| |
| |
| |
Hugo Verdaasdonk
Er zijn geen deugdelijke argumenten voor literaire waardeoordelen maar toch komen ze niet willekeurig tot stand
Kunnen artistieke waardeoordelen deugdelijk onderbouwd worden?
Sommige boeken worden onderdeel van het literaire erfgoed van een land. Ze gelden als meesterwerken - als teksten van grote kwaliteit. Zijn er deugdelijke redenen te geven voor dit waardeoordeel?
De meeste literatuurwetenschappers en literaire critici menen van wel. Naar hun idee zijn die redenen te ontlenen aan intrinsieke eigenschappen van teksten: een meesterwerk heeft eigenschappen die literaire teksten van geringere kwaliteit missen of in veel mindere mate bezitten.
Hier rijzen verschillende problemen: Al is men het er in belangrijke mate over eens welke boeken meesterwerken zijn, er bestaat geen overeenstemming over de eigenschappen die ze zouden delen en die zouden ontbreken in teksten van minder allooi. Verder is onduidelijk hoe een normatieve uitspraak (‘Deze tekst is een meesterwerk’) onderbouwd kan worden met descriptieve uitspraken (‘Deze tekst heeft de intrinsieke eigenschappen x, y en z.’) Algemeen wordt aangenomen dat normatieve uitspraken niet logisch uit descriptieve kunnen worden afgeleid. Die opvatting is voor het eerst door Hume naar voren gebracht.
In een analyse van wat Hume zei over ‘Is’ en ‘Ought’ en van diens ‘Standard of Taste’ stelt Mooij (1987: p. 54v.) dat de Engelse filosoof wel meent dat de norm voor de smaak universeel geldig is. De menselijke natuur is constant; meesterwerken hebben de dispositionele eigenschap om gekwalificeerde beoordelaars te bekoren.
Hume noemt de eigenschappen niet op grond waarvan meesterwerken bij gekwalificeerde beoordelaars in de smaak vallen. Mooij noemt ze evenmin. Hij hecht groot gewicht aan de overeenstemming tussen gekwalificeerde beoordelaars. Die vertoont constantheid in de loop des tijds. Dat de gekwalificeerde beoordelaars het eens zijn en blijven over de uitspraak ‘Deze tekst is een meesterwerk’ valt niet te ontkennen. Maar waarop hun oordeel berust is onduidelijk.
| |
| |
Wanneer er geen deugdelijke redenen voor een waardeoordeel kunnen worden gegeven, is dat oordeel een geloofsartikel. Dit standpunt is door Bourdieu (1977) verdedigd. Het oordeel ‘Deze tekst is kunst’ of ‘Deze tekst is een meesterwerk’ drukt geloof uit dat bredere aanhang krijgt door de gezamenlijke actie van partijen die er belang bij hebben om dat geloof in de wereld te brengen. Zulke partijen zijn: uitgevers, auteurs, critici, boekhandelaren, docenten, schrijvers van schoolboeken. Hun gezamenlijke actie duidt op consensus.
Alle genoemde partijen gelden als deskundig op het gebied van de literatuur - omdat zij de maatschappelijke bevoegdheid hebben om uit te maken wat literaire kwaliteit is en te bepalen welke werken wel of geen literaire kwaliteit hebben. Bijval voor het oordeel van deskundigen geeft aan dat zij hun expertise effectief inzetten. Dan mogen ze de titel ‘deskundige’ met ere voeren.
| |
Redenen voor waardeoordelen
Aan intrinsieke eigenschappen van literaire teksten vallen geen redenen te ontlenen om die teksten wel of niet als literatuur of als meesterwerken aan te merken. Deze stelling is aangevochten door de Franse socioloog Raymond Boudon. Hij schreef een aantal studies waarin de relativistische kijk op waardeoordelen wordt bestreden (Boudon 1992a, 1992b, 1995, 1999). ‘X is waar’ noemt hij een ‘positieve overtuiging’; ‘X is goed’ of ‘X is mooi’ een ‘normatieve overtuiging’. Mensen hebben vrijwel altijd ‘goede redenen’ voor zulke overtuigingen. Die redenen zijn de oorzaak van hun overtuigingen (1995: p. 45). Goede redenen zijn redenen die anderen kunnen delen.
Dragen zulke redenen bij aan de waarheid van overtuigingen? Nee. Volgens de Aristotelische fysica zorgen luchtwervelingen ervoor dat een afgeschoten pijl in beweging blijft. Na de ontdekking van het inertieprincipe bleek deze verklaring onjuist. Toch ziet Boudon (1995: p. 312) het beroep op luchtwervelingen als een goede reden binnen de Aristotelische fysica.
