| |
| |
| |
Paulus Böhmer
Watermuziek
(Voor Katharina Hacker)
1
langbenige, vleugsnelle gestalten
met knikantennes, drijfmembranen,
daphnidoïde, spreidgraag, huisarm, orphiofiel,
in het oeverslijk Memelige loopjes, stremmingen,
aanduidingen, raadselachtige verwijzingen. Omhooggeslingerde
druppelcollectieven verbinden zich met aërosolen
van stikstof, zuurstof, argon tot overkappingen, terminals, waaruit
- een geheel en al psychisch, telescopisch ogenblik lang -
inzicht als broomzilver tevoorschijn schiet regelrecht
de wirwar van de holten achter het voorhoofd in.
Wat geweest is, zo koert het.
Wat geweest is. Wordt. Wat is.
In aanvalsgolven werpen zich op-
over donkere Katukina-rompen. Zich zonder overgang
van de ene adem uitstrekkend in de andere:
wat was, wat is, wat was. Alles
Wat geweest is. Het is wat geweest is.
Op jouw gezicht de zekerheid
dat enkel via de omweg van de waan
en dat je niets kunt zoeken, maar alleen vinden,
dat alles er al, basta, al is.
een kroeskarper, een schaduw, een beschaming,
tussen rietkolven, afluisteropening, algenwoud,
met libellen doorschoten, tussen vintagegewriemel,
chiffongruis, Manolo-Blahnik-stiletto's
in het oeverriet een man met haast, in zijn handen
de kop van een andere man, daaromheen No-Name-
| |
| |
No-Name-No-Name-accessoires, waarvan de contouren
oplossen in een verglijdende alomtegenwoordigheid,
een ontvoeren van verschillen, ontvoeren
van bewegingen, verschuiven van gebaren
die niet het lichaam, die de ziel dicteert.
_gDon't call back,’ zeg jij. Ik zet aan,
een stralende oranjerode geweienzwam,
voor de landing, week. Ben er.
Tegelijkertijd staat aan zee
een man voor het eerst aan zee, zakt door de knieën en huilt.
In een staalplaten hut ligt, voor
een aan flarden gereten slaapbankgarnituur, over de kale vloer,
het vet van leeuwen en honden.
Diana lacht als een varken: pas op, ik ben
een in jubelen getransformeerde ontzetting.
Een helder geilbruin. Een snelle grijze schaduw.
Una altra volta: het hart,
waartegen geen antistof bestaat. De jonge vrouw
in lichte japon komt de slang al nader,
nauwelijks zichtbaar, tussen de twijgen.
Vogels zwerven uit naar de maan. Ze houden het niet meer uit.
Tussen de wind en de menselijke zwaarte
fladderen wij, ontwaakt, ervandoor, erheen. Zeg, schoonheid,
wat wil jij, in je lichte japon, op de maan?
(die wij als leugens doorzien, maar als vormen
der liefde herkennen) klinken de songs
naar mensenvlees, poriën, hoekig verbogen benen,
naar eindstations, dieptescherpte, treurige violentie.
Wat geweest is, wat geweest is is het.
In obscene terugkoppelingslussen verscheuren
als vampiers, verkleed als vampiers
libellen hun slachtoffers,
een toccata libellula, een perpetuum aqua-
| |
| |
drimaculata, nada, wat geweest is, nada.
Het maakt tot verleider, verleid te worden,
zoals verleiden verleidelijk maakt. Het maakt.
Bedreiging. Redding. Verpopping.
Flitslichten. Momentopnames. Afleidingsmanoeuvre
van de wateren. Hylodesachtig transformeren kwabalen
met hun ontelbare tweelingbroers en -zussen
zich tot kikkers met gabbertaille en geschenkels, met de weer-
schijn van onnozele strategieën; de donkere
voorkant wilde graag op onmacht, de witte
achterkant op almacht uit.
Voor wie worden de golven plotsklaps grijs?
Worden de haren wit? De lippen opgetrokken,
de wenkbrauwen gefronst, de schaduw grijs en snel?
Alle macht gaat uit van het vlees. Van wat geweest is. Item.
dezelfde mikrobes als in het water tussen
amusement en terreur. Embryo's
leren vroeg te slikken. Reeds
is hun adem geteld, hun vlees vervalt,
schrammen inkten zich in huid als Zen al uit.
De bikini trekt een Eva aan de haren, maar terwijl zij nog,
de gladheid van haar geslacht betast, stelt zij zich voor
hoe haar gele ruggengraat oplost in witte bloemknoppen
wel honderd aardezonnen zwaar.
Alle macht gaat uit van het vlees, misschien
een zoemen, als werden parels en mossels geteld,
als vonden observaties, opsporingen, vervolgingen plaats.
In gevaar brengen. Redden. Verpoppen.
In sumak, bils, mandragora.
In het intercellulaire. In voedingszouten, dioxide.
Ver weg vereindigt een hond
in geestelijke nacht als van een Nietzsche.
Op de bodem van het meer hurken doden, drinken hem langzaam leeg.
| |
| |
Moedermonden, het gemeenschappelijk bezit van de mensheid,
trekken er als kwalpoliepen vandoor.
Zwaartekrachtcentra ontstaan en vergaan.
Wat geweest is. Wat geweest is. Item.
Eens schreven alle wateren
ook maar iets te willen mededelen, hadden
de polyritmiek der zwermen, de camouflage der ontglipten,
het flikflak der fellationistes,
de alexandrijnen der knutjes,
zonder de last van het zelfzijn
uitsluitend hun eigen beeld lief.
