dat ‘the subject does not think; rather language thinks and speaks the subject’. Als dat waar is, dan klinken daar voor je het weet weer de obligate kreten: dood van de auteur, decentrering van het subject, het subject als effect van de betekenaar of als buikspreekpop van de symbolische orde, derrideaanse différance, disseminatie, dat soort dingen. Aan het eind van de twintigste eeuw, in de context van de kritiek op een naïef humanisme, hadden die ideeën beslist hun urgentie. Nu allang niet meer.
Precies, waarom moet ik dan zo nodig verwijzen naar Lacan?
Omdat Lacan nog wel wat anders is dan de karikatuur die sommigen ervan maken. Zijn werk is geen monolithisch blok, en zijn positie is een paar keer sterk veranderd. Burke wijst daar trouwens ook op: Lacans bekende structuralistische psychoanalyse heeft een ingrijpende ‘reorientation’ ondergaan, zodat zijn latere werk ‘does more to contradict than to corroborate indiscriminate anti-subjectivism’. Ook iemand als Žižek, zonder wiens bemiddeling ik Lacan misschien nooit een knip voor de neus waard had gevonden, wijst daar natuurlijk op.
Leg mij dat eens uit, als ik wil. Wat voor heroriëntering is dat dan?
In het gedicht ‘Altijd al wist ik’, stellen Franssen en Van Adrichem voorzichtig, is het ‘haast alsof het onbewuste - dat volgens Lacan gestructureerd is als een taal - [...] het woord neemt in plaats van het ik: “Ça parle”.’ Wel, laat ik daar eens Žižek naast leggen, die in The Metastases of Enjoyment schrijft: ‘One of the classical topoi of 1950s and 1960s Lacan is “ça parle”, it speaks: the unconscious is “structured like a language” [...]. In Seminar XX (Encore), Lacan radically shifts his position all of a sudden (probably under the influence of Lyotard's Figures, Discours [sic]): in lalangue (“llanguage”), “it” does not speak, “it” enjoys [...]. Lalangue operates not at the level of a differential signifying structure, but at the level of wordplays, homonymies, and so on, which is why Lacan is on the lookout for new terms that would differentiate lalangue from the order of the signifier’. Kortom, volgens de late Lacan is het onbewuste niet gestructureerd als een taal.
Stel dat Žižek die late Lacan juist interpreteert, wat betekent dat dan voor het subject - voor ‘mij’?
Het betekent alleszins géén terugkeer naar de traditionele opvatting van het subject: een positief, bij zichzelf aanwezig en voor zichzelf doorzichtig ik dat zich uitdrukt in de taal. Je zou kunnen zeggen dat Lacan de decentrering van het subject nog radicaliseert: ‘ik’ word geïnterpelleerd door de symbolische orde, door wat Burke de ‘systems of society and culture’ noemt, en ik ‘herken’ mij in bepaalde posities daarin, dat wil zeggen ik identificeer me ermee. ‘Mijn’ waarheid ligt dus in eerste instantie om zo te zeggen in die orde buiten mij - out there, om het X-Files-achtig te zeggen.