Goede redenen zijn, volgens Boudon, context-afhankelijk. Die context is een systeem van theorieën, een specifieke maatschappij of, beperkter, een situatie waarin mensen met elkaar interageren: een spel, een organisatie. Goede redenen kunnen altijd vervangen worden door betere. Wat betere redenen van goede onderscheidt valt niet te zeggen. Er kunnen nieuwe argumenten bedacht of nieuwe feiten ontdekt worden.
| |
| |
Voorgenoemde standpunten suggereren dat Boudon een relativistische kijk op overtuigingen heeft. Ze worden in hoge mate door contexten bepaald. En al zijn er goede redenen voor overtuigingen, die redenen zeggen niets over de juistheid van die overtuigingen. Boudon komt echter met verschillende argumenten om een relativistische kijk op overtuigingen te ontkrachten. Geen van die argumenten snijdt echter hout, meen ik.
Al zijn overtuigingen aan specifieke contexten gebonden, ze hebben volgens Boudon niettemin een ‘universeel’ aspect. Het particuliere (‘locale’) en het universele zijn nauw, zelfs ‘organisch’ met elkaar verbonden (1995: p. 233, p. 237). Van welke aard hun verband is zegt Boudon niet. Het universele van redenen ligt volgens hem in het feit we kunnen begrijpen waarom uiteenlopende redenen in verschillende contexten als ‘goede’ redenen gelden (1995: p. 391v.). Maar dat wijst op voorstellingsvermogen - het zegt niets over de algemene aard van die redenen. Anderzijds stelt Boudon (1995: p. 290) dat hetzelfde ‘universele principe’ in uiteenlopende contexten tot verschillende gevolgen kan leiden. Daarnaast noemt hij bepaalde maatschappelijke eisen - van een bestaansminimum, van een zekere verhouding tussen bijdrage en beloning - van ‘universele aard’ (1995: p. 378). Dit schept onduidelijkheid over wat er onder ‘universeel’ moet worden verstaan.
Erg ongelukkig lijkt me ook Boudons poging om de verwevenheid en onderscheidendheid van het particuliere en het universele te illustreren met een nadere karakteristiek van de curven waarmee hij een compromis tussen risico's (1995: p. 346) of een evenwichtspunt afbeeldt waar ongelijkheid in vrijheden legitiem zou worden (1995: p. 411). Hij merkt op dat de mathematische vergelijkingen dezelfde (=‘universeel’) zijn, alleen de parameters zijn context-gebonden (1995: p. 363, p. 384) Dit rijmt niet met zijn eerdere opmerking (1995: 233) dat parameters en relaties tussen variabelen een geheel vormen. Die laatste opmerking acht ik juist.
Al zijn onze kennis en overtuigingen tijdgebonden, Boudon stelt niettemin dat sommige overtuigingen definitief onwaar kunnen blijken (1995: p. 131) Dat gaat op voor de overtuiging dat de aarde plat is of voor bepaalde magische verklaringen van natuurverschijnselen. Maar het is de vraag of dat ook geldt voor overtuigingen als ‘De doodstraf is slecht’, ‘Algemeen kiesrecht is goed.’ Dergelijke overtuigingen
| |
| |
zegt Boudon (1995: p. 365), zijn ‘onomkeerbaar’, zelfs ‘intrinsiek onomkeerbaar.’ Ik betwijfel ook of je in het algemeen mag zeggen dat sommige redenen ‘definitief beter’ (1995 p. 305) zijn dan andere.
Ook ben ik het niet eens met Boudons stelling dat aan affectieve reacties op morele kwesties goede redenen ten grondslag liggen. Hij beweert zelfs dat de heftigheid van zulke reacties uitsluitsel geeft over de kracht van hun redenen (1995: p. 196, p. 240). Er zijn tal van voorbeelden te geven waarbij een flagrante onrechtvaardigheid geen enkele reactie, zelfs geen affectieve, opriep. Een onoverkomelijk probleem, tenslotte, bezorgt mij Boudons uiteenzetting over de ‘analytische dimensie’ van waardeoordelen. Het gaat om waardeoordelen die met ‘analytische’ redenen onderbouwd dienen te worden. Een regering die niet gecontroleerd wordt - door het parlement, een vrije pers, kritische intellectuelen, enz. - is slecht omdat dat niet strookt met (de essentie van) wat we onder een regering verstaan (1995: p. 349). Zoals het voorbeeld al aangeeft, beroept Boudon zich hier op wezensdefinities. Diefstal is slecht omdat zo'n daad indruist tegen het ‘begrip zelve’ van sociale interactie (1995: p. 350). Valsspelen gaat in tegen de aard van ieder spel (1995 p. 353). Wetenschappelijke fraude verwoest de ‘essentie zelve’ van het wetenschappelijke bedrijf (1995: p. 353). In empirisch onderzoek hebben wezensdefinities geen plaats, dunkt me.
| |
Redenen voor artistieke waardeoordelen
Met een beroep op Weber en Simmel stelt Boudon (1999: p. 254) dat de emoties die een kunstwerk oproept het resultaat zijn van objectieve eigenschappen van dat kunstwerk. Dat bepaalde werken klassiek worden en een plaats krijgen in relatief stabiele kwaliteitshiërarchieën is op rekening te stellen van hun objectieve eigenschappen (1999: p. 261).
