Parmentier. Jaargang 16
(2007)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
Peter Altena
| |
[pagina 75]
| |
vriend Paape naar voren schoof in de journalistiek, in de agitatie en propaganda en in de politiek. In 1785 vertegenwoordigde Fijnje Delft in de Hollandse Vergadering van Gewapende Burgercorpsen, een gewestelijke associatie van lokale patriotse genootschappen. Fijnje woonde ook de drie vergaderingen in 1786 bij, met zijn vriend Paape aan zijn zijde. Paape maakte dat jaar kennis met de belangrijkste patriotten van Holland. Die kennismaking leidde tot enkele eervolle schrijfopdrachten. Zo stootte Paape door naar de top van de patriotse beweging. De aanvechting van Paape om in zijn omgeving manifestaties van het heilige te zien vond een pendant in zijn voorliefde voor martelaarschap. Paape zag zich al op het schavot gevonnist, finaal lijdend voor een edele zaak, zeker toen de patriotse revolutie in 1787 op een smadelijke nederlaag uitliep: vervolging, verbanning en vlucht. Met een zeker welbehagen fantaseerde hij over zijn rol als bloedgetuige. Waar de bijbelverhalen uit zijn jeugd (vooral die over fob en Simson) hem in een roes van diviniteit brachten, daar schoolden martelaarsgeschiedenissen hem in offerbereidheid. Zijn vader zag deze gezindheid met lede ogen aan: niet zonder reden verbood hij zijn zoon dat hij de ‘Historie der Martelaaren’ las. Voor Paape bleek dit verboden boek echter cruciale lectuur. De martelaren van de Reformatie beschouwde hij als de vaders van de helden van de Verlichting en de Revolutie. Hoezeer Paape in zijn werk ook mirakels ridiculiseerde - met zijn bespotting van ‘wonderwerken’ spoorde hij de mens aan om zelf het heft in handen te nemen -, in zijn leven bleef hij lijden aan de ziekte van de bewondering. Wonderwerken waren uit de mode, maar heiligheid niet. Heiligheid schreef Paape bij voorkeur in hoofdletters en hyperbolen. In 1795, in het tweedelige vervolg op zijn autobiografie, sterneaans getiteld Republikeinsch Speelreisje, van Vrankrijk naar Holland, voerde Gerrit Paape een nieuwe heilige op: Herman Willem Daendels (1762-1818).Ga naar voetnoot3 Op 27 juli 1794 beende de schrijver in Duinkerkse ballingschap door de kamer. Daar had hij ‘ruim vier jaaren, in de volstrekste eenzaamheid’ doorgebracht. Een voorgevoel bestookte hem, zo schreef hij nadien, Terwijl hij zich in zijn schrijfvertrek overgaf aan vaderlandslievende overpeinzingen, kreeg hij plotseling, ‘op het onverwagtst’ bezoek ‘van den Generaal Daendels’: | |
[pagina 76]
| |
Zo dra ik deezen dapperen Verdeediger der fransche Republiek zag, sprong myn hart van vreugde in my op.Ga naar voetnoot4 Een bijzondere dag, die 27 juli, het was immers ook de dag van de val van de gehate Robespierre, al wist men dat toen nog niet. Wel gaven de voortekenen van een machtswisseling Daendels dromen in van een oorlog die de ‘bevrijding’ van de Republiek zou betekenen en niet een ‘verovering’ of ‘inlijving’ van het vaderland. Daendels, die graag voldongen feiten schiep, bezocht Paape die dag niet voor de gezelligheid: hij vroeg Paape hem te vergezellen bij de veldtocht naar het Noorden, an offer he couldn't refuse. Paape zei dan ook geen nee. Gretig verklaarde hij zich bereid. Zijn ballingschap telde intussen zeven jaren. Hij had geprobeerd die ballingschap een vrolijk vernis