaar later deels onder de titels De hoeder van kudden, De herder verliefd en Onverzamelde gedichten. Onder de toegesprokenen in het eerste gedicht van Buurtkinderen bevindt zich een ‘geitenhoeder’ in wie Caeiro kan worden | |
[pagina 13]
| |
herkend; in De geschiedenis van een opsomming is Caeiro een van de namen die gepreveld wordt door een gevelde voetballer.Ga naar voetnoot15 Dat toespreken en noemen getuigt van gewonnen afstand, want Duinkers tweede bundel Losse gedichten (1990) was nog te lezen als palimpsest van Caeiro's werk. De titel is een vertaling van Os poemas inconjuctos, waarvan in 2003 voor het eerst een complete Nederlandse vertaling verscheen. Wellicht las Duinker toen hij in de jaren tachtig in Portugal verbleef de eerste Portugese uitgave uit 1963, waarin de reeks drieëndertig gedichten telde en heeft hij daarom zijn eigen Losse gedichten op hetzelfde aantal gebracht. Zijn Romeinse nummering herinnert dan weer aan De hoeder van kudden; Duinkers vierentwintigste gedicht is een vrije vertaling van Caeiro's nummer XXIV daaruit, en meer zinnen lijken vrije vertalingen. Beider decors is landelijk, beider strekking is navenant afkerig van denkers en hun gedachten.Ga naar voetnoot16 Het cultiveren van de dingen zoals ze zijn, ‘het onvoorbereid zien’, zoals Michaël Stoker Caeiro's intentie benoemt in zijn recente Pessoa-studie, is dezelfde ‘onbevooroordeelde blik’ die vaak aan Duinker wordt toegeschreven. Dit voornemen had bij Caeiro een kritische functie: extern verzette hij zich tegen de dichters die iets achter de werkelijkheid zochten; intern polemiseerde Pessoa via Caeiro tegen zijn eigen neiging daartoe. Zijn opsplitsing in verschillende schrijversnamen was de weg die Duinker in het brievengedicht ‘interne post verzenden’ noemt: als antwoord op de ‘bluf’ van de wereld en zijn poëzie een alter ego creëren dat daarvan losstaat. Het ontwerp van Pessoa was een zeldzame poging zijn onderneming te redden in plaats van ‘niets meer schrijven’. Het ontstaan van Caeiro in de notoire nacht in maart 1914 betekende het ‘scharnierpunt’ - dixit Willemsen - dat Pessoa's impasseuze literaire project tot dan toe kantelde. Hij is daarmee het type ‘bekeerling’ voor wie ook de dichter van Rode oever werd aangezien.Ga naar voetnoot17 Pessoa splitste zich productief op maar bleef twijfelen over elke publicatie; Duinker debuteerde met ferme poëzie waarin de ogen werden gericht op dingen als de ‘klimop!’ - het woord waarmee hij zijn oeuvre in hoofdletters opende. | |
Opzuigen en onderduikenKlimop is een groeizuchtige plant. Al heeft Arjen Duinker zich tot dusver niet opgesplitst in heteroniemen, zijn dichterschap is wijdvertakt geraakt. De samenwerkingsprojecten van de laatste jaren zijn een verruiming van zijn ene sterke dichterlijke stem, en het schrijven in verschillende talen heeft een vergelijkbare functie. Anders dan bij Pessoa lijkt interne strijd bij Duinker echter afwezig. De gedichten uit De zon en de wereld drijven voort op de bevestigingen (‘ja, de zon schijnt mooi’); de samenspraak ‘Fantastische lippen’ met Kees 't Hart in Buurtkinderen is evenmin | |
[pagina 14]
| |