Om wat voor eigenschappen gaat het? Welke emoties roepen zij op? De uitspraak ‘Dit werk is mooi’ heeft volgens Boudon (1999: p. 264) geen betrekking op eigenschappen van het werk. De bewering, zegt hij, ‘drukt het feit uit dat [het werk] onweerstaanbaar het gevoel wekt om het positief te waarderen.’ Dit gevoel is algemeen, omdat het op objectieve redenen berust (cf. 1999: p. 269). Zo is Molières Tartuffe volgens hem een meesterwerk omdat de huichelarij van het titelpersonage door iedereen wordt gezien als een bedreiging van
| |
| |
vertrouwen - dat wezenlijk is voor het sociale leven. Tartuffe presenteert zelfs een onovertrefbaar hoogtepunt van huichelarij omdat immorele oogmerken worden verborgen achter respect voor morele waarden (1999: p. 268v.).
Ook Flauberts Madame Bovary is volgens Boudon een meesterwerk, omdat het een essentieel aspect uitdrukt van de tijd waarin het geschreven werd (1999: p. 274). Ten tijde van Flaubert keerde men zich af van alles wat verheven en groots was. Madame Bovary toont de kracht van het banale: de provincie, onbenullige mensen, overspel - het meest afgekloven thema. Het banale is een positieve waarde in een maatschappij waar het gelijkheidsprincipe steeds meer aan kracht wint, stelt Boudon, verwijzend naar Tocqueville (1999: p. 276).
De grootsheid van Rembrandts portretten, zegt Boudon, ligt in de nadruk op het individuele van individuele mensen. Het lukt Rembrandt om vorm te geven aan een uiterst abstract idee, namelijk dat het singuliere een individu juist als individu interessant maakt (1999: p. 280).
In alle besproken gevallen gaat het volgens Boudon om uitvindingen die grenzen overschrijden, in de zin dat zij iets toevoegen aan het arsenaal van expressiemiddelen dat er voordien niet was. Daardoor krijgen deze een universele dimensie (1999: p. 277). Kunst kent dan ook vooruitgang (1999: p. 277). De redenen om een kunstenaar groot te vinden zijn van dezelfde orde als de redenen waarom Newton en Einstein als wetenschappelijke coryfeeën worden beschouwd (1999: p. 282). Boudon laat echter na aan te geven onder welke voorwaarden kennisname van de besproken kunstwerken tot de bevindingen leidt die hij presenteert. Ook zegt hij niet onder welke voorwaarden die bevindingen tot een positief waardeoordeel leiden.
De aanname dat iedereen dezelfde goede redenen heeft om een kunstwerk van grote kwaliteit te achten is overigens niet typisch voor Boudon. Zij is ook typisch voor de kunstwetenschappen: Van oudsher zijn beoefenaars van de kunsten en van de kunstwetenschappen gehouden om hun prestaties inzichtelijk te laten zijn voor leken. Hoog opgeleide leken, dat wel: leerlingen in het voortgezet onderwijs, studenten aan universiteiten en het brede publiek van cultureel geïnteresseerden. Vanwege die conditie - overkomen bij een lekenpubliek - laten auteurs
| |
| |
over kunstwetenschappelijke onderwerpen buiten beschouwing hoe specialistische kennis leidt tot het opwerpen van welbepaalde problemen. Ook gaan ze niet in op de rol die specialistische kennis speelt bij het oplossen van zulke problemen. Impliciet veronderstellen de specialisten dat leken dezelfde oogmerken hebben als zij bij het beschouwen van kunstwerken en dat iedereen tot dezelfde bevindingen komt. Die veronderstellingen zijn hoogst aanvechtbaar.
Wat Boudon ziet als de wezenstrek van een meesterwerk, de uitbreiding van expressieve mogelijkheden in een tak van kunst, veronderstelt zeer grote kennis van expressiemiddelen. En een theorie. En toetsingsprocedures. De laatste twee zaken ontbreken in de kunstwetenschappen. Zouden zij er wel zijn, dan groeit de kloof tussen specialisten en leken. Dan zou het kunstwetenschappelijke onderzoek, net als het natuurwetenschappelijke, gepopulariseerd dienen te worden. Een dergelijke kloof wensen beoefenaren van de kunstwetenschappen tot geen enkele prijs. Daarom zijn theorieën en toetsingsprocedures stiefkinderen in die disciplines. Ik vind dat een exorbitante prijs.
| |
Artistieke waardeoordelen zijn niet willekeurig
Al kunnen er geen deugdelijke argumenten voor artistieke waardeoordelen worden gegeven, ze komen niet willekeurig tot stand. Ik zal dat illustreren aan de hand van een analyse van de keuzes van de jury's van de AKO Literatuurprijs en de Libris Literatuur Prijs.
