Parmentier. Jaargang 18
(2009)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
Daniël Rovers
| |
[pagina 66]
| |
wegens ‘stalking’ oplevert - op grond van artikel 285 b uit het Wetboek van Strafrecht.Ga naar voetnoot2 Art. 285b is een roman die begint in de eerste persoon enkelvoud en die vervolgens, in het tweede hoofdstuk, nadat Sebastiaan Steijn op het politiebureau aan de Van Leijenberghlaan te Amsterdam wordt ontboden ‘teneinde te worden gehoord terzake belaging’, overschakelt op de derde persoon enkelvoud.Ga naar voetnoot3 De handelingen van de ‘ik’ worden dan die van ‘de verdachte’. In deze vormelijke ingreep schuilt een groot deel van de overtuigingskracht van het boek. De stigmatiserende werking van het woord ‘verdachte’ wordt meteen duidelijk, de verteller - een jongeman die houdt van citytrips en Scarlatti - is een geval geworden. Tegelijkertijd biedt de vorm van het juridische verslag, zogenaamd geschreven in opdracht van de reclassering, de verteller de mogelijkheid om zijn belevenissen aan te bieden als een exemplarisch verhaal. Het boek wordt daardoor geen pathetische bekentenis van een afgewezen geliefde, maar het document van een romanticus die zich in het juridische apparaat weet ingesponnen. Juist door de betrokkenheid van de verteller blijkt dat de neutraliteit en rechtvaardigheid die het woord ‘verdachte’ impliceert in de eerste plaats ficties zijn. Het betoog van de roman staat tegenover het juridische vertoog; de roman ondermijnt de letter van de wet door met enkele funderende juridische begrippen aan de haal te gaan. Misschien wel de beste hoofdstukken uit het boek zijn die waarin Weijts schrijft over de gerechtelijke instanties waarmee zijn hoofdpersonage te maken krijgt. Al deze hoofdstukken staan in de eerste persoon enkelvoud. De passionele liefde vraagt om het afstandelijke verslag door een derde, de juridische procedure dient beschreven te worden door degene die eraan onderworpen wordt: Ik was in een procedure beland. Een procedure is een opeenvolging van handelingen die verlopen volgens een protocol dat na lange vergaderingen met automatenkoffie uit plastic bekertjes is opgesteld door beleidsmakers. Uit dit strafrechtelijke limbo - niet veroordeeld, maar toch ook niet onschuldig - probeert de verteller zich te bevrijden. Zijn enige wapen: de taal. Dat lijkt het uitgangspunt van alweer een postmoderne roman waarin de verteller rekenschap aflegt aan een anoniem tribunaal. Maar dit keer is het geen bij wijze van spreken. Het eerste verweer van de verdachte, namelijk dat zijn beledigingen stuk voor stuk citaten zijn uit de wereldliteratuur, wordt dan ook niet geaccepteerd door de dienstdoende agente. Deze diender is nogal een Droogstoppel. Ze lijkt überhaupt niet zo geïnteresseerd in het hele waarheidsgehalte van de zaak, ze wil gewoon de procedure afronden. Sebastiaan Steijn beseft dat het menens is, hier staat de theoretische beschouwing machteloos: ‘Nu niet dat | |
[pagina 67]
| |
gezeik dat taal de werkelijkheid niet kan weergeven en dat soort dingen’.Ga naar voetnoot4 Hij heeft de ambitie die schrijvers tegen beter weten in blijven koesteren, namelijk dat een verhaal de werkelijkheid kan weergeven, of liever: zijn werkelijkheid kan uitdrukken. Meer nog dan om gerechtigheid vraagt hij om aandacht voor de nuances die niet voorkomen in het idioom van de wet. Weliswaar wordt er soms stilgestaan bij verzachtende omstandigheden, maar die verdwijnen achter een volkomen platgeslagen psychologisch jargon. Reclasseringsambtenaar Jef Kop geeft daar een mooi voorbeeld van, als hij amper vijf minuten nadat hij heeft kennisgemaakt met zijn cliënt al concludeert: ‘“Als er een relatie uitgaat, gebeurt er kennelijk bij jou iets waardoor zo'n meisje aangifte gaat doen. [...] als ik dan zeg: verlatingsangst, is dat iets dat hierop past?”’ Art. 285b is geen psychologische roman, althans niet tot op het einde, als de verteller alsnog een persoonlijkheidsanalyse van zijn ex-geliefde Victoria denkt te moeten geven. In de rechtzaak voert hij ter verdediging aan dat hij zich moreel verplicht voelde om in het leven van Victoria te blijven, dat hij haar zo wilde dwingen haar eigen problemen onder ogen te komen. Die problemen diagnosticeert hij - buiten de rechtszaal - als een combinatie van bindings- en verlatingsangst, een onvermogen tot het aangaan van intieme banden en onbeteugeld seksueel gedrag, mogelijk voortkomend uit seksueel misbruik in haar jeugd. Wil hij zich met deze persoonlijkheidsanalyse daadwerkelijk vrijpleiten? Dat lijkt dan wel een heel dun ‘bh'tje moraal’, zoals aan het begin van de roman nog schamper wordt gesteld. Een roman sla je open - altijd weer opnieuw - in de hoop op wat Bakhtin ‘meerstemmigheid’ noemde, een wereld in woorden die wedijvert met de wereld daarbuiten. Christiaan Weijts bleek in staat om zo'n wereld te scheppen, en dat is geen geringe prestatie voor iemand die heeft schoolgegaan. Met name Vicky Fabers, in de quasi-juridische taal van de roman de ‘aangeefster’ genoemd, zorgt voor een instroom van een ander literair geluid. Personages als zij zorgen voor het ware straatrumoer in de Nederlandse literatuur. Om haar vriendje Sebastiaan aan te spreken kiest ze uit een rijk palet van koosnaampjes, onder meer ‘schatjepatatje’, ‘babepje’ en het hartveroverende ‘kleine kinky’. Zijn grote passie, het pianospelen, waardeert ze met het appreciërende ‘Hoe vet is dat!’ En als ze hem vertelt over de nachtelijke avontuurtjes met andere mannen - voor Sebastiaan pijnlijk opwindend omdat hij niets liever wil dan met Vicky naar bed gaan - en hij jaloers vraagt door wie ze zich dan heeft laten neuken, bijt ze hem toe: Laten neuken? Jongen wat de fok is dat nou weer voor islamitische opvatting van tien miljoen jaar terug. Ik neukte hem natuurlijk, wat dacht jij dan? Echt, hij wilde eerst helemaal niet, maar ik | |
[pagina 68]
| |
dus aan die spijkerbroek sjorren, en nou ja... Ik ga je geen geile verhaaltjes vertellen, want daar moet jij gewoon voor betalen, kleine kinky. ‘Een islamitische opvatting van tien miljoen jaar terug’: het moge duidelijk zijn dat dit boek zich afspeelt in de jaren rond de moord op Pim Fortuyn, in het boek getypeerd als die ‘kale megalomaan’. Tegenover de straattaal van Victoria, door de verteller - en dat is een prachtige vondst - ‘Victoriaans’ genoemd, staat het bakvissenvertoog van de minderjarige Rosetta. Zij is een wat vlakker personage, minder uitgesproken; enkele opzichtige grammaticale fouten moeten haar Italiaanse identiteit geloofwaardig maken. Een heel ander verhaal zijn haar brieven en sms'jes, die in het boek vaak verbatim staan weergegeven en bijzonder werkelijkheidsgetrouw lijken, alsof de auteur hiervoor putte uit zijn hoogstpersoonlijke schoenendoos met liefdesbrieven. In deze documenten treffen we amper spelfouten en andere taalkundige onvolkomenheden aan; de lezer wordt een blik gegund op het universele zelfhulpproza van de adolescent: ‘Ik voelde dat ik groeide, maar ik was nog zo kinderachtig, het groeien deed alleen maar pijn. Ik verborg mijn kinderachtigheid door mijn onschuldigheid te vernietigen’. Een zin mooi van lelijkheid, die bovendien een waarachtige beschrijving geeft van wat het betekent puber te zijn: je onschuld kapot proberen te maken om je onmondigheid te bezweren. De onbeholpen pathetiek van dit proza staat in contrast met de ironische overwegingen van de verteller, al laat ook die laatste - of mogen we hier zeggen: de schrijver? - zich soms even gaan. Over Rosetta schrijft hij op