Hans Groenewegen
Bestemmingen
van dat ze wisten afgewend, weven zuurstofresten tot een ademnet. bergen nog een amechtige ziel - zo waarheen, zo waarvoor, zo hiermee bewogen.
zie je hen haar wiegen, haar borg zijn,
luchtwacht, wil, kun je dat. aangenomen,
longstaat. heb je een tweede adem
voor wat lechtwerk. een luchtnest.
heb je dwarsfluiten, ademladders
voor winterlicht, een onvergetelijke
pijn aan het nabije in rook op gaan.
kun je dat, jezelf laten stikken.
ten einde blijven hangen of in deze staat achtergelaten, dat te weten zou noodzakelijk zijn - zegt die, maar daar en daarom, maar die zegt
net voorbij de vingers reiken gaas
waarachter die of dat in mij dit deinen
deinen doet - maar weten, nu ik kijk
en kijk zonder te zien moet ik weten
voor wie, waarvoor ik terugdeins, wie
ik bedreig door hier gedeisd te blijven
eten, drinken, vrijen; louter door mijn
adem te halen uit de laatste adem
tot hier toe en nu verder
verder