Jury's moeten een winnende titel kiezen. Ze schrijven een rapport waarin, zou Boudon zeggen, goede redenen staan voor de bekroning. In die rapporten wordt het individuele (‘idiosyncratische’) belicht van de bekroonde teksten. Al wordt ingegaan op de eigenschappen die die teksten zouden hebben, nooit wordt inzicht gegeven in de manier waarop en de mate waarin deze eigenschappen verschillen van die van werk dat de prijs niet krijgt. Juryrapporten zeggen daarom niets over de kans die de bekroonde had om de prijs te krijgen. Ze gaan niet in op het feit dat de beslissing een keuze omvat.
Het punt nu is dat de informatie die men krijgt door teksten te lezen niet helpt om te kiezen. Het is niet mogelijk om de keuze deugdelijk te motiveren door teksten met elkaar te vergelijken. Er is namelijk geen procedure om uit te maken in hoeverre teksten bepaalde eigen- | |
| |
schappen wel of niet met elkaar delen. Er is ook geen procedure om de overeenkomsten en verschillen in eigenschappen van teksten tot een duidelijke rangordening in kwaliteit te laten leiden. Dat maakt het onwaarschijnlijk dat het winnende boek gekozen wordt op grond van die intrinsieke eigenschappen waarmee het zich van de andere kandidaten onderscheidt.
De jury's kiezen drie keer. Uit de inzendingen stellen ze een ‘longlist’ van rond de 25 titels samen. Uit de longlist kiezen ze de zes genomineerde titels en uit deze groep selecteren ze het winnende boek. Bij het opstellen van de longlist zal de informatie die men krijgt door teksten te lezen een grote rol spelen. Die informatie helpt de juryleden om voorkeuren te ontwikkelen en om bestaande voorkeuren te bevestigen of op te geven. De longlist is betrekkelijk omvangrijk en biedt ruimte aan uiteenlopende smaken.
De keuzes van de jury's, zeker die van de genomineerde titels en van het winnende boek, moeten aan een aantal criteria voldoen. De keuzes dienen eenstemmig te zijn. Voorts moet er grote kans zijn op dat ze door de buitenwereld - auteurs, uitgevers, de pers en het lezend publiek - worden geaccepteerd. Overeenstemming tussen de juryleden is noodzakelijk, wil de gemaakte keuze kans hebben om door de buitenwereld geaccepteerd te worden. Wanneer de juryleden het niet eens worden, komen ze niet tot een keuze. Dan hoeft de buitenwereld nergens mee in te stemmen. Maar wanneer er wel een keuze wordt gemaakt en een aantal juryleden neemt direct openlijk afstand van die keuze, dan verdwijnt de kans op acceptatie van de buitenwereld. Die zal ofwel instemmen met de jurykeuze, ofwel met de bezwaren van de minderheid, ofwel helemaal nergens bijval mee betuigen.
In principe maken boeken van gerenommeerde auteurs grote kans op de AKO Literatuurprijs of de Libris Literatuur Prijs. Aangezien deze prijzen geen oeuvres bekronen, dienen ook boeken van minder gevestigde auteurs in aanmerking te komen. De beslissingen van de jury's zijn ook het resultaat van de afweging tussen beide categorieën auteurs. Al komt het voor dat dezelfde titel voor beide prijzen wordt genomineerd, de kans dat een en dezelfde titel beide prijzen krijgt is uiterst klein. Dit wijst erop dat de uiteindelijke keuze van de AKO- en de Librisjury's op verschillende overwegingen berust.
Een vergelijking van teksten op hun intrinsieke eigenschappen
| |
| |
helpt niet om de keuzes van de jury aan de net genoemde criteria te laten voldoen. Zo'n vergelijking zegt niets over de kans die een boek heeft om genomineerd of bekroond te worden. De vergelijking is irrelevant voor de afweging tussen titels van gevestigde en van minder gevestigde auteurs. Overeenstemming tussen juryleden wordt bevorderd door de factor ‘buitenwereld’ sterk mee te laten wegen bij de keuze van de zes te nomineren titels en van de winnaar. Dat vergroot ook de kans dat die keuzes worden geaccepteerd. De jury's lossen een classificatieprobleem op: de kans die een auteur heeft om bekroond te worden is groter naarmate die auteur meer lijkt op eerdere winnaars van de AKO- of de Librisprijs.
| |
Hoe ziet de factor ‘buitenwereld’ eruit?
