Parmentier. Jaargang 16
(2007)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
21Zo'n week of twee
ja wel twintig dagen lang
vloeit de moesson.
Vol water staan de voren en de sleuven van het veld,
waar je je voet maar zet, tot aan het kruis raak je doorweekt:
zelfs de aardappelen spetteren met hun blote lijven in de aarde.
Van de Oude Heer IJzermans slaat het aangebrande talkstenen gezicht
nog bleker uit,
en met een zak, over de opgerolde hennep broek gevouwen,
gaat hij dagelijks het veld in om het water te laten wegvloeien
en in elk van de vier hoeken poot hij keer op keer de schop.
Juist dan komt de buurjongen van het meloenenveld naar buiten,
een sluwe vogel, knerpende laarzen onder rubberen regenkleding,
een stok in de ene hand, in de andere een doorweekte tas met mazen
waar hij een stel gevlekte meloenen in stopt, hij komt dichterbij
en groet de Oude Heer IJzermans:
‘Ha, Pa-U's va, wat sta je me daar voren te trekke, dat heb toch niks geen nut, rivierwater
oplepele!’
‘Ik mot er toch voor zorrege dat dit veld een beetje kan ademhale!’
| |
[pagina 99]
| |
‘Ja maar, dit jaar motte we onze melonne als komkommers verkope, zit toch niks anders op.’
‘Bove de grond redde komkommers het wel, maar onze aardappels hier in de grond benne
helemaal verrot, omdat ze geen kant op kunne!’
‘Of je het nou zus doet of zo, je bak er niks van, de hele wereld gaat finaal naar de klote, al
drie maanden en tien dagen moessont en moessont het maar!’
‘Wazeggie nou? Dat jij er voor jezelf van die vuile praatjes op na houdt mot jij weten, maar
denk er niet aan ze ook nog eens uit te spreken ook! Woorden zijn zaad! Hou dat goed in de
gaten!’
Het zat er dik in:
wat eerst maar zo'n beetje een motregentje was
wordt nu in gerikketik en getiktak
een druipende stortbui.
De jongen van het meloenenveld gaat spoorslags naar binnen
en de Oude Heer IJzermans staat er aan de rand van het veld
bij als een dode boom:
‘De hemel is vast ook al seniel; wat ze ook zeggen, jongerenpraat alleen al te moeten
aanhoren maakt me helemaal misselijk!’
Hij gromt wat, als was het een gebed aan zijn voorouders,
maar de dichte denderende regen vindt geen eind.
| |
26Zoals lieden die zich één voor één
de namen van goden en godinnen uit de Griekse mythologie
inprenten, waar hun tong geen weg mee weet,
geen idee hebben van Meester Baek-gyol of Vrouwe Suro,
van Sosan Daesa of Saimdang,
of zoals meisjes die het naadje van de kous weten
over de liefdes van Cleopatra, Romeo en Juliet,
Marilyn Monroe en BB
| |
[pagina 100]
| |
of de bezeten passies van Broadway en Hollywood
geen benul hebben van de moeilijke omstandigheden
voor het dienstmeisje bij hun thuis,
terwijl zij hun gezichten
vrolijk oppoetsen met tulp, canna,
gladiool, cyclaam, hyacint,
zo kennen wij, al kijken wij dan op ze neer,
als hebben wij niets van doen met verleden, heden, toekomst
niet eens de manier waarop wij namen geven.
Wat dacht je hiervan: jullie ouders op het platteland
kwamen aanzetten met namen als
Rots, IJzersteen, Huisknecht,
Hondenkeutel, Koeienflater, IJzererts,
Grote Beer, Beer, Lang Leven,
Knappertje, Mooierd, Rijstekoek,
Duifje, Volgzaam, Maan,
Poeder, Bloesem,
zullen wij samen met dit soort namen, kostelijk en intiem,
ook weer eens luisteren naar die van ons?
Paardebloem, herderstasje, wilde bieslook, haarroos,
droogbloem, witte klaver, wildemanskruid,
boslelie, klokjesbloem, netel,
die kent iedereen wel, maar
weduwnaarssteel, rozenkranstas, komiekenbaard,
hondenklotenkruid, vlooiennest, kikkerrijst,
koboldkoeienteugel, knaldikke knoest, oompje rammenas,
schoondochtersnavel, mierenpagode, lange maanvreugd,
maagdenmos, gauwdiefheler, koboldspeld,
bedelaarsrank, babystrontjesgras, malloot,
heeft iemand ooit gehoord van dit soort
lollige, door geen mensenhand beroerde namen?