een onbewaakt ogenblik: ‘Haar wenkbrauwen leken door een kalligrafeerpenseel in twee trefzekere streken, spits toelopend aan de uiteinden, te zijn neergezet. Haar donkere ogen waren opengesperd, alsof ze zoveel mogelijk tegelijk wilde zien, en met deze blik keek ze hem nu aan, zonder knipperen’. Softporno der beschrijvingskunst. Als men Art. 285b briljant noemt, dan vooral vanwege het stilistisch vermogen van de auteur. Weijts is een meester van de ironische, bijstellende tussenzin, een schrijver die zijn alinea's, zonder te forceren, naar een spitse pointe toeschrijft. Voorbeelden genoeg. Als de verteller in een korte passage schrijft dat ‘de verdachte’ krap bij kas zat, en soms een week lang witte bonen in tomatensaus moest eten om de rekeningen te kunnen blijven betalen, laat hij er - tongue in cheek - de romantische gemeenplaats ‘iets wat zijn artistieke groei alleen maar ten goede kwam’ op volgen. Als Vicky tijdens een ruzie een glas wijn over hem heen gooit, vangt de verteller zijn schaamte, verwarring en trots in een zin die zelf elegant over de drempel van de dubbelepunt struikelt: | |
[pagina 69]
| |
Hoe verlaat je een café waar zojuist een vrouw een glas drank in je gezicht heeft gegooid? Kalm, met trage bewegingen en toch nog enige waardigheid uit het geheel puttend, was zijn eerste gedachte, maar vlak voor de deur wijzigde hij dat in: hinkelend. Knap zijn ook de meer beschouwende passages, over onder meer de mobiele telefoon, de typologie van de stalker, en - dat vooral - Domenico Scarlatti. Sommige passages roepen het werk van Houellebecq in herinnering, maar Weijts verlaat zich gelukkig niet op het geprogrammeerde cynisme van de Fransman, dat door zijn voorspelbaarheid nogal snel gaat vervelen. Je steekt wat op van Weijts, zonder dat de auteur belerend overkomt. | |
2.Vladimir Nabokov probeerde in Lolita (1955) op twee manieren een buffer te creëren tussen hemzelf en zijn hoofdpersonage, de romanist en liefhebber van jonge meisjes Humbert Humbert.Ga naar voetnoot5 In het voorwoord van zijn roman voert hij de psycholoog Dr. John Ray op, die de lezers vraagt het boek op te vatten als een aansporing om een betere wereld voor toekomstige generaties te scheppen. In het complexe nawoord, aan de roman toegevoegd na de moeizame eerste uitgave bij Olympia Press, neemt de auteur zelf het woord, en stelt onder meer dat hij met zijn hoofdpersonage niet alleen over ‘nimfijnen’ van mening verschilt.Ga naar voetnoot6 Is dat een geruststelling? Nabokov wil er eigenlijk niets van weten. Lezers, vindt hij, moeten gewoon niet al te kinderachtig doen over de erotische passages: ‘We zijn tenslotte geen Engelse kostschooljongens die na een nacht homoseksueel gestoei de paradox moeten verduren de klassieken in de gekuiste versie te lezen’.Ga naar voetnoot7 In Art. 285b toont Weijts zich een bewonderaar van Lolita. De vorm van zijn roman doet onherroepelijk aan die van Nabokov denken, en in een paar welgekozen allusies legt de schrijver daar rekenschap van af.Ga naar voetnoot8 Anders dan Nabokov geeft Weijts wel blijk van een directe biografische betrokkenheid bij zijn onderwerp. In de interviews die naar aanleiding van Art. 285b verschenen vermeldde de auteur dat hijzelf ook is aangeklaagd wegens stalking, dat hij tijdens het proces zijn eigen verdediging voerde en een taakstraf kreeg opgelegd.Ga naar voetnoot9 Op de vraag of hij met dit boek nu wraak heeft willen nemen op zijn voormalige geliefde, antwoordde Weijts dat hij vooral de lichtzinnige omgang met het begrip ‘stalking’ heeft willen bekritiseren. ‘Dat iemand veroordeeld wordt op basis van het sturen van sms'jes vind ik nogal potsierlijk. Sebastiaan heeft haar bijvoorbeeld nooit bedreigd. De rechter wil die nuances niet vatten en ook Victoria negeert bewust dat aspect.’Ga naar voetnoot10 Hoewel je voorzichtig moet zijn met dit soort uitspraken - de schrijver heeft die woorden niet zelf geschreven, hoogstens | |
