| |
| |
| |
Marc Kregting
Koffie: de bijsluiter (3)
Ook indien de firma Ortec niet de herbruikbare koffiefilter Trekking had ontworpen die hij in zijn thermomok kon hangen of hij, wanneer de vijand hem in de jungle dermate dicht op de hielen zat dat, om voor het lessen never te hoeven putten uit urine (de ouwe Che liet er tevens jeeps op draaien), een instantvuur bij de rivier door het strijken van de magische lucifer over de steen onverantwoord leek, de grand cru die hij naar zijn overtuiging gewend was bij de kabouters onder hun paddenstoel Ede 1,3 km onverhoopt niet met het codewoord had kunnen bestellen, dan nog was Otto ondergronds gegaan.
Als doorsnee westerse sterveling zijn wij er althans vrij zeker van dat hij niet meer te stuiten was, vooral in zijn aandrang ‘intussen eens iets structureel te veranderen’.
Over de symptomen tasten wij echter in het duister. Toorn of vermoeidheid? De diagnose liet iets gloren: ‘Aanhalingstekens rond de term systeem kunnen niet langer worden getolereerd’. De remedie was zelfs klip en klaar: harde actie.
Toch vond Otto een nekschot passé. Anderzijds was hij in laatste instantie teruggedeinsd voor zijn ingeving mee te gaan in breder dan ooit gedeelde geplogenheden door op zijn schouders wat oersymbolen te laten tatoeëren, met een pijl naar beneden, en op zijn dinges HA - volgens de mythe viel er bij de mannelijke helft van enige volkeren, die briljant waren in speerwerpen omdat ze ingeprent was elk werkje dat hun in de handen gedrukt werd zo ver mogelijk van zich af te houden, in omstandigheden dan te spellen: ‘Heb je liever chocolade- of vanillevla’. Buiten koekjes bij een zekere drank was hij immers niet zo van de desserts. Bovenal wist hij niet of zijn Allerconcreetste Utopie, in de omgang Adinda geheten, het kon waarderen. En het was Otto niet gegeven het na te vragen. Hoe moest hij haar überhaupt bereiken? Nog meer dagmarsen door de nacht, terwijl ze driehoog woonde?
Volkomen zeker is slechts dit: als voortvluchtige mocht hij niet meer mobiel bellen (omdat hij dan traceerbaar wordt).
Aangezien Otto zo iemand is die ook zijn gedachten grondig wil aanpakken, evalueert hij op bewaakte ogenblikken als het eeuwige nu, gezeten op zijn matje met reflecterende onderzijde tegen insecten en koude, wat hem heeft doen toetreden tot het actiewe- | |
| |
zen. De aanleiding bij Starbucks, ja, daar was hij natuurlijk ‘zelf bij geweest’, maar voor hem van belang was de oorsprong. Als fenomeen vond hij dat al aantrekkelijk, aantrekkelijker wellicht nog dan zijn Allerconcreetste Utopie, volgens de vakliteratuur omdat daarmee door de geschiedenis heen nieuwe beginnen gemaakt werden. Toch ook A's.
Vakliteratuur. Otto zuchtte en eikenbladeren deden met hem mee. Hij had namelijk weer eens gelezen, als de eerste de beste studeerkamerintellectueel - terwijl zijn veel te disparate geest intellectualisme hinderde en het akkevietje met Senseo zijn studeerkamer en toebehoren van de aardbodem had doen verdwijnen.
Bij dat laatste had Otto toch niet de sensatie gevoeld als bij een verhaal uit de weekendbijlage over een groep die had geprutst aan de bovenleidingen van een hogesnelheidstrein. Het had in de Franse pers vooral vragen opgeroepen over zichtbaarheid en de controle van de staat, en kreeg hier de vergelijking met het richten van een pistool op de eigen borst, aanhalingstekens doemden vanzelf op. Otto hinnikte. De actie gold als ‘anarcho-autonoom’. Associeerde hij dat etiket met rondvliegend glas van alle tijden, in het commentaar kleefde het aan een decennium dat met een Z begon en dus allerminst in beweging was.
Voor Otto was het klaar: zijn freelanceopdracht om de nieuwe lijsttrekker van de partij die ooit aan ‘de arbeiders’ had toebehoord op te stuwen in de vaart der volkeren door middel van een maidenspeech, was gestrand in schoonheid. Een bedenkelijk soort autonomie, dat langs de harten van kiezers schuifelde ‘die op hol geslagen waren’. Ten gevolge van wat precies bleef een kwestie voor wetenschappelijke partijbureaus en opiniemakers, en voor kunstenaars die hun woorden deconstrueerden; ondertussen was het, ja, een morele verplichting voor die hygiëne iets in de plaats te stellen.