Want toen er eens aan stengels in de aarde
| |
[pagina 101]
| |
stampertjes bungelden
als weelderige weduwnaarslullen,
was dat weduwnaarssteel,
toen er eens aan weerszijden van een pronte stronk
zakjes met bloemen hingen
was dat rozenkranstas,
hingen er bloemen met stampers als twee baarden
bij roodpurperen bloemkroon
aan een in drieën gesplitste onderkin
lijken twee rossige bloemen
met over het hele lijf kort haar
en blaadjes met botte zaagtanden
precies op iets wat er bungelend bij hangt,
dan is dat hondenklotenkruid,
hooi met bolle blaadjes,
haartjes over de hele plant
als een bloem met aangehechte vlooien,
dat is vlooiennest,
en in winterse lotusvijvers
springt het in het oog:
kikkerrijst,
gladjes en ‘grotesk’
zit een blad van zo'n meter lang
aan een knol:
koboldkoeienteugel,
langs de kust hangt
aan elke grote knoest
een knaldikke knoest,
hij mag dan leven aan zee
maar lijkt een oude rammenas
en er zit een baard aan vast:
| |
[pagina 102]
| |
Oompje Rammenas,
over het hele naakte lijf van de mooie dame
bloeien de bloemenharten:
schoondochtersnavel,
omdat hij geelbruin
bloeit aan bloemenstengels
die bedekt lijken met hordes rode mieren:
mierenpagode,
lange maanvreugd
draagt zachte wolletjes over het hele lijf
en zijn gele bloemen in het zomerse veld
staan met zijn allen in volle bloei,
maagdenmos
wuift als voer heen en weer
aan de bomen en rotsen van Jeju
en bladeren en sporentasjes lijken wel eieren te bergen,
gauwdiefheler, tot in zijn naam aan toe een booswicht,
je hoeft er maar een verdwaalde vrucht van op je kleren te krijgen
hoe krijg je die er ooit weer van af,
aan koboldspeld bungelen inderdaad
vruchten die wel spelden lijken,
en bedelaarsrank
is een smeerkanis, als had hij vuile handen, vuile voeten,
uit babystrontjesgras
loopt het gele slijk,
bij de malloot zijn de bladeren en de bloemen
die helemaal onder de modder lijken te zitten,
duister en in de war.
En dan heb je ook nog schoondochtersonderlapje, klank van het ware.
| |
[pagina 103]
| |
hoedenpaddestoel, vliegenvanger, barbaar, plakspatel,
achthandsboom et cetera,
brengen wij de namen en karaktertrekken van onze vrienden
in eerbetoon bijeen, is het einde zoek.
Bereikte ons al niet vanuit het verre verleden het gezegde:
de hemel brengt geen mens zonder loon voort,
de aarde laat geen plant zonder naam ontspruiten?
Terwijl de mensen uitroepen dat geen mens gaat
boven een mens en geen mens gaat onder een mens,
vragen zij langs de kant van de weg, in de voren van het veld
of op de berghelling niemand om gunsten,
ze ontspruiten naar hun natuur, vervullen de functies van de natuur,
oorspronkelijk leven van ons die natuurlijk verdwijnen!
En jullie, dat spul dat ze zowaar dichter noemen,
praten zonder op of om te kijken van onkruid,
lopen er met een wijde boog omheen!
| |
31Ze hollen,
ze spurten.
Het uitjesveld
ligt op het
knoflookveld voor;
het rammenasveld
ligt achter
op het koolveld;
het gersteveld
en het tarweveld
gaan nek aan nek;
het maïsveld
loopt ver uit
| |
[pagina 104]
| |
op het gierstveld
bij de marathon
van de lange lijzen.
Het mini peperveld
en het veld van de kersenstruikjes
lopen met lantaarns;
het spinazieveld
en het slaveld
rennen op drie benen
met de enkels aan elkaar;
het sojabonenveld
en het nierbonenveld
houden een wedstrijdje
snoepgoed aan snoertjes;
het komkommerveld
kruipt
tegen een ladder op;
het meloenenveld
jaagt op de rugbybal;
het watermeloenenveld
rolt een voetbal voor zich uit;
het pompoenenveld
doet aan touwtrekken
strak houden, aanhalen!
Het bloemenveld
zwaait met veelkleurige
stampers:
Hup de Rode Legers!
Het fruitveld
| |
[pagina 105]
| |
vendelt van hand tot hand
de papieren banieren:
Hup de Witte Legers!
Aan de overkant van de sloot
rijdt het peterselieveld
op de horizontale rekken,
het drogerijstveld
aan de voet van de berg
maakt handstandjes,
het batatenveld
houdt een worstelwedstrijd
in het zand,
het druivenveld
gaat over de horden heen,
het tabaksveld uche uche
stapt op een houten paard
door het boekweitveld
tegen de helling de berg omhoog.
Jippie!
Jippie!
Velden en velden
in al hun gerace
zegevieren over
de stromende rivieren,
zegevieren over
de passanten op straat,
zegevieren over
de spurtende joekels,
| |
[pagina 106]
| |
zegevieren over
de voortrollende fietsen,
zegevieren over
de haastige bussen,
zegevieren over de jeeps.
Ze zegevieren over de wolken,
die drijven aan de hemel.
Ze zegevieren over de zwaluwen
in hun vlucht.
Ze zegevieren over
de straaljagers.
Buiten de treinraampjes
houden de velden hun sportdag:
hiep, hiep, hoera,
hiep, hiep, hoera!
| |
51De evacuatie van 4 januari: over de bergrug,
in een truck zonder kettingen,
die maar steeg en slipte, steeg en slipte, zat ik
naast de chauffeur, en ik spande mij in
me liever niet ongerust te maken, en in de
verre diepten van de vallei waar ik in neerkeek,
zag ik als een zwarte wikkeldoek waarop
witte sneeuw gevallen was, weer dat veld,
de weg waarlangs ik met mijn familie huiswaarts keerde,
met het weelderige bloeien van rododendrons bezaaid,
en, als het hoofdje van een schurftig kind.
zoals eens bleekwit uitgelopen, dat veld.
| |
[pagina 107]
| |
verlost uit de gevangenis,
ben ik onderweg naar huis op het platteland, en
ik leun voorover en zie de maïskolven
als eens in hun overvloed bijeengedreven op dat veld,
in de vallei van de Sindong-pas, tussen Kumch'on en Daegu,
bespikkeld met de bloederige pus
en de tranen van leprozen: dat veld,
in de operatiezaal van een buitenlands hospitaalGa naar voetnoot1
zoals het zich voor het laatst aan mij vertoonde: mijn thuis,
het lapje op de berg, dat veld!
|