Een jury laat deze factor meewegen wanneer zij bij haar keuzes informatie gebruikt over geaccepteerde keuzes van eerdere jury's. Niet leesinformatie, maar informatie over de prijzen die een auteur eerder won is van groot belang voor de keuze. De factor ‘buitenwereld’ komt ook tot uitdrukking in de aandacht van de pers voor het werk van auteurs. Niet alleen de aard van die aandacht - positief, negatief of gemengd - maar ook de mate van aandacht beïnvloedt beoordelaars. Naarmate een jury meer rekening houdt met de factor buitenwereld stijgt de kans dat keuzes instemming vinden - binnen en buiten de jury. Al heeft de jury vrijheid van beleid, al is haar keuze vaak onverwacht, de factor ‘buitenwereld’ zorgt toch voor een patroon bij de selectie van de winnende titel.
Houden juryleden expliciet rekening met die factor? Nee. Ze zijn zich niet bewust van die invloed en ook niet van haar kracht. Dat blijkt uit het feit dat jury's rapporten plegen te schrijven waarin ze hun keuzes verantwoorden. Die rapporten gaan geheel en al voorbij aan de factor ‘buitenwereld’. Ze getuigen allemaal van het geloof dat genomineerde en winnende titels intrinsieke eigenschappen hebben waarmee ze zich onderscheiden van titels die niet genomineerd worden en van titels die de prijs niet krijgen.
| |
De kans om de AKO Literatuurprijs of de Libris Literatuur Prijs te winnen
Zoals geopperd zijn prijzen die een auteur eerder kreeg belangrijk voor de keuze die jury's maken.
| |
| |
Het aantal prijzen is niet van belang. Ook heeft geen enkele afzonderlijke prijs - zeg, de P.C. Hooftprijs, de Bordewijkprijs of de NS Publieksprijs - grote invloed op de kans om de AKO- of de Librisprijs te krijgen. Van belang is echter de combinatie van specifieke soorten prijzen die een auteur kreeg.
Alle prijzen, gewonnen door de auteurs die van 1987 tot en met 2005 een nominatie voor de AKO- of de Librisprijs op hun naam brachten, staan in de ‘Verantwoording’ aan het eind van dit stuk. De prijzen zijn gerubriceerd op basis van een inschatting van het belang dat hun winnaars hebben voor de jury's van de AKO- of de Librisprijs. Wanneer een jury nieuw talent wil bekronen vergroot dat de kans van auteurs die debutantenprijzen wonnen. Meent een jury dat gevestigde auteurs uiteindelijk het meeste gewicht in de schaal leggen, dan stijgt de kans van degenen die eerder prijzen kregen die hen ook tot kanshebbers maken voor de Constantijn Huygensprijs, waarmee een oeuvre wordt bekroond. Naast de twee net genoemde soorten prijzen onderscheid ik prijzen die door een bedrijf gefinancierd worden, publieksprijzen, gemeentelijke en provinciale prijzen en een groep van zeer uiteenlopende prijzen. Stichtingen financieren prijzen in de laatstgenoemde - uiterst bonte - groep. Ook maakte ik een groep prijzen die, om uiteenlopende redenen, weinig invloed lijken te hebben op de kans om de AKO- of de Librisprijs te winnen.
Het lijstje met prijzen die door een bedrijf worden gefinancierd bevat veel prijzen die inmiddels verdwenen zijn. Aan die prijzen zullen de jury's van de AKO- en de Librisprijs minder belang hechten. Ze zullen ook terughoudend staan, denk ik, tegenover winnaars van publieksprijzen. De financiers van de AKO- en de Librisprijs doen in boeken. Ze hopen dat de genomineerde titels, en vooral de winnaar, flink verkocht zullen worden. Wanneer winnaars van publieksprijzen opvallend vaak worden genomineerd en bekroond met de AKO- of de Librisprijs, wekken de jury's het vermoeden dat ze die hoop delen. Dat schaadt hun onafhankelijkheid.
Onder de genomineerden zijn betrekkelijk weinig winnaars van gemeentelijke en provinciale literaire prijzen. Dat suggereert dat winnaars van prijzen in die categorieën niet de bijzondere aandacht van de jury's hebben. De aantrekkelijkste - want grootste - groep zijn
| |
| |
winnaars van prijzen uit wat ik bij gebrek aan een betere term de ‘bonte lijst’ zal noemen. Dat de groep zo groot is verruimt de keuze van de jury's van de AKO- en de Librisprijs. Het is immers waarschijnlijk dat er bij de inzendingen een titel zit van een auteur die een prijs uit de ‘bonte lijst’ won.