Otto had jeuk. Als doorsnee westerse sterveling menen we dat hij het voor het anekdotisch element dan wel leuk vond tegen bomen te kakken, hij zocht er wel eiken voor uit, en als het enigszins kon (nu terug in zijn geboorteland niet) pakte hij dezelfde. En geheel in tegenspraak met Che die, getuige althans zijn dagboek, effen de ontberingen in de jungle doorstond en die laconiek noteerde na hoeveel tijd hij zich weer eens waste in ‘een bad’ (een halfjaar), zou Otto eigenlijk de meer of minder reële restanten kak van zijn reet willen krijgen door een douche. Tegelijk was er iets in hem dat dicht bij de aarde wilde zijn. Maar wat was iets? Tot het rijk der feiten hoorde dat koffie, als zijn geheugen mocht afgaan op de niet-aflatende Patatronius, de een na grootste commodity was. Olie stond op kop, zij het dat dit type grondstof uitgeput kan raken. Zou koffie op termijn een motor aller dingen kunnen worden? Otto achtte het niet onmogelijk, net zomin als hij het erg mysterieus vond zichzelf, desgevraagd vanwege de band met de aarde, ‘christelijk-lesbisch’ te noemen.
| |
| |
Maar wat is natuur nog in dit land? De afstand tussen twee achtertuinen. En natuurlijk? Een pertinente projectie, waarvoor de koffiebranche een neefje heeft geschapen in ‘fair’. En ja, het land baat een Winkel voor Goede Doelen uit en er is, zoals dat daar aan toegaat, een Comité tegen de Goede Doelen Gekte gekomen die de ‘charimarkt’ kritisch doorlicht. ‘Seculiere naastenliefde’, noemde Jef dat, die ambtshalve meer ophad met de Gekte dan met het Goede. Dat was buiten de kredietcrisis gerekend: de vermogensfondsen voor het Goede kregen de rekening gepresenteerd voor hun strategie bijna de helft van de donaties te beleggen in aandelen. Verdamping was echter iets voor de weerman, en die was op Jefs werk gesaneerd ten faveure van een moderator.
Maar Otto had Guerrillaoorlogvoering in theorie en praktijk herlezen, waaruit hij altijd een mantra paraat had: ‘De oceaan is ook omsingeld, maar de vissen maken zich daar niet druk om’. Toen klonk het suizen. Otto's brandertje gaf het mooiste helle vuur dat hij kende. Hij zocht onderdak voor bijzondere aangelegenheden.
In zekere zin zijn we allemaal residenten Slymering, die ‘Het. Zo. Druk. Had,’ dacht Otto, voor wie Max Havelaar niet in de eerste plaats een keurmerk was van het faire. Indien we vooraf een selecte bestemming hebben voor ons meegevoel, dan is er een kopzorg minder en rechtvaardigen we onze afweer. En in zekere zin ‘schipperen’ we met de resident voort.
Een befaamd katholiek auteur, altijd in voor een sententie (en een longontsteking als Mama zijn das niet had omgeknoopt), had in het decennium Z gezegd dat het invullen van een giro voor een Goed Doel ons geweten sust. Zo'n besef was voor een collega uit een buurland, die ook trouwens vooral successen boekte in de journalistiek, reden geweest voor participatie. Onrecht bestreed hij door tijdelijk de identiteit aan te nemen van de vermeende slachtoffers en de daaruit voortvloeiende ervaringen op schrift te stellen en wereldkundig te maken. Maar voor Otto was het verschil gradueel. De collega kon terug naar zijn oude leven van zelf te regulieren gerieflijkheid. Zijn daden verdienden, nou ja, misschien een heel klein beetje, wel een paar aanhalingstekens.
Een iets meer bijzondere aangelegenheid is bijvoorbeeld een aanslag.
