Dirk Weber
In de zwarte pony
Een fijn etablissement waar Balthazar en Jan deze avond terecht gekomen zijn. In de Zwarte Pony is een herberg waar je kilometers voor zou omrijden, om er níet langs te komen dan. Vol ongure figuren; smokkelaars, dronkelappen en vechtersbazen. Een duistere tent aan een duistere weg. Maar het is de enige weg naar het Noorden en het is de enige herberg, het enige gebouw met een dak in de verre omtrek, het laatste voor de grens. En daarom zijn Balthazar en Jan hier om zeven uur naar binnen gestapt, hebben van hun laatste geld één bord Schinken met Zuurkool besteld en één pul bier waar ze om de beurt uit drinken.
‘Hé mietjes, bang om dronken te worden of vind je het gewoon gûzellûg, zo samen uit één glas?’ Een wagenmenner met een leren vest en een ongewassen kop dreunt zijn bierpul op tafel. Schuim spat in het rond. Hij buigt zich over het tafeltje en hijgt zijn bieradem in het gezicht van Jan. Jan is lang, maar een jongen nog en dun als een spijker. Die is geen partij voor de dronken paardenman. En Balthazar? Balthazar ziet er klein en oud uit, en een beetje dik. Maar vooral ongevaarlijk. Als een geleerde of een dichter.
De dronken bruut buigt nog wat verder over de tafel. Jan buigt achterover, weg uit de stinkende adem, weg van de slijmsnor met bierschuim. Balthazar prikt onverstoorbaar de restjes van het bord. Dan schuift hij het van zich af en staat op.
‘Een vrijwilliger, geweldig.’
Hoofden draaien zich naar hen om, gesprekken vallen stil, messen en vorken zwijgen. De dronken wagenmenner kijkt niet begrijpend naar Balthazar. Jan zucht en schuift zijn stoel iets achteruit.
‘U wilde ons iets te drinken aanbieden? Vriendelijk, heel vriendelijk,’ zegt Balthazar.
‘Je blijft met je poten...’ zegt de dronkeman en klemt zijn pul nog vaster in zijn knuist.
‘Maakt u zich niet druk.’ Balthazar steekt zijn hand uit, Jan schuift zijn stoel nog iets verder achteruit en haalt uit de kist onder zijn stoel een koker, een gewone, lege kartonnen koker, open aan de onderkant, dicht aan de bovenkant. ‘Sta mij toe.’
Andere mannen zijn om de tafel komen staan, moedigen de dronkeman aan mee te werken. Mopperend stemt hij in, laat de pul los en kijkt hoe Balthazar er de koker overheen zet.
‘Waarde vrijwilliger,’ zegt Balthazar, ‘u bent een opmerkzaam mens. U heeft gezien dat wij door tegenslagen gedwongen worden samen uit een glas te drinken. Ik zeg u, ik heb zoveel dorst, ik drink uw glas leeg zonder de koker aan te raken.’
Ongelovig gelach. Ze porren de dronkelap in zijn zij, de dronkelap lacht dommig.
‘Zien, laat zien.’
Balthazar hurkt en kruipt onder de tafel. De mannen er omheen proberen te volgen wat er gebeurt, maar het is te donker. Drinkt hij?
‘Hij drinkt!’ klinkt het ongelovig. Het is zo. Van onder de tafel hoor je Balthazar drinken. Met grote slokken. De dronkeman loopt rood aan. Balthazar komt onder de tafel vandaan.
‘Aaah,’ zucht hij, ‘Bhûh,’ boert hij. Met een mouw veegt hij langs zijn mond en met een knikje bedankt hij voor het bier.