te geven, maar dat bracht de terugkeer in het vaderland niet nader. Nu deed de man van de daden een beroep op de man van de woorden. Het bood Paape de kans om zijn woorden om te zetten in daden. Met enkele anderen volgde hij Daendels naar het hoofdkwartier van het Noordelijk leger in Oostende. Daar ontving hij de bevestiging dat hij als secretaris de generaal zou moeten dienen. In het Republikeinsch Speelreisje wekt Paape de indruk dat hij aan het hoofd stond van Daendels' propagandamachine. De secretaris loofde Daendels en bezong de goede zaak. De verering van de generaal spat van de bladzijden af Zo introduceert hij de generaal bij de lezer als een bekende vaderlander: ‘gy kent hem van ouds’. Daar is naar alle waarschijnlijkheid niets te veel mee gezegd. Daendels was drift, drift en nog eens drift! Zijn turbulente levensloop behoorde tot het publieke domein. Paape wist dat: hij had de jonge Geldersman leren kennen in de eerste dagen van augustus 1786 in Utrecht, in het centrum van het patriottisme. De ‘Algemeene’ Vergadering van Gewapende Burgercorpsen kwam er bijeen om een nationaal front te vormen. Paape vertegenwoordigde er met vooraanstaande patriotten als Pieter Vreede, Reyer van den Bosch, F.A. van der Kemp het gewest Holland, terwijl de 23-jarige jurist Daendels namens Gelderland optrad. In de vergadering en in de wandelgangen klonken krachtige en strijdlustige woorden. De ‘kezen’, zoals de patriotten genoemd werden, blaften. Aangestoken door de vastberadenheid van de Vergadering vergrootte Daendels bij terugkeer | |
[pagina 77]
| |
het kleine Hattem tot patriots bolwerk, waarmee hij de stadhouder provoceerde. In september ondernamen de troepen van de prins een aanval op Hattem. Daendels leidde de verdediging. Die verliep niet succesvol, maar vestigde wel de reputatie van de jonge Daendels: hij had naar de wapens gegrepen en de macht van de prins getrotseerd. Zijn heroïsche status nam alleen maar toe toen hij zich na zijn vlucht naar Zwolle verdienstelijk maakte bij de verdediging van Utrecht en Amsterdam. Net als Paape en Fijnje zocht Daendels een veilig heenkomen in Noord-Frankrijk. Alle drie wisten zich verbannen, de geest van Fijnje en Paape was in Delft uitgedreven. In Saint-Omer verkeerden Daendels en Fijnje aanvankelijk in eikaars nabijheid, in 1789 woonde Daendels in Duinkerken, waar ook Paape verbleef. Paape schreef in een verwoed tempo. Daendels wist met de handel in wapens kapitalen te vergaren. In 1792 lanceerde hij het plan tot oprichting van een Bataafs Legioen, dat de kansen in de strijd met de Republiek moest vergroten. Pas toen dat plan overeenkwam met de Franse wensen, mocht Daendels zich bevelhebber van het vierde bataljon infanterie noemen. In de strijd onderscheidde hij zich: geheel volgens de nieuwe Franse mode propageerde hij het ‘man-tegen-man-gevecht’, liefst met gebruik van bajonet. De bijzondere verrichtingen van Daendels werden in de pers breed uitgemeten, door gehuurde pennen. De befaamde J.C. Hespe verheerlijkte in 1793 in Le Batave de bevelhebber, als militair en als mens. In april 1794 kreeg Daendels de rang van brigadegeneraal en bij zijn nieuwe strijd riep hij de hulp in van Gerrit Paape. En die van een andere Delftenaar: Joost Vrijdag. Misschien wel op advies van Wybo Fijnje, die zowel Vrijdag als Paape persoonlijk kende.