Ergens vermoedde Otto dat deze inschatting geen algemene bijval vond, zelfs wanneer hij zijn update van het nekschot ten beste zou geven. Vanwege de volle agenda worden er prioriteiten gesteld, al is men sinds Z zover dat men zichzelf daarbij niet wil uitschakelen: quality time is het minste. Verveeld, meewarig of blasé weet men immers wat haalbaar is en wat ressorteert onder de gewelddadigheid van idealen, die de originele Max Havelaar ten langen leste bij zijne excellentie de met een fijtzweer kampende gouverneur-generaal doet smeken om ‘één half uur gehoor, zodat er een kleine ruimte wezen zou tussen twee “drukten”’. Lullen
| |
| |
en vooronderstellingen onderscheppen helpt niet, snapte Otto. Het blijft hangen in de orale fase. Sterker, het excuus drukte kan op zijn beurt een alibi vinden in de gedachte dat de waarheid niet bestaat omdat elk feit wordt gepercipieerd en in versies voortleeft. En dat verlamt nogal. Ook aan de bureaustoel van het slinkende deel der mensheid dat, hetzij in de pers hetzij in de burgerjournalistiek hetzij op familieblogs, geen column heeft.
Maar dat was Otto's persoonlijke mening.
Soezend aan het kampvuur zat Otto opgescheept met een ongelooflijk dikke dinges. Was dat dan de ‘stormram’ die de fameuze theehater Geert na een verkiezingsoverwinning aan zijn kersverse fractiegenoten adviseerde mee te nemen daags erna, zodat ze er gelijk ‘de beuk in’ konden gooien om ‘het land terug te veroveren op de elite’? Allicht wist Otto met wat hij in zijn broek had meer uit te richten dan versteende metaforen, niet dan?
Ter voorbereiding had hij wat parameters doorgenomen, voor het geval hij in de lik zou raken. Zo had Otto gepiekerd over de steekproef. Want men kon wel met veel bombarie uitgaan van geselecteerde bonen, zij krijgen strenge en systematische kwaliteitscontroles. Daarom neemt men na de inkoop monsters: er moet opgeslagen en verscheept, pas dan kan er gebrand. In die periode is het ruim baan voor de steekproef, door juten zakken.
Daarna moet er nogmaals getest. Officieel heten die controleurs, zeker als hun connaissance tot in de plooien van hun gezicht richting wijn lijkt uit te gaan, cuppers. Ze hebben elk hun eigen lepel, en hun wordt zelfs een ascetische levenswandel geadviseerd. In hun mond- en neusholte balanceren smaak en aroma, verwekt door het knappen van de boon vanwege het smelten van de celstofstructuur. Hier doemt het metafysische moment: het ‘goed bewaarde geheim’ van de koffiebrander inzake de perfecte temperatuur en duur.
Als doorsnee westerse sterveling respecteren wij die exclusiviteit, maar wijzen er toch even op dat Otto, ongetwijfeld terecht, met zijn wang tegen het eikenschors zat te denken aan de huid van Adinda.
‘Branden is ook een daad,’ prevelt hij. In combinatie met de even genoemde lepel zou Otto aan het basen raken, maar iets zegt ons westerse sterveling dat hij zoiets uit liefde voor de koffie niet doet (daar is ook al ‘iets’). In den beginne, na het ongelukje, had Patatronius Otto laten voorzien van oplospoeder, ware het niet dat de gigant in dat genre, Nescafé, twee van zijn producten uit de handel had genomen omdat er, doordat de glazen verpakking tijdens het leveringsproces soms beschadigd zou zijn geraakt, splinters in konden zitten. In allerijl liet Patatronius toen decafé aanrukken, in papieren eenkopsverpakkingen, maar Otto had er een onwaarschijnlijke hoofdpijn aan overgehouden. Koffie toebroek was het
| |
| |
volgende station; een ketel voorziet het ingewand.
Als het gaat om doen, houdt Otto zich vooral dubbelzijdig. Hij trekt zijn parameters na voor de aanslag, en zint op een onderdak om, geheel ten bate van die aanslag, te douchen. Los van het feit dat hij haar tot het onverhoopte einde van zijn leven dus eventjes niet kon bellen, had hij bij Adinda al eens, bij wat door de lokale Starbucks de laatste keer bleek, een hengeltje uitgeworpen over de daad als Daad. En aan doorschemeren deed ze niet; ze liet meteen weten dat het haar ‘ding niet’ was. Wel vond ze het op zichzelf razend interessant, als fenomeen zeg maar. Zeker nadat Otto had uitgelegd dat er in Guerrillaoorlogvoering in theorie en praktijk een fijn beeld voor was ontworpen: dat van de vlo.