een dialoog in geijkte zin. Duinkers tegenstemmen moedigen elkaar aan en vloeien in elkaar over. De grens tussen zijn eigen stem en die van Karine Martel werd in En dat? Oneindig niet gemarkeerd. In Buurtkinderen scheidt hij die alsnog in het gedicht ‘Karine Martel schrijft (verkorte versie)’. De eerste vijf strofes zijn letterlijk overgenomen uit het openingsgedicht van de duobundel. Ze worden gevolgd door ‘En ik zeg’, waardoor alsnog blijkt dat Martel begon en Duinker antwoordde. Daarna regent het namen van onder meer vrienden, sporters en kunstenaars, onder wie ‘Kees 't Hart’ en ‘Fernando Pessoa’, in exact drieëntwintig strofes. Het intieme duet (2) wordt dubbel gekwadrateerd (23), maar Duinkers stem wordt er niet door aan het wankelen gebracht. Integendeel: door almaar meer namen en dingen op te zuigen neemt het polemische effect van Duinkers poëzie steeds verder af. Bevatten de eerste twee bundels nog veel caeiro-achtige, beschouwelijke weerwoorden op hen die de wereld een geheim toedichten, daarna is Duinkers poëzie de grens met de wereld steeds verder gaan uitwissen. Vlak na Losse gedichten publiceerde Duinker zijn enige roman, maar kwam snel terug van dat genre en maakte vanaf De gevelreiniger en anderen (1994) vooral langere gedichten waarin zijn elementaire vocabulaire (zon, rivier, zee, boom, dingen, bloem, steen) explosief werd uitgebreid middels opsommingen waaraan principieel geen einde komt. Sindsdien gaat het niet meer zozeer om de werkelijkheid zoals die nu eenmaal is, maar duikt zijn poëzie steeds verder in haar onder - vanuit de overtuiging dat poëzie en wereld niet gescheiden zijn. | |
MogelijkhedenGekeken met een timmermansoog zou ik binnen Duinkers oeuvre een scharnier plaatsen in zijn lange gedicht ‘Ruwe schets’ uit Ook al is het niet zo (1998). Het is een frontaal gedicht over de verhouding van de dichter tot de dingen. Na achtenvijftig regels die beginnen met ‘De dingen die ik’, gevolgd door ‘Of meende te’, slaat het gedicht om in een infiltratie: ‘De dingen die mij’, gevolgd door ‘Of meenden me te’. De afstand die de beschouwer, de kijker, de ogen, de taal en de dichter altijd meebrengen, wordt gesteld overbrugd te zijn. De persoon die namens de dingen zei te kunnen spreken, is plots veranderd in een lijdend voorwerp dat door de dingen wordt bepaald. De ‘Ruwe schets’ eindigt met de regels:
De dingen die mogelijkheden waren
Of misschien mogelijkheden waren.
Na de jaren negentig hebben de woorden ‘misschien’ en ‘mogelijkheden’ het in Duinkers oeuvre overgenomen van ‘werkelijkheid’ | |
[pagina 15]
| |
of ‘dingen’. Aangezien ‘misschien’ een verbastering is van het Middelnederlandse ‘mach scien’ (‘kan geschieden’) is het synoniem aan het woord ‘mogelijkheid’. Zijn bundel Misschien vier vergelijkingen droeg het woord in de titel, de titel van de bundel met zijn Engelse vertalingen noemde hij, naar een regel uit De gevelreiniger en anderen, The sublime song of a maybe (2005). Meer dan vrolijk de dingen te bezingen stelt de huidige poëzie van Duinker dat er onophoudelijk mogelijkheid is, en voert die uit. Ze komt niet aan, begint enkel opnieuw en wist telkens intellectuele grenzen uit. Het vijfde gedicht uit Buurtkinderen roept onbegripvol uit: ‘Kijk dan toch, abstracties zijn dingen! / Waarom wordt dat niet vaker gezegd?’ Het eerste gedicht heet eenvoudig ‘Een gedicht’, het tweede ‘Geen gedicht’ en bevat enkel het woord ‘idem’. Het tweetal was zijn antwoord op de vraag van Raster: ‘wat schrijf je als je geen gedichten schrijft?’ Liever dan te polemiseren met de enquêteur, verklaart Duinker het onderscheid tussen een en geen gedicht voor non-existent, middels een gedicht. | |
PS - BuurtpoëzieIn mijn wijk liggen er letters op de stoep: stoepregels. Het ‘liefdesgedicht van K. Schippers’ werd drastisch ingekort door de Onbekende Ambtenaar:‘JIJ HEBT DE DINGEN NIET NODIG OM GEZIEN TE KUNNEN WORDEN’. Om de hoek liggen de eerste regels uit de Nederlandse taal. Binnenkort post ik een brief met de vraag om een stoep met Duinkers huidige slotregel: ‘Ja ik woon hier in de buurt’. |
|