Paape presenteert Daendels in het begin van het Speelreisje als de man die ‘vol yver en vuur’ de belangen van Frankrijk en het vaderland dient. Omineus is de bewering: ‘stond de uitvoering aan hem alleen, dan waren wy schielyk in een behouden en vry Vaderland.’Ga naar voetnoot5 Niet alleen ziet Paape in hem de virtuele redder van het vaderland, maar in de voorwaardelijkheid zinspeelt hij op tegenwerking en complicaties, die de glorieuze bevrijding van de Republiek in de weg staan. In het vervolg rukt het leger op in noordelijke richting en opwinding maakt zich meester van Paape als hij in Tilburg ten huize van Pieter Vreede aanschuift voor een ‘vriendenmaal’. Met een Delftenaar die | |
[pagina 78]
| |
hij er ontmoet drinkt hij kopjes thee. Zijn ongeschiktheid voor het militaire leven was al eerder gebleken: in Antwerpen had men hem ‘voor de eerstemaal’ in zijn leven ‘op een paard gezet’, zijn angst en beven diskwalificeerden hem niet alleen voor de cavalerie. Als hij de kogels hoort fluiten, slinkt zijn dapperheid. Terwijl Paape smakelijk eet, zijn kopjes thee drinkt en op een paard bibbert, is ‘de braave Daendels’ zo druk bezig ‘met zyn edel en groot plan’ dat hij niets merkt van de ‘neederige omstandigheeden’ waarin hij zijn werk verricht. De schrijver vergiet tranen bij het betreden van het vaderland en hij bezoekt zijn vrienden, tegelijkertijd is de generaal: De Held, die, voor zyn Vaderland,
Zyn goed en bloed durft waagen.Ga naar voetnoot6
Dat schrijft de schrijver in het gedicht ‘Ter twee-en-dertigste verjaaring van den Generaal Daendels’, waarmee hij het eerste deel van het Speelreisje besluit. Daendels' heroïek wordt behaald op het slagveld, ver verwijderd van het schrijfvertrek waar geschreven wordt dat de schrijver ‘zyn goed en bloed’ over heeft voor het vaderland. Daendels vecht echt. Na een zware belegering geeft 's-Hertogenbosch zich over aan de Fransen. Een strategisch belangrijke overwinning. 's-Hertogenbosch is de voorpost van de nieuwe tijd, zij het tijdelijk. Daendels zet zijn secretaris daarbij in, de man die in de strijd om de publieke opinie van groter waarde was dan in de strijd met de bajonet. Vanaf donderdag 9 oktober 1794 vormde Paape met Pieter Vreede, zoon Jan Willem en vader Willem Pieter Hubert en de dansmeester Ludovicus Diot het Comité Batave, een soort interim-bestuur van Den Bosch. Op zondag 12 oktober kreeg Paape bericht dat de generaal hem ‘requireerde’ om in Den Bosch ‘een Vaderlandsche Courant’ te schrijven. Een opdracht die hem wel aanstond, hij was immers bekend met ‘het schryven van zulk een dagblad’, al speet het hem dat hij daardoor de revolutionaire ‘intrede in Holland’ moest missen. Met de 's Hertogenbossche Vaderlandsche Courant herschreef Paape de recente geschiedenis en reproduceerde hij de revolutionaire verhoudingen van goed en kwaad. Met de verslagen van revolutionaire feesten dicteerde de krant de regels van de nieuwe cultuur. Op het oog leek de krant te mikken op lezers in ‘bevrijd’ gebied. Dat de krant | |
[pagina 79]
| |
in twee edities verscheen, maakt het aannemelijk dat de krant óók lezers zocht in die gewesten die nog weerstand boden aan de Fransen. Het gewenste effect - opstanden achter het front, in het bijzonder in Amsterdam - sorteerde de krant niet. Voor vredesgezinde Fransen lonkte na de mislukking van een binnenlandse opstand de mogelijkheid om met de stadhouder een separate vrede te sluiten. Geruchten over mogelijke onderhandelingen provoceerden Daendels en Paape tot onbezonnen daadkracht. Het mocht toch niet gebeuren dat de bevrijding van het vaderland bleef steken in Brabant? Daendels en Paape vestigden hun hoop op de patriotten in het oosten van het land. Met de naam van Daendels prominent in de aanhef verscheen op 21 oktober een vlugschrift waarin de ‘Geldersche en Overysselsche Landgenooten’ opgeroepen werd om korte metten te maken met hun lokale en gewestelijke potentaatjes: Ontwaakt myne waare Landgenooten, de tyd is gekomen, dat wy ons zelfs moeten verlossen van de slaverny, waar onder het Land, en vooral de Boerenstand zo lange gezugt heeftGa naar voetnoot7 Geld, brood en