Ze had nota bene erkend dat er zeker wat mee te doen was. Te zijner tijd dan maar, ze was nu erg into iets nogal fascinerends, lichaamseigens bijna, een campagne die zich niet uitbesteden liet: de chocoladeletter van Tony's Chocolonely. Voordat die in 100.000 exemplaren via wereldwinkels en een klein aantal supermarkten in Nederland te koop werd aangeboden, had ze hem laten lanceren met een bedeling in de hoofdstad door De Groene Sint, die op woord van eer verklaarde: ‘De letter is gemaakt onder eerlijke arbeidsomstandigheden voor een faire prijs en belast het milieu niet’.
Maar wie durft een Sint te vertrouwen die zijn mantel en mijter niet in het rood draagt, maar in de kleur die Otto de laatste weken zo nabij is gekomen? The Medinge Group, een denktank van ‘internationaal gerespecteerde merkexperts’ van de win-winsituatie. Ze willen laten zien dat je succesvol kunt zijn én kunt bijdragen aan de verbetering van de maatschappij. En zo ontving Tony Chocolonely, als eerste Nederlands bedrijf na Stichting Max Havelaar, de Brands with a Conscience-prijs.
Adinda was er maar druk mee.
En Otto wist ook wel dat hij zelf een heel andere kant opging, die door Geert in zijn pogingen angst te zaaien als ‘radicale uitwas’ werd benoemd terwijl hij precisiebombardementen wou aanrichten bij enkelingen, maar hij had gezwegen - ze was en bleef zijn Allerconcreetste Utopie.
Misschien liet zij evengoed de kerk in het midden door zijn keuze interessant te vinden, zoals hij voor zichzelf alvast had uitgemaakt dat die Chocolonely, of nee, die prijs met zijn indruk van goed doen alsof er ondertussen geen geld binnenvloeit (‘succes’ heeft een bredere bodem), problematisch was. Waar was het offer, dat Che niet alleen in de theorie had aangestipt? Bij maatschappelijke opgang als van de merkexperts snakte Otto zowaar naar aanhalingstekens die Theodor Wiesengrund zelden nodig had gehad, getuige zijn bijna aforistische benadering van verschijnselen. Bijvoorbeeld van caritas als ‘georganiseerde weldadigheid die zichtbare wondplekken der maatschappij volgens plan dichtplakt.
| |
| |
In dit georganiseerde bedrijf is voor de menselijke opwelling reeds geen plaats meer, ja de schenking is, door indelen, rechtvaardig afwegen, kortom door de behandeling van de begunstigde als object, noodzakelijkerwijs met verdeemoediging verbonden’.
Wacht, hij moest het proberen bij Di Mare! Zo dichtbij dat hij eigenlijk woonde! Dan zou er ook weer koffie zijn.
Maar aldus was Di Mare inwisselbaar voor Adinda, dat hij evenmin bereikt kon worden in tijden van alom toepasbare communicatie. Dat was een basisregel van het vak, die noopt tot creativiteit bij de vervolgers. En bij de principedelinquent, die twee, naar getuigenis van de moeder, ‘gezonde’ benen heeft; ze gaan verhoudingsgewijs niet in een hoog Mbps maar er blijft verbinding. (Naar verluidt was Pepperoni eens bij een vakvrouw geweest en verrichtte met zijn normaliter als ‘jongensachtig’ gepercipieerde verlegenheid zo'n daad dat zij had uitgeroepen: ‘Mais tu es comme le TGV’. Het had Otto wel wat geleken om daarover tegen hem net iets te luid een boom op te zetten tijdens een receptie en dan te beweren dat een espresso, die idealiter 50 kwaliteitsbonen telt, eigenlijk ‘vluggertje’ betekent. Maar Pepperoni zei niet van recepties te houden, zei althans Jef die hem dat op recepties menigmaal had horen zeggen, terwijl Otto dol op recepties was maar er reeds vóór zijn activisme nooit voor uitgenodigd werd.)
Een stief nachtje lopen dus. Tenzij Di Mare verhuisd was, een gedachte die nooit voorbij de veronderstellingenstatus kon raken, rijp als ze was voor het rijk der fabelen. Op die gronden had Lodewijk zijn trouwe vriend incompetent moeten verklaren, in een provinciehol ging het vak heus niet vooruit, laat staan de mens die het beoefent.