[pagina 70]
| |
geautoriseerd - lijkt het er toch op dat de auteur zich gedeeltelijk achter de opvattingen van zijn hoofdpersonage schaart en hem onschuldig acht. Die mening leek critica Elsbeth Etty te delen; zij schreef eerder in een recensie voor NRC Handelsblad dat Victoria zich ‘als een man’ gedraagt, door eerst Sebastiaan met ‘ordinaire trucs’ aan zich te binden, om hem vervolgens als dat haar uitkomt weer te ‘lozen’. Victoria zou deel uitmaken van een ‘feministische tsunami’, zij mag - mijn woorden - medeschuldig worden genoemd.Ga naar voetnoot11 De roman bevat aanwijzingen ter ondersteuning van dat standpunt. Uit het verhaal blijkt dat Vicky aanvankelijk opnieuw het contact met Sebastiaan opneemt, ondanks hun afspraak elkaar niet meer te zien. En op het moment dat hij haar echt uit zijn geheugen - beter: het geheugen van zijn mobiele telefoon - heeft verwijderd, belt ze hem op en belooft dat ze eindelijk met hem naar bed zal gaan. Als Sebastiaan daarna alsnog voor Rosetta dreigt te kiezen, belt Vicky hem opnieuw op. Tijdens een nacht met veel roesmiddelen zou ze anaal verkracht zijn door een van haar one night stands. Achteraf blijkt dat Vicky die hele verkrachting waarschijnlijk heeft verzonnen, volgens Sebastiaan om hem bij Rosetta weg te lokken. Het woord ‘waarschijnlijk’ is hier cruciaal. Want bovenstaande alinea bevat een reconstructie die de lezer kan opmaken uit Steijns woorden. En laat dat nu net een betrokken partij zijn. Hij mag zich dan wel ironisch ‘de verdachte’ noemen, maar daarmee spreekt hij zich nog niet automatisch vrij. En hoewel de auteur Christiaan Weijts over zichzelf beweert dat hij veroordeeld werd zonder ook maar één bedreiging te hebben geuit, kan op grond van de roman niet worden bewezen dat Sebastiaan Steijn zich heeft beperkt tot louter liefkozingen en beledigingen (‘zaadgrage chlamydiahoer’). Hem wordt in het proces wel degelijk ‘bedreiging’ ten laste gelegd. En los daarvan: ook een onaflatende stroom van sms'jes kan heel bedreigend zijn. Heeft de verteller wel de hele waarheid verteld? Daar zou geen enkele lezer vanuit moeten gaan, het soort vertellers dat zijn eigen misdaden verhaalt is notoir onbetrouwbaar.Ga naar voetnoot12 De waarheid blijkt moeilijk te achterhalen; de fictie laat zelfs toe dat de hele misdaad is verzonnen.Ga naar voetnoot13 De lezer zal zich eerst een idee moeten vormen van het karakter van de verteller, en op grond daarvan besluiten of hij hem zijn vertrouwen schenkt. Daarvoor bestaat echter weinig reden. Sebastiaan Steijn is het type narcistische romanticus dat bij de minste tegenslag vervalt in zelfbeklag, wat hij vervolgens afreageert op zijn naasten. Als de jonge Rosa een wantrouwende opmerking maakt - zeer terecht, blijkt achteraf - over de gevoelens die hij nog altijd koestert voor Vicky, vaart hij tegenover haar uit met het argument: ‘Maar waarom zou ik een of andere fokking heilige zijn die precies wist hoe alles | |
[pagina 71]
| |
moest en helemaal niks meer hoeft te leren?’ Op dat moment spreekt hij tot haar, en dat beseft hij zelf maar al te goed, op de wijze van Victoria. Victoria kan hij niet de baas, dus laat hij zich haar vernederingen welgevallen, altijd in de hoop dat hij met haar naar bed kan gaan. Een prototypische seksist is Sebastiaan Steijn, een pornokijker die soms het idee heeft dat er ‘eigenlijk geen enkel meisje kon zijn dat niet in de porno zat’ en zich al te graag door Vicky laat wijsmaken dat ‘geen enkele vrouw zal ontkennen dat je uitkleden voor een onbekende man achter glas onweerstaanbaar spannend is’. Als Victoria