vlees kregen de leden van het volksleger in het vooruitzicht gesteld, het beeld van een boerenkrijg met riek en spade rees onweerstaanbaar op uit de woorden - woorden die zonder reserve aan Paape toegeschreven mogen worden. In dit pamfletje weet Paape de nederlaag van 1787 aan verraad van ‘vreemde Commandanten’, maar dat zou nu met de lokale ‘jongens’ anders uitpakken. Die ‘jongens’ deelden een gewestelijke identiteit met de ‘Landgenooten’ die ten strijde zouden moeten trekken. Een beroep op nationaal belang ontbreekt, omdat dat belang kennelijk niemand in beweging bracht. De Fransen worden uitgenodigd om zich tevreden te stellen met een apart soort paternalisme: als militaire leermeesters bieden zij de Nederlanders de kans zichzelf te redden, voordat zij zelf in actie komen. Dit ‘fraaiste stuk revolutieproza dat Nederland bezit’, zoals Paul van 't Veer meende, had voor de ondertekenaar een averechts effect, De driftige afkondiging van Daendels en de revolutionaire agitatie van Paape stijfden kapitaalkrachtige en machtige Hollanders in hun angst voor de Fransen, van wie de handen na de Terreur nog naar | |
[pagina 80]
| |
bloed roken. De aangewakkerde vrees kon gemakkelijk leiden tot een kapitaalvlucht. Daendels ontsnapte enkele dagen na de proclamatie ternauwernood aan ontslag, het bleef bij huisarrest en een publieke oorwassing. De brigadegeneraal kreeg een duw! Met de degradatie van zijn patroon verdween Paape uit de voorhoede van de revolutie. Hij bleef enkele maanden geketend aan zijn Bossche krant, terwijl de revolutie voortging en tot in het hart van Holland doordrong. Hij moest op zoek naar andere vrienden en beschermers. De ongeduldige toon van de journalist en het zelfbeklag, alles in de kolommen van de krant, maken het waarschijnlijk dat Paape koortsachtig naar mogelijkheden zocht om Brabant te verlaten en het centrum van de macht te naderen. Daendels likte zijn wonden, Paape was gekerkerd in de marge en van Fijnje, die andere held van Paape, voorlopig geen nieuws.
In de loop van 1795 verkasten de generaal en de schrijver, net als Fijnje, naar het gewest Holland, daar waar de revolutie nog vers en vurig was en hartstochtelijk gezocht werd naar een vaderlandse vorm die de nieuwe tijd recht zou doen. Daendels kwam in het begin van 1795 in Delft in actie toen hij het stadsbestuur maande werk te maken van hervormingen, de stad dus, waar Paape en Fijnje niet het onthaal wachtte waar zij op gehoopt hadden. Paape kreeg er het ambt van koster in de Oude Kerk aangeboden, Fijnje ontving een benoeming tot hoofdschout van Delft, maar beiden leek dit een te geringe beloning voor de geleden ontberingen - al zeiden ze dat niet -, een te suf baant je na alle opwinding. De revolutie dreigde zich te voegen naar de belegen tradities, waartegen de patriotten zich zo teweer hadden gesteld. Voor Fijnje, Paape en Daendels hield die restauratie een ontkenning in van hun patriottisme en van hun opofferingen. Tegenstellingen traden in de Bataafse Revolutie onmiskenbaar aan het licht. Het ging deels om bekende opposities: die tussen centralisme en federalisme. Radicale patriotten als Paape, Fijnje en Daendels wensten een eenheidsstaat, omdat in die vorm staatkundige en morele vernieuwing meer resonans kon krijgen.
De Verlichting en de organisatie van geluk vergden een middelpunt van waaruit gestuurd, geregeld en genormeerd kon worden. Alleen zo kon men verwatering en gewestelijke chaos voorkomen. Het is een | |
[pagina 81]
| |
bizar toeval dat dit centralistisch streven voordien juist gevonden werd bij de stadhouders, die hoopten dat de Republiek zo kon uitgroeien tot een gewoon land, een koninkrijk bijvoorbeeld, met eenhoofdig en erfelijk gezag. Voor zo'n natie met een ondubbelzinnig politiek centrum baden ook de predikanten: vanuit zo'n kern kon de greep op de gelovigen in het land verstevigd worden. Stedelijke en gewestelijke regenten hingen aan lokale autonomie. Alleen zo kon het recht op vrijzinnigheid gewaarborgd worden. Ze vreesden dat de lokale mercantiele belangen in het geding zouden komen als de bestuurlijke macht op een centrale plaats kwam te liggen.