In de wetenschap dat de brandstof in een nabij elders, geheel niet metafysisch, beter zou zijn, kon hij aangesproken. Met alle respect voor de firma Ortec en voor de koffie toebroek die vooraf waren gegaan, onderweg zijn heeft zijn grenzen. Dat iets in verplichte ballingschap niet smaakt zoals thuis kan zelfs een scheiding der geesten teweegbrengen: men kan er een verlangensachtige reden in zien terug te keren of men kan, er eenmaal geraakt, de lat zo laag leggen dat elke koffie stemt tot tevredenheid.
Luxepraat. Niet dat Otto zich nu direct een baanbreker waande, het idee dat een reis ook een eindpunt kon hebben vond hij iets om te aanvaarden. Hij draaide het brandertje dicht, rolde het matje op en tikte met zijn meer erectiel aangelegde lichaamsaccessoires blijmoedig tegen de eik. Trachtte te aanvaarden dat de Z een waarde had die was te enten op de A.
‘Jezus,’ zei Di Mare.
‘Kan ik binnenkomen,’ zei Otto. Het was een cliché te constateren dat hij niets veranderd was, maar zijn haar was wel degelijk grijs geworden. ‘Om met de deur in huis te vallen...’
| |
| |
‘Jij zegt het,’ zei Di Mare met een begin van een lach.
‘Kan ik hier douchen?’ Geschater brak los. In de verte klonk een telefoon. Op het woonerf was hij tijdig gearriveerd, te vroeg dus. Vanachter een liguster had hij niet helemaal kunnen tellen hoeveel kinderen de vrouw op hun driewielertjes maande, rugzakjes in haar fietstas. Na een halfuur was ze in versnelling teruggekomen, parkeerde haar rijwiel haast wegwerpenderwijs in de voortuin. Otto had een auto horen starten, misschien kwam het door de stilte die zich daarna over het erf vlijde dat het bandengepiep hysterisch had opgeklonken.
En nu zat hij, haartjes fris en reet uitgebeiteld, in de grote, tot de nok gevulde studeerkamer tegenover Di Mare. Deze draaide op zijn stoel, alsof alle tijd van de wereld die hij voorgaf te hebben een illusie was. Otto had niets te verliezen, vond hij nog altijd, en geheel tegen het actiedraaiboek in vertelde hij.
Iets had hem naar de splinternieuwe Starbucksvestiging in 'T Stad gedreven, aan het station. Voor ons doorsnee westerse sterveling bleef onduidelijk of Otto nieuwsgierig of getergd was toen hij daar op het oog doodnormale mensen voor veel geld zag zitten drinken, dromen en praten - helemaal niets bijzonders! Van de onschuldigste der aanwezigen had hij de handtas gepikt. Ze merkte het niet eens! Maar hij wel, hij had een daad gepleegd die in principe een strafblad waardig was. Dat zou geweldig wezen: consequenties! Zo dacht hij toen, en hij had zich, wat hij nu, terwijl de telefoon bleef rinkelen, niet opbiechtte, door Patatronius laten bijlichten over de ins and outs.
‘Het moet ophouden! Maar dan goed! Je kent waarschijnlijk die actie aan de bovenleiding van de hogesnelheidstrein; zoiets kun je ook aan de bielzen aanpakken, maar da's toch allemaal te willekeurig. Je kiest beter een verantwoordelijke van een kleine eenheid die dus niet helemaal aan de top staat, zo als schakel tussen vele mechanismen.’
‘Maar jongen.’
‘Het besluit om te vechten en zich opofferingen te getroosten is een sociaal en moreel besluit. Opstandigheid is dus geen kwestie van manipulatie maar van inspiratie.’ Otto zei het beslist, en dat kon hij wel omdat hij het uit zijn hoofd had geleerd (ook uit Guerrillaoorlogvoering in theorie en praktijk). Over zijn geactualiseerde versie van de finale liet hij zich dan weer niet uit, maar het TGV-principe achtte Otto ook te ruw. Eén gerichte kogel moest volstaan. Otto zag de koppen al: ‘BEDRIJFSLEIDER STARBUCKS LAFHARTIG GERAAKT’.
Terwijl de telefoon ging en weer onbeantwoord bleef, ratelde hij dat hij het bijna zou hopen dat koffie de nieuwe motor aller dingen werd, gelet op de groei in de wereldbevolking, die in honderd jaar tijd verviervoudigd was.
‘Ik zit ineens te denken: 22 december schijnt de dag van het
| |
| |
orgasme voor de wereldvrede te zijn, kan er dan ook niet eens een wereldwijde minuut van de koffie worden ingesteld voor de algehele gezelligheid?’