Op hun bodem de klauwen van aap en rund,
autokadavers, atlasbeenderen uit de nek van de mens,
grafkruizen, bustes, werktuigen,
almachts- en onmachtssymbolen
uit de wereld der betekenissen.
Skeletten van kiezelzuren, bijgeloof, kalk
vormden torenhoge structuren met bi-
zarre klauwen en snavels, glimmende, met wratten overdekte
lange bonenstaken met ritmisch tastende tentakels, déjà-vu-
van een immense sculpturaal-genitale nonsens,
concaaf- en convexheden met ontelbare gaten
die in de rechter- of linkerhersenhelften binnenvoerden,
zo wonderbaarlijk als het katholicisme.
(En zo boort zich ook hier
een messcherpe angel in het vlees van het slachtoffer,
verlangt ook hier de paranoïcus
dat ze naar hem luisteren, nu hij blaft als een hond.)
gestorven Narcissus. Op de tast
zoekt Medusa naar haar ogen.
Mosselenkolonies verbergen
bommen onder donkere overjassen.
Corpuscula-stilte. Enterprise-nacht.
| |
| |
En het denken neemt geen einde en neemt
alle touwtjes, touwtjes weer in handen.
| |
2
Iedereen weet wat Odysseus te wachten stond,
in Ithaca, achter de deur
(enkel door een hoestje verried zich Penelope):
geen brood, geen macht, geen extase.
als een dier van geplet goud.
Europa's sterflijk vlees aan stukken.
De goden en de mensen begeerden elkaar.
zomaar in de lucht hangen en die paar
zinnen van Wittgenstein drijven eraan voorbij.
Op de bodem van het meer verzinkt Giovanni
zoemend in zijn dood, zo meteen
zijn gevoelens schaduwen zonder vlees. Zoals
de ziel de huid van de gevoelens is,
is het water de inhoud van het voelen.
Zoals de wind wijkt naar de helling,
weekt het water, een tikje maar,
wacht erop dat er een verval, zoals
de wind naar de helling waait, ontstaat,
aarzelt nog eens, een nauwelijks waarneembaar
trekt er dan op uit, zo week, week, weg, voor altijd weg.
Een enkele druppel, afgenomen van zee,
De steen, zojuist aangeraakt door jou,
| |
| |
Een man staat bijwijlen, op de gekste momenten,
aan zee en laat zich leeglopen. Een ander gaat
liggen in bed en antwoordt niet langer op vragen.
Een derde schuift de uitgedroogde bladeren van zijn geranium
met de handen bijeen en doet er nooit meer afstand van.
Een kind legt chocolade op een graf.
Nog bloederig van de geboorte, een zoon.
Meisjes, vochtig als eenhoorns.
Onvermijdelijker dan het beeld is de duiding. Alleen
de cambrische plekken worden soms
vast omlijnde eilanden. Bepaalde sporen echter
laten zich in alle dromen vinden. Zo vloeit
de gewaarwording van een steile en diepe val
voort uit het verslappen van de spieren, van monsterlijke
dieren is al sprake bij de Chaldeeërs.
Dekens, kussens of plumeaus die zwaar wegen
op de gloeiende slapers, brengen het teweeg.
En soms ligt iemand zo stil neer
alsof een wolk hem aanraakt.
- al zijn ze nog lichtjaren van elkaar verwijderd -
zijn als kwantumdeeltjes met elkaar vervlochten. Zo.
En mocht God, zo luidt de vraag,
zijn schepselen ooit vragen om vergiffenis,
Nee. Het meest zouden echter de natuurkundigen
verbluft zijn om de kromme waarde van alfa.
(en ze zullen de reuk, de reuk van zwakte
die dat gevoel oproept, nooit vergeven.)
En gisteren nog herinnerde B. zich zijn moeder
- een herinnering die gelijkenis vertoonde met
de processen in de organen van menselijke of dierlijke lichamen
en beide verschenen zij als door water geschapen vormen -
en de nevelsluier boven het midden van het schilderij,
die de vluchtpunten verhulde, de contouren
| |
| |
op liet lossen, consistentie en substantie hun hardheid ontnam,
gaf de herinnering het gebrek aan scherpte
dat een voorwaarde vormt voor de veranderlijkheid
van het leven. B. stierf. Zo was het.
| |
3
Tegenover grote gevechten raakt het water
door slaapgebrek in een hypnotische toestand,
nu eens is zijn blik onscherp, dwaalt af, raakt verloren,
dan is hij weer klaarwakker, benadert de opgeroepen nieuwsgierigheid
van een beweging, omcirkelt een lichaam, blijft steken.
Neemt zich. Augustinus beweert
dat het neuronale netwerk op Latijnse leest is geschoeid.
(Dat herinnert mij aan oude mannen
die onder een beestachtige hitte over de bleekheid van parels praten.)
Nog terwijl we praten, sterven
miljoenen palingen de liefdesdood, verzinken in de diepten
van de Bermuda-Zee, verdrinkt een jongedame
met grote genade in het havenbekken van Dieppe,
rekken de golven van de Po zich in hun lakleren broeken langzaam uit,
worden inclusen, harsen, kostbare eiwitten
door het weglekkende water het wad in gedragen,
juichen filtreerders, sedimentswoelers, dwarrelaars,
breken vloedzeeën uit ineenstortende uitlogingen, uit mangaan-
knollen, basalt, scheuren heffingen in, hellingen, verflarden
steden, vegen bossen en bomen bij elkaar,
vlakke stenen over de aangespannen huid
van het wateroppervlak springen, lacht, juicht.
Meeuwen boven de Main, een verzopen hond, een feest.
|
|