Radicale patriotten wisten uit ervaring dat die lokale en gewestelijke autonomie óók kleine en besloten groepen regenten op het kussen hield. In tijden van nood, bijvoorbeeld toen in 1787 de Pruisen het land binnenvielen, gaf de échte macht van de steden en staten een slap handje. De regenten hoopten dat de Bataafse Revolutie zich beperken zou tot het vertrek van de stadhouder en dat ze hun vertrouwde posities in het bestuur weer konden innemen. De Bataafse Revolutie was gedaan, klaar was Kees en nu kon het leven zijn dagelijkse gang hervinden. Deze inkapseling van de Revolutie mocht meer dan eens op Franse steun rekenen: de Fransen hoopten dat zij op de zolders van de Amsterdamse grachtenpanden grote kapitalen onbeheerd zouden aantreffen, geldsommen die vervolgens in alle rust en zonder een Nederlands woord van protest naar Parijs vervoerd konden worden, maar daarvoor was het nodig om die Nederlanders eerst in slaap te laten sukkelen. Radicale taal mocht de Nederlanders eens wakker schudden! De Franse Revolutie verschoot vanaf 1789 met enige regelmaat van kleur: de waarheden en rituelen van de ene maand verschilden enorm van die van de volgende maand. De revolutionaire wacht wisselde meer dan eens. Dat bleef niet zonder gevolgen voor de opstelling van de Fransen in het Noorden. Soms lukte het radicalen in de Republiek dan ook om te voorkomen dat het vuur van de revolutie in de Revolutie doofde. Het werd dan vanuit grondvergaderingen en volkssociëteiten krachtig aangeblazen. In de voorhoede van de radicalen zien we Paape schrijven, Fijnje regelen en Daendels strijden. | |
[pagina 82]
| |
In 1796 verliet Paape voor enkele maanden, met weinig succes, het schrijfvertrek: hij werd benoemd tot raadsheer in Leeuwarden. Zijn gebrek aan juridische kwalificaties zag men als een pluspunt: niet volgens de wetboeken, maar volgens de rechtvaardige regels van de revolutie moest een mens oordelen. Zijn benoeming was daarbij een doorzichtige poging van Friese radicalen om het gewestelijk verzet tegen de eenheidstaat te breken. In de maanden dat het rustig was in het jakobijnse Friesland, leunde de raadsheer in zijn zetel achterover. Hij lachte om de bizarre regels in de oude Friese wetboeken, de superioriteit van de nieuwe revolutionaire regels van recht en onrecht kon niet beter bewezen worden. Zijn jongste ambt bood hem daarnaast voldoende tijd om te schrijven, bijvoorbeeld voor de Friesche Courant. In Kollum brak echter de opstand uit, in een klein dorpje bij Dokkum kreeg een ambtenaar van het nieuwe bewind rake klappen, een lynchpartij kon ternauwernood voorkomen worden.Ga naar voetnoot8 Dit incident onderstreepte voor Leeuwarder radicalen als Paape dat het land nog steeds in oorlog verkeerde. Brooddronken boeren hadden het gemunt op de patriotten en zij sloegen prinsgezinde taal uit. Vanachter het gordijn zou de stadhouder de regie voeren over de contrarevolutie. Patriotten ter plaatse wilden koste wat kost voorkomen dat de nederlaag van 1787 in 1796 een reprise zou beleven. In de uiteindelijke reactie van het Hof van Justitie en in het optreden van Paape, die als journalist van de Friesche Courant mensen aanklaagde en veroordeelde die hij als raadsheer nog moest horen, openbaarde zich de geest van de radicale patriotten voor wie de revolutie nog niet gewonnen was. Sterker nog: het was oorlog.