Weer vertelde Otto er iets niet bij: dat het volgens Patatronius nu al zo is dat het in Japan op 1 oktober officieel koffiedag is. Uitgerekend in dat notoire theeland is koffie aan een inhaalslag begonnen, als inmiddels derde koffie-importeur van de wereld. En in het nog grotere en met de minuut machtiger wordende China, ook een traditioneel theeland, verwachtte Starbucks in 2010 meer vestigingen te hebben dan in Amerika zelf. Die expansie heeft iets komisch, omdat China, dat schier overal investeert door leningen te verstrekken, zo een heus ontwikkelingsland lijkt, terwijl de eerdere explosie van vestigingen in Amerika een mening daaromtrent prijsgeeft: de compatriot moet volgens het Starbucksconcern niet alleen in het koffiedrinken opgevoed worden, de kosmopolitische touch zal ook het provincialisme van de door de inkomens- en opleidingskloof slechts groeiende meerderheid, die weinig over vreemde culturen weet en zijn info van internet en tv haalt zonder toetsing, moeten herijken.
De concrete verwachting over 2010 had Otto nog eigenhandig bij Fareed gehaald, die reeds voor de kredietcrisis iets zorgwekkends in het bestedingspatroon van Amerikanen ontwaarde: dat ze 80% van de spaaroverschotten van de wereld lenen en dat bedrag voor consumptie gebruiken: ‘Met andere woorden: we verkopen ons bezit aan buitenlanders om elke dag nog iets meer café lattes te kunnen kopen’.
Hij merkte dat hij zijn hand hief.
‘Dat moet toch echt ophouden. Een andere basis! Je kent nog wel Guerrillaoorlogvoering in theorie en praktijk. Een van de eerste dingen die Fidel met zijn prille revolutiegroepje in Cuba had georganiseerd was dat mensen eigenaar werden van het land dat ze bewerkten: de gehele nationale koffieoogst was van hen, ongekunstelde medeopstandelingen!’
‘Otto, ik zal wel niet aan jouw absolute eisen voldoen en ik zou heel graag iets meer of anders willen bijdragen, maar het moet realistisch blijven, vooralsnog blijf ik Havelaarkoffie kopen.’
‘Wat dan? Weet je wel hoeveel water nodig is voor de hele totstandkoming van een simpel kopje koffie? Echt, da's dus 140 liter! Je kunt net zo goed een designespressootje bestellen.’ Di Mare's stoel begon weer te draaien. Hij had het hoogste bereikt wat in zijn vak mogelijk was en arbeidde zich nu suf om anderen te laten functioneren.
‘Luister, ik kan hier geen chocola van maken. We hebben dit al zo vaak besproken, over vele onderwerpen en je weet wat er met Karel gebeurd is. Ik word hier zo treurig van. Hoe moet dit eindigen voor je?’ Iets van woede flakkerde in Otto op - de naad van de pantalon. Als Di Mare al niet bereid was tot een laatste oorlog
| |
| |
voor de vrede... Waar zou dit voor hem dan toe leiden? Geert won nog aanhang, juist door een ‘elite’ die zich natuurlijk niet helemaal maar toch ook een beetje niet niet als Di Mare gedroeg (steeds weer hij en dan een litotes: weinig vooruitgang, Kregting). Al dan niet met de zijnen had Geert daar een bups benamingen voor: ‘cenakel’, ‘kenners’, ‘ingewijden’ en zelfs, meer met een bananenschot dan een nekschot, ‘bobo's’. Het woord ‘autoriteit’, de term van weleer, hoorde Otto dan weer zelden, mogelijk omdat de perfiditeit van al die antagonisten moest worden vastgesteld op enig gezag. Enfin. Elke flipfluitketel in de paardenpsychologie wist dat waar woede aandraaft onmacht uit de flank komt. En oorlog of niet, Di Mare zou hem nooit aangeven.
Hij troonde Otto de kamer uit, liet zien waar zijn bloed sliep en speelde. Di Mare beloofde dat hij aan het eind van de middag Otto zou wegbrengen naar een zelf te bepalen bestemming. En nee, hij kon hier niet blijven, dat begreep hij toch ook wel? En het was echt niet zo gevaarlijk. Ze waren inmiddels op zolder aangeland. Dacht Otto werkelijk dat hij het dusdanige centrum van de wereld was, dat ‘ze’ hem zelfs bij oude kameraden zouden aftappen? Beneden ging de telefoon. Di Mare holde de trap af.