hem ten slotte als toyboy niet meer de moeite waard vindt, barst de bom. Echt woedend wordt hij pas als hij haar met een ander ziet zoenen, iemand op wie ze, en dat steekt hem nog het meest, echt verliefd lijkt. Vicky had het bovendien gewaagd kritiek te leveren op zijn talent, zo ongeveer de grootste belediging die je de narcistische romanticus kunt toevoegen. De verteller herinnert zich de kritiek - hij zou eerder, aldus Vicky, kind van haar tijd, een consument dan producent zijn - tijdens een zitting bij de reclassering, en bedenkt vervolgens, in de eerste persoon enkelvoud: ‘Waar die gore slet de euvele moed vandaan haalde om me aan te klagen is mij nog altijd een raadsel. Dat neukt er maar op los met alles wat een harde pik heeft en die haar maar hard genoeg vernedert’. Het is een uiting van klassiek slachtofferschap, als ik me deze psychologisering mag veroorloven: de dader die zich een slachtoffer waant en nu eindelijk eens terugvecht. Dit zegt Sebastiaan Steijn bijna letterlijk: ‘Het was nu voor het eerst in zijn leven dat hij voor zichzelf opkwam, het was voor het eerst dat hij vechten moest’. De redenering van de verteller dat hij met geweld het pantser rondom het probleemmeisje Victoria wil doorbreken, is welbeschouwd van dezelfde strekking als het argument waarmee neocons de Irakoorlog in 2003 verkochten.Ga naar voetnoot14 Of, dichterbij huis, de overtuiging van politici die het recht van belediging opeisen om een geloofsgemeenschap tot verlichting te schreeuwen. Zelfverrijking en egomanie onder het mom van volksverheffing en emancipatie. Sebastiaan Steijn is dus het prototype van de onbetrouwbare verteller. Misschien wel onbetrouwbaarder dan zijn schepper, de schrijver met die in klank zo gelijkaardige naam Christiaan Weijts heeft gewild of achteraf ingezien.Ga naar voetnoot15 In dat geval blijkt alweer dat we de zogenaamde ‘auteursintenties’, voor zover door auteurs zelf verwoord, altijd moeten wantrouwen. Maar we kunnen natuurlijk niet uitsluiten dat de auteur slimmer is dan zijn critici, en dat hij in de interviews welbewust als een onbetrouwbare auteur poseert. Dit naar het voorbeeld van onder meer Frans Kellendonk, die bij verschijning van Mystiek lichaam in 1986 de ontvangst van zijn boek op scherp stelde met een aantal uiterst conservatieve | |
[pagina 72]
| |
uitspraken over het feminisme, homoseksueel hedonisme en de multiculturele samenleving. Zo maakte hij het lezers onmogelijk de morele aspecten van zijn roman te negeren.Ga naar voetnoot16 De schrijver wilde duidelijk maken dat hij iets te zeggen had; in het interview deed hij dat zonder de betekenis van zijn boek te verraden. De roman is, om met Philippe Hamon te spreken, een superieure list, waardoor de lezer de rol van rechter op zich moet nemen; de lezer dient, als subject, het vonnis te vellen.Ga naar voetnoot17 Een roman wordt niet in de eerste plaats geschreven om louter bewondering of afkeuring op te roepen. Lezers zullen de verschillende gezichtspunten moeten innemen die de tekst aandraagt. Daarbij is het nodig dat de lezer zijn morele oordeel aanvankelijk uitstelt en eerst maar eens ervaart wat de tekst hem aan inzicht - en natuurlijk ook: genot - biedt. Dit nu is de betekenis en de waarde van het begrip literaire autonomie, eigenlijk een tautologie.Ga naar voetnoot18 De burgerlijke moraal komt, als het boek ten slotte met een zucht van opwinding wordt dichtgeklapt, toch altijd weer bovendrijven. Op dat moment kunnen wij, bezitters van een blanco strafblad, over auteur Christiaan Weijts schijnheilig beweren: ‘Maar wat weet zijn zingende viool betoverend een tendresse, een begaandheid met Victoria en Rosetta op te wekken die ons in vervoering brengt over het boek terwijl we gruwen van zijn schrijver!’ |
|