Voor Daendels was het dat ook. Nadat de Fransen in 1796 een landing in Ierland zagen mislukken, werd Daendels gevraagd om doeltreffender invasieplannen te ontwerpen. Daendels was intussen niet alleen in genade aanvaard door de Fransen, maar bevorderd tot generaal in het Franse revolutieleger. Terwijl Paape in Leeuwarden deel had aan een binnenlandse oorlog - op het schavot sneuvelde oproermaker Jan Binnes -, daar ontwierp Daendels binnenskamers strijdplannen, Buiten, nabij Kamperduin, leed de Bataafse vloot in 1797 een gevoelige nederlaag tegen de Britse marine. In Den Haag vonden de vergaderingen doorgang, alsof er niets aan de hand was. In 1796 was er een Nationale Vergadering geformeerd, | |
[pagina 83]
| |
vertegenwoordigers van alle gewesten deden er hun lokale zegje en het zag er naar uit dat de nieuwe Nationale Vergadering de oude federale structuur van de Republiek in een grondwet zou verankeren. Met tegenzin werd kennis genomen van de problemen in Friesland, waarbij de lichte opwinding over de opstand in de periferie snel plaats maakte voor verontwaardiging over de excessieve reactie van het Provinciaal Bestuur en het Hof in Leeuwarden: er waren doden gevallen! Doden hoorden bij de oorlog en niet bij de vrede en bij de orde, waarvan de Nationale Vergadering het symbool was. Zo verdeelde in 1796 en 1797 niet alleen de vraag naar de inrichting van de staat - federaal of één - de geesten. Ook de beoordeling van de stand van zaken - oorlog of vrede - liep uiteen. In de geschiedschrijving van de Bataafse Revolutie blijft dat laatste aspect onderbelicht. Voor radicale patriotten ging de oorlog nog even door. In zijn satirisch werk nam Paape, uit het Friese ambt gevallen en in stilte werkzaam in Den Haag, de nieuwe status quo de maat: het was de omgekeerde wereld. Het duidelijkst bleek dat uit de lotgevallen van de soldaten die de revolutie metterdaad gediend hadden. In 1795 liet Paape in het toneelstuk de Belegering van 's Hertogenbosch: of Kees is t'huis een patriot die gevochten had voor de bevrijding terugkeren in het vaderland. Het vaderland was een dankbaar vaderland: Kees, zoals deze toneelsoldaat heet, wordt hartelijk welkom geheten. Hij vindt in enkele bladzijden tijd zijn geliefde, op punt van afvaren staat het huwelijksbootje, dat koers zal zetten naar het geluk.Ga naar voetnoot9 Dat is in 1797 wel anders. In de Vrolijke Caracterschetsen is er het verhaal van de soldaat Jan, die gestreden heeft om Den Bosch te bevrijden, koude geleden heeft aan het front. Bij thuiskomst rekent Jan op een warm welkom, maar dat wil maar niet komen.Ga naar voetnoot10 De vrede miskent de helden van de oorlog. Het waren de radicalen die de kaart van compensatie bleven spelen: de martelaren van de revolutie kwam een beloning toe, zoals de regenten van het ‘ancien regime’ boete moesten doen.
In het begin van 1798, toen de federalisten in de Nationale Vergadering zo machtig waren dat er op nationaal niveau niets meer geregeld werd, grepen de radicalen de macht. Dat radicaliteit in Parijs weer in zwang was, speelde daarbij een grote rol. Een driemanschap - Vreede, Fijnje en Van Langen - deelde de lakens uit. Zij kregen daarbij rugdekking van Daendels, die in de aanloop naar de staatsgreep van 22 januari | |
[pagina 84]
| |
met de meeste betrokkenen dineerde en complotteerde. Aanvankelijk was Daendels enthousiast over het Uitvoerend Bewind, dat op effectieve wijze het land een Constitutie verschafte. Op 23 april laat hij het bewind tevreden weten dat hij en grote delen van het leger vóór de grondwet hebben gestemd. In tijden van rust zou een dergelijk bericht gemakkelijk als intimidatie begrepen zijn. Paape deelde in de geestdrift: onmiddellijk na de staatsgreep schreef hij Pieter Vreede een briefje waarin hij hem herinnerde aan hun vriendschap en een baantje vroeg. Op 12 maart zocht Wybo Fijnje 's avonds om tien uur zijn oude vriend Paape op om hem te feliciteren met de benoeming tot eerste commies bij een van de ministeries. Het enthousiasme van Daendels bleek beperkt houdbaar. In de maand mei verbleekte de ster van het triumviraat. Op 4 mei trad het nieuwe bewind de eigen regels met voeten: de grondwettelijk bepaalde verkiezingen werden geannuleerd en de Constituerende Vergadering werd zonder slag of stoot herbenoemd. In Parijs was intussen radicaliteit weer uit de mode en op 16 mei escaleerde een gesprek tussen Daendels en de Franse gezant Delacroix. Delacroix en diens secretaris Ducange steunden het Uitvoerend Bewind, waar Daendels op hoge toon verklaarde dat er niets meer van deugde, dat patriotten als Vreede en Fijnje mannen zonder eer waren, zij vormden een ‘Schrikbewind’ en het ‘Wetgeevend Ligchaam’ werd bevolkt door ‘zestig schurken’. Met slaande deuren verliet Daendels het pand. Hij ontsnapte aan arrestatie door onmiddellijk naar Parijs te vertrekken, waar hij de befaamde minister van Buitenlandse Zaken, Talleyrand, uitlegde wat er mis gegaan was. Talleyrand gaf Daendels toestemming om in te grijpen, althans hij verklaarde hem niets in de weg te zullen leggen. Diverse verhalen deden nadien de ronde: men zou hem in Parijs hebben gewezen op de sabel die hij droeg - die moest dan toch gebruikt worden! - en men zou hem gezegd hebben dat men hem steunde op voorwaarde dat de staatsgreep slaagde.