Dat een auteur eerder genomineerd was, kan ook een belangrijke rol spelen bij de keuze van het winnende boek. Over de andere factor buitenwereld - de mate van aandacht in de pers - kan nagenoeg hetzelfde gezegd worden. Gevestigde auteurs hebben in hun lange loopbaan zeer veel aandacht van boekbesprekers gekregen, beginnende auteurs aanzienlijk minder. Wanneer er een sterke toename is van de aandacht voor een minder gevestigde auteur, zorgt dat voor een sterk onderscheid met andere minder gevestigde auteurs. Dat onderscheid zal gunstig zijn voor de kans die een titel heeft om de AKO- en de Librisprijs te winnen. Hieronder wordt die kans berekend.
Zoals betoogd, hangt de kans van het winnen van de AKO Literatuurprijs of de Libris Literatuur Prijs af van de manier waarop de jury's de factor ‘buitenwereld’ wegen. Die factor omvat de combinatie van soorten prijzen die een auteur eerder won, en de mate waarin het werk van een auteur aandacht kreeg in de pers.
Dat de winnende titel een van de zes genomineerde is, levert een argument om alleen te kijken naar de kans die een genomineerde titel heeft om de prijs te krijgen. Elk genomineerd boek geldt als een serieuze kandidaat om bekroond te worden. Er zal dus een klein verschil zijn tussen de winnende titel en zijn naaste mededingers. De factoren die voor dat verschil zorgen zullen gering in aantal zijn. Dat maakt de analyse spannender: wat is dan dat kleine verschil en hoe sterk is zijn invloed op de kans om te winnen?
Aangezien de AKO- en de Librisprijs afwisselend zijn toegekend aan gevestigde en aan minder gevestigde auteurs, mag verwacht worden dat de factor ‘buitenwereld’, die invloed heeft op het winnen van de prijs, verschilt. Voor gevestigde auteurs zal een andere factor van belang zijn dan voor minder gevestigde auteurs. De eerstgenoemde groep heeft andere prijzen gewonnen dan de tweede. Ook is er verschil in de mate waarin de pers aandacht besteedde aan werk van de eerste en van de tweede groep auteurs. Dat een en dezelfde titel nog nooit zowel de AKO- als de Librisprijs kreeg, wijst erop dat de jury's van elk
| |
| |
van deze prijzen een verschillende factor ‘buitenwereld’ zwaar laten wegen. Ik had geen duidelijk idee vooraf van de aard van dat verschil. Daarom ben ik nagegaan welke van alle mogelijke factoren, en welke combinaties van die factoren, een significant effect hadden op de kans om de AKO- of de Librisprijs te winnen.
Ik maakte een bestand van alle Nederlandse en Vlaamse auteurs van wie tussen 1987 en 2005 een boek werd genomineerd voor de AKO- of de Librisprijs. Van iedere auteur werd geregistreerd welke soorten Nederlandse prijzen hij of zij had gewonnen, voorafgaand aan het jaar van nominatie. Ook is het aantal nominaties voor de AKO- en/ of de Librisprijs geteld dat auteurs op hun naam brachten. De jaren waarin de Generale Bank de AKO Literatuurprijs overnam heb ik als ‘AKO Literatuurprijsjaren’ gerekend. Over Vlaamse prijzen was geen betrouwbare informatie beschikbaar, daarom zijn ze buiten beschouwing gelaten.
De aandacht die de genomineerde auteurs in de pers kregen is berekend met behulp van LiteRom, een internetbestand met recensies. Het wordt geproduceerd door Biblion, een uitgeverij die verbonden is met de koepelorganisatie van de Nederlandse openbare bibliotheken. Het bevat het immense aantal van bijna 70.000 recensies, maar is niet compleet. Door de grote omvang mag men aannemen dat het toch een redelijke afspiegeling geeft van de mate waarin specifieke auteurs worden besproken. Van iedere genomineerde auteur registreerde ik het aantal recensies in het jaar voorafgaande aan het jaar van de nominatie.
