‘Pas toch op, straks word je vervloekt!’ riep Helga. Maar Borg wipte het dekseltje al van het doosje.
‘Pillen...’ gilde Helga.
‘Pillen...’ hijgde Borg.
Bernt keek van de één naar de ander. In het doosje lagen inderdaad, op een ondergrond van watjes, een aantal tabletjes. Dat kon van alles zijn. Maar zijn zus dacht aan toverpastilles van vleermuisbloed en drakenspuug, en zijn broer dacht aan drugs.
‘Ik bedenk me opeens,’ zei Bernt, ‘dat de eigenaar van dit doosje vanavond wel eens terug zou kunnen komen.’ Zijn broer en zus werden precies tegelijk helemaal wit in hun gezicht.
‘Je bedoelt....’ mompelde Helga.
‘Misschien staat hij nu al weer bij de