Op 12 juni leidde Daendels de staatsgreep, 's Middags half vijf betreedt hij met een afdeling Hollandse grenadiers het Amsterdams Logement in Den Haag. De disgenoten Vreede, Fijne, Van Langen en Delacroix worden weinig zachtzinnig vastgepakt. Het gerucht wil dat Daendels dronken was. De zoon van Fijnje trekt een pistool en Delacroix begint te dreigen. Het blijft bij verbaal geweld, het pistool valt op de grond en | |
[pagina 85]
| |
Daendels noemt Delacroix ‘tiran van mijn land’: ‘je me fiche de toi!’ Van de verwarring profiteren Vreede en vader Fijnje door via het raam te ontsnappen, zij houden zich enige tijd schuil in een belendend tuintje.Ga naar voetnoot11 Het mocht volgens sommige betrokkenen dan ‘oorlog’ zijn, het zag er op bepaalde cruciale momenten wel erg knullig uit. In de patriotse media is er veel verwarring over de gebeurtenissen. In zijn weekblad De revolutionaire vraagal, dat overigens anoniem verscheen, maakte Paape geen geheim van zijn gemengde gevoelens. Met enig ongeloof becommentarieerde hij Daendels' krachtige veroordeling van het Uitvoerend Bewind: ‘Hoe is het mooglyk dat Generaal Daendels dit zeggen dorst?’Ga naar voetnoot12 Een eerste verklaring wordt gezocht bij Daendels' karakter: ‘Daendels is immers zeer driftig’. Er blijkt meer aan de hand: Paape deelt Daendels' woede over de gebeurtenissen van begin mei. In latere afleveringen komt Paape terug op de twaalfde juni, op de noodzaak van de tweede staatsgreep en hij besluit de tiende aflevering van het weekblad met een lofzang op de generaal: Heil, DAANDELS! die zoo veel voor Uw belangens waagt;
Gij zaagt op dwinglandij de Vrijheid zegevieren,
En 't schrikbewind verjaagd.Ga naar voetnoot13
Geen grootse poëzie, wel een ondubbelzinnige steunverklaring. Na 12 juni werd niet getornd aan de Constitutie, zoals meer besluiten van het Uitvoerend Bewind gerespecteerd werden. Niettemin ging er een andere wind waaien en voor veel radicale patriotten was duidelijk dat na de val van Fijnje, Vreede en Van Langen bepaalde opvattingen uit den boze waren: het was niet langer oorlog. Gerrit Paape behield zijn baan. In maart van het gevaarlijke jaar 1798 gaf hij in De Bataafsche Republiek het woord aan een oude en dus wijze man, die precies wist hoe uit de onvolmaaktheid van 1797 allengs de gelukkige wereld van 1998 gegroeid was. Door strijd! Oorlog? De grijze filosoof erkent dat de voortekenen in 1797 niet gunstig waren, maar ‘wat eerlijk, braaf soldaat zal het slagveld verlaaten, zo lang 'et eenige kans is, om te overwinnen?’Ga naar voetnoot14 Een retorische vraag. De voorwaardelijkheid in de vraag is van betekenis. Voor Paape en veel andere radicalen was er in het begin van 1798 nog ‘eenige kans’, maar lag de overwinning na juni 1798 buiten bereik. | |
[pagina 86]
| |
In De Bataafsche Republiek schreef Paape ook dat ieder mens gelukkig kan zijn, ‘mits, dat hij het in zijn eigen bestemming zoeke, en met geen korte armen naar de hooge wolken grijpe!’Ga naar voetnoot15 In de voorbije jaren hadden Paape, Daendels, Fijnje, Vreede en zo veel anderen dat wel geprobeerd, maar in de strijd bleken de armen to kort. Daendels ging nog wel door met de strijd, maar ook zijn sterke armen bleken onbekwaam tot het onmogelijke. De vrede brak uit en daarmee sneuvelden de meeste revolutionaire illusies. |
|