De techniek waarmee de kans is berekend die een genomineerde titel heeft om te winnen wordt event history analyse genoemd. De gedachte achter het gebruik van deze techniek is dat deze kans tijdsafhankelijk is. Een boek heeft alleen gedurende een bepaalde periode kans op de AKO- of de Librisprijs. Uiteraard eindigt die periode wanneer de winnaar is gekozen. Formeel begint zij op het ogenblik dat de zes genomineerde titels bekend worden gemaakt. Dat ogenblik is voor al die titels gelijk. Dan zegt de lengte van de periode niets meer over het verschil in kans om de prijs te krijgen. Voor een vaak bekroonde auteur is de periode tussen twee opeenvolgende prijzen korter dan voor een auteur die zelden een prijs krijgt. Om het verschil in kans uit te drukken liet ik iedere periode beginnen met het jaar waarin een
| |
| |
auteur een prijs won, en wel het jaar dat het dichtst voorafging aan het jaar waarin de titel van de auteur werd genomineerd.
| |
De analyses leverden de volgende resultaten op:
De kans om de AKO Literatuurprijs te winnen wordt sterk beïnvloed door het eerder hebben gekregen van zowel een debutantenprijs als een prijs uit de ‘bonte lijst’ van prijzen die door zeer uiteenlopende non-profitorganisaties worden uitgeloofd. Ook stijgt die kans aanzienlijk, wanneer de laatst gewonnen prijs een van de prijzen was die kans geven op de Constantijn Huygensprijs en de P.C. Hooftprijs. Zulke prijzen zijn die welke toegekend worden door de Gemeente Amsterdam, de Gemeente Den Haag en/of de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. De invloed van deze prijzen op de kans om met de AKO Literatuurprijs bekroond te worden is het grootst bij auteurs die tussen de 100 en de 300 recensies in LiteRom hebben. De eerstgenoemde factor heeft betrekking op minder gevestigde auteurs, de tweede op (zeer) gevestigde auteurs.
De kans om de Libris Literatuur Prijs te winnen wordt groter wanneer een auteur minder dan 50 recensies in het LiteRom-bestand heeft, maar eerder voor de Librisprijs werd genomineerd. Ook het eerder hebben gewonnen van een of meerdere prijzen van de Gemeente Amsterdam, de Gemeente Den Haag of van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde is gunstig voor de kans om met de Librisprijs bekroond te worden. De eerstgenoemde factor werkt voor minder gevestigde, de tweede voor gevestigde auteurs.
| |
Conclusie
Het oordeel of een tekst kunst is of niet, een meesterwerk of niet, kan niet met deugdelijke argumenten worden onderbouwd. Toch komt zo'n oordeel niet willekeurig tot stand.
Wanneer zo'n oordeel geveld wordt, neemt men de beslissing een tekst te classificeren (als ‘kunst’ of ‘niet-kunst’, als van grote of van minder grote kwaliteit). Die beslissing dient succesvol te zijn: de kans op bijval moet geoptimaliseerd worden. Daartoe baseert men die beslissing op beslissingen die anderen eerder namen en die succesvol bleken. Men kiest auteurs die zoveel mogelijk lijken op de auteurs die eerder onderwerp waren van succesvolle beslissingen. De gelijkenis
| |
| |
berust op de prijzen die auteurs eerder wonnen en de mate van aandacht die de pers aan hun werk besteedt.
Zo'n beslissing is rationeel: ze volgt een specifieke procedure die de kans op succes vergroot. Maar men is zich niet van deze procedure bewust. Een juryrapport is gebaseerd op de veronderstelling dat de keuze van de winnende titel gebaseerd is op intrinsieke eigenschappen van de tekst. Die veronderstelling is onjuist: teksteigenschappen spelen een verwaarloosbare rol bij de keuze van de winnaar van een literaire prijs. Ze leveren niet de ‘goede redenen’ die volgens Boudon altijd ten grondslag liggen aan waardeoordelen.
| |
Bibliografie
- | Boudon, R., L'idéologie, ou l'origine des idées reçues. Paris: Fayard/Seuil (Collection ‘Points’), 1992a [1986]. |
- | Boudon, R., L'art de se persuader des idées douteuses, fragiles ou fausses. Paris: Fayard/Seuil (Collection ‘Points’), 1992b [1990]. |
- | Boudon, R., Le juste et le vrai. Etudes sur l'objectivité des valeurs et de la connaissance. Paris: Fayard, 1995. |
- | Boudon, R., ‘De l'objectivité des valeurs artistiques ou Les valeurs artistiques entre le platonisme et le conventionnalisme.’ In: Id.: Le sens des valeurs. Paris: Presses Universitaires de France (Collection ‘Quadrige’), 1999, pp. 251-294. |