Otto strekte zich uit over een opgeblazen krokodil. Gekrenkt en ook wat beschaamd zweeg hij. Misschien moest hij domweg proberen zijn Allerconcreetste Utopie te benaderen. All the way, niet geschoten, et cetera.
Hij draaide zich om. Stellingenkasten torenden boven hem uit. Of het de aanblik van al die oude tijdschriften was of de geur van stencilinkt, Otto werd overvallen door een mildheid die hem gaande de jaren zelden had bezocht. Waar Lodewijk had bedongen dat zijn vrouw een kind mocht als ze er zelf voor zorgde en het betaalde, en Patatronius had beseft dat hij de kwalificatie ‘burgerlijk’ niet meer in de mond kon nemen en zweeg en in de praktijk hipte van de ene vriendin naar de andere, had Di Mare zich trachten te verplaatsen in zijn vrouw en was vader geworden. En Otto?
De vraag stellen is hem beantwoorden. Alsmede opmerken dat hij vaak ‘iets’ zei voor hetgeen hem dreef. Was dat zijn vriend? Op stap met Iets? Deze figuur zou dan doorluchtige papieren hebben, zo'n beetje van na de Verlichting toen er ‘iets’ bij het sluitende-verklaringenstelsel moest vanwege de mysteriën des levens: het sublieme.
Voor Che lag het simpeler, zo simpel dat het verbijsterend werd. Zijn guerrillero's mochten zich nergens door laten afleiden, evenmin door de gedachte dat hun kinderen ergens gebrek aan zouden hebben. Sterker, het gezin diende dat te begrijpen. ‘Wij weten dat we nog offers zullen moeten brengen en dat we een prijs zullen moeten betalen voor het heldenfeit dat wij als volk een voorhoede vormen.’ Maar de hoop dat de boeren hen met meer dan eten alleen zouden gaan steunen bleek aan de ijdele kant.
| |
| |
De deur zwaaide open. Di Mare droeg een dienblad, waarop een gigantische soepkom koffie met opgeklopte melk. Er lagen mariakaakjes bij.
‘Weet je, nog in 2008 ontdekte een Oostenrijkse vrouw in een pak diepvriesspinazie een pad, en daarmee bedoel ik niet het moderne, reeds voorgevulde alternatief voor de koffiefilter.’
‘Ha.’
‘Die vrouw die zei dus achteraf, dat de pad wel dood was. Om precies te zijn ontbrak er alleen een poot die waarschijnlijk los was geraakt toen ze de spinazie mengde in de pan.’
‘Haha.’
‘En bij wijze van genoegdoening en troost gaf de fabrikant haar toen een pak koffie.’
‘Hahaha.’
‘Waarmee ik maar wil zeggen: zeg mij welke koffie u waar en hoe en wanneer drinkt, en ik zeg u wie u bent.’Wat hij nu precies allemaal wilde beweren ontging hem, maar Otto voelde zich in vorm. Hij had durven bellen en met de grootst mogelijke vanzelfsprekendheid was hij welkom, en zonder morren had Di Mare, hoofdschuddend, de toch niet kinderachtige afstand overbrugd tot de plaats van bestemming waar de deemstering zelfs nog het veld moest ruimen. En nu hadden ze het dessert al achter de rug, er lag nog wat van de campagne gepikte chocola op tafel. Otto's lang door Patatronius continu geravitailleerde geheugen leek bijna tastbaar. Vanwege de censuur had Andrew Marvell zijn gedicht ‘A Dialogue between the Two Horses’ moeten laten rondgaan in manuscript:
Let the City drink coffee and quietly groan;
They that conquer'd the father won't be slaves to the son.
It is wine and strong drinks make tumults increase;
Choc'late, tea, and coffee are liquors of peace:
No quarrels nor oaths amongst those that drink 'em;
Tis Bacchus and brewers swear, damn 'em, en sink 'em!
Then, Charles, thy edicts against coffee recall:
There's ten times more treason in brandy and ale.
Gruis zakte traag van de rand van de cafetière. Otto had precies zo'n Bodum-potje, had het zelfs meegenomen onderweg, maar hoewel volgestopt met sokken was het meteen gebroken. Toen had Patatronius hem via de kabouters geïnstrueerd het bij wijze van kortstondige oplossing te doen zoals in Polen, po tureczku, op zijn Turks dus: heet water over gemalen koffie in de mok en wachten tot de drab is neergeslagen.