- | Bourdieu, P., ‘La production de la croyance. Contribution à une économie des biens symboliques,’ In: Actes de la recherche en sciences sociales 13 (1977) pp3-44. |
- | Mooij, J.J.A., ‘Hume over “Is” en “Ought” en de “Standard of Taste”.’ In: Id.: De wereld der waarden. Essays over, cultuur en samenleving. Amsterdam: Meulenhoff, 1987, pp. 45-59. |
| |
Verantwoording
Alle gegevens over gewonnen prijzen en over nominaties voor prijzen komen van: www.literaireprijzen.nl. Ik raad pleegde het bestand voor het laatst op 27 februari 2006. Alle gegevens die aan LiteRom zijn ontleend werden tussen 3 en 27 februari 2006 verzameld. Zij waren te vinden op: wwww.knipselkranten.nl/literom/
| |
| |
De prijzen die de genomineerde auteurs wonnen deelde ik als volgt in:
| |
Debutantenprijzen
- | Anton Wachterprijs |
- | C. Buddingh'-prijs voor nieuwe Nederlandse poëzie |
- | Debutantenprijs |
- | Geertjan Lubberhuizen-prijs |
- | Marten Toonder/Geertjan Lubberhuizen-prijs voor Literaire Prozadebuten |
| |
Publieksprijzen
- | De Inktaap |
- | Diepzee-prijs |
- | Gouden Ezelsoor |
- | NS Publieksprijs voor het Nederlandse Boek |
- | Trouw Publieksprijs voor het Nederlandse Boek |
| |
Prijzen gefinancierd door een bedrijf
- | AKO LITERATUUR- Literatuur Prijs |
- | Annie Romein-prijs (Opzij) |
- | ANWB-prijs |
- | Bijenkorf-literatuurprijs |
- | Eci-prijs |
- | Eci-prijs voor Schrijvers van Nu |
- | Kluwer-prijs |
- | Libris Literatuur Prijs |
- | Mekka-prijs (Nijgh en Van Ditmar) |
- | RABO-bank Lenteprijs voor Literatuur |
| |
Prijzen die grote invloed hebben op de kans om de Constantijn Huygens-prijs te winnen.
(Het winnen van deze prijs vergroot de kans om de P.C. Hooft-prijs te krijgen. Vanwege hun onderlinge affiniteit en vanwege de ‘indirecte’ affiniteit met prijzen die een auteur kans geven op de Constantijn Huygens-prijs, zijn de P.C. Hooft-prijs en de Prijs der Nederlandse Letteren in het onderstaande lijstje opgenomen)
- | alle literaire prijzen van het Amsterdams Fonds voor de Kunst |
- | alle literaire prijzen van de Jan Campert Stichting (behalve de Nienke van Hichtum-prijs voor kinder- en jeugdliteratuur) |
- | alle literaire prijzen van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde |
- | P.C. Hooft-prijs |
- | Prijs der Nederlandse Letteren |
| |
| |
| |
Prijzen gefinancierd door particuliere non-profit instellingen
(In de tekst wordt deze rubriek de ‘bonte lijst’ genoemd.)
- | Anna Bijns-prijs |
- | Anne Frank-prijs |
- | ANV-Visser Neerlandia-prijs |
- | A. Roland Holst-penning |
- | Athos-prijs |
- | Cestoda-prijs |
- | Charlotte Köhlerprijs voor Literatuur |
- | Charlotte Köhler Stipendium |
- | CPNB-prijs |
- | De Nieuwe Clercke Pico Bello-prijs |
- | E. du Perron-prijs |
- | Edmond Hustinx-prijs |
- | Gedichtendagprijzen |
- | George Orwell-Literatuurprijs |
- | Henric van Veldeke-prijs |
- | Jacob van Looy-prijs |
- | Jan Hanlo Essayprijs Groot |
- | J.P. van Praag-prijs |
- | LIRA-prijs |
- | Littéraire Witte-prijs |
- | Martinus Nijhoff-prijs |
- | Mr. H.G. van der Vies-prijs |
- | Prijs van de Stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945 |
- | Prijs der literaire kritiek |
- | Prijsvraag Atlantische Commissie |
- | Reina Prinsen Geerligs-prijs |
- | Sjoerd Leiker-prijs |
- | Taalunie Toneelschrijf-prijs |
- | Tollens-prijs |
- | Tzumprijs voor de beste literaire zin |
- | Victorine Hefting-prijs |
| |
Andere gemeentelijke prijzen
- | Anna Blaman Prijs (Prins Bernhard Cultuurfonds Rotterdam) |
- | Cultuurprijs van de gemeente Ede |
- | Halewijn Literatuurprijs van de stad Roermond |
| |
| |
- | Ida Gerhardt-prijs (gemeente Zutphen) |
- | Piter Jelles-prijs (gemeente Leeuwarden) |
| |
Prijzen van de provinciale overheid
- | Belcampo Stipendium (provincie Groningen) |
| Literatuurprijs van de provincie Gelderland |
| |
Overige prijzen
(Deze waren eenmalig, eren ook auteurs die (nog) geen boekpublicatie op hun naam hebben, of bekronen literair werk dat niet voor volwassenen is geschreven.)
- | alle prijzen voor kinder- en jeugdliteratuur |
- | Betje Wolff-prijs (gemeente Beemster) |
- | Bisschop Zwartkruis-prijs |
- | El Hizjra-Literatuurprijs |
|
|