Hoe zou het er eigenlijk uitzien nadien, daar waarvoor het gat zeg maar al is geboord? Maar nu moest hij het principe ervan delen.
| |
| |
‘De vlo bijt, springt en bijt opnieuw, daarbij behendig de voet ontwijkend die hem zou willen verpletteren. Hij is er niet op uit zijn vijand in één keer te doden, maar om hem ader te laten, zich van hem te voeden, hem te treiteren en in de war te brengen, hem geen rust te gunnen en zijn zenuwen en moreel kapot te maken. Dat alles kost tijd. En nog meer tijd is er nodig om nog meer vlooien te verwekken en groot te brengen.’
‘Geweldig interessant.’ Toen schoof ze haar stoel naar achteren en verklaarde dat ze heel erg hectische dagen had beleefd en eigenlijk doodmoe was, dus als hij het haar niet kwalijk nam pakte ze een douche en dook dan een keertje vroeg in bed. Hij zag maar wat hij nog wilde - als hij maar deed alsof hij thuis was.
Otto bekende volstrekt naar waarheid dat hij de laatste tijd niet best gerust had. In de verte een zacht klateren, boven hem een glazen koepel. Als doorsnee westerse sterveling weten wij dat Otto als geen ander wist dat de maan wassende was geweest. Wat een licht nu! Hoe kon iemand hier in hemelsnaam slapen? Pluk dat gele ding daar! Het toneel dat hij al zo vaak gespeeld had trok aan zijn geestesoog voorbij, dat wellicht meer een geestesoor werd, ‘bukken, godverdomme, bukken’.
Otto was al zowat weg toen bedrijvigheid hem deed opkijken naar een lang wit T-shirt waarop smurfen prijkten. Toen lag het op de grond.
Ze was, hoe zeg je dat - ze draaide zich op haar buik en trok haar knieën iets op.
‘Doe 'm er maar in, hoor.’ Was het juist Otto's bruusk toewenden tot de actie die residuen van romantiek in hem wekten?
‘'t Is veilig, hoor.’ Zij was toch geen eland? In de strijd moesten er tactieken uitgedokterd en aan de specifieke omstandigheden van troepenbeweging en terrein worden bijgesteld, en twee vormen daar toch het begin van?
‘Wil je niet? Dat heb ik nou nog nooit meegemaakt.’ Was hij de zoveelste? En deed dat er iets toe? Moest hij niet altijd vreselijk lachen om heren met een maagdelijkheidswens?
Ze pakte zijn dinges en keek er wantrouwend naar.
Otto voelde dat hij opgewonden raakte: deel van een groep die uitgebreid kon. Ze was bijna disciplinair strak.
Na een paar keer stroomde hij leeg. Half teleurgesteld daalde hij en richtte zich op. Ze duwde zijn hand weg.
‘Laat mij maar.’ En in no time sliep ze.
Die nacht bestudeerde Otto de sterren.
| |
Bronnen
• | Adorno, Theodor W. (1971), Minima Moralia. Vertaald door M. Mok. Spectrum: Utrecht |
• | Bloois, Joost de, ‘De schaduw van de menigte. Over Tiqquns poëtica van de burgeroorlog, http://www.ny-web.be/showtime/de-schaduw-van-de-menigte.html (17-4-2010) |
| |
| |
• | Bloois, Joost de, ‘Tiqqun een weerwoord’, http://www.ny-web.be/showtime/tigqun-een-weerwoord.html (5-5-2010) |
• | Ellis, Markman, 2005), The Coffee-House. A Cultural History (2005). Phoenix: Londen |
• | Faber, Robert (1973), De vlooienoorlog. Guerrillaoorlogvoering in theorie en praktijk. Vertaald door R.W.H. Löbler. Boom: Meppel |
• | Pols, Gijsbert, ‘Reageert op de bijdrage van Joost de Bloois in nY #5’, http://www.ny-web.be/showtime/tiqqun-een-kritiek.html (3-5-2010) |
• | Pols, Gijsbert, ‘Waar? En: voor wie?’, http://www.ny-web.be/showtime/waar-en-voor-wie.html (21-5-2010) |
• | Zakaria, Fareed (2009), De wereld na Amerika. Vertaald door Pieter van Huizen. Contact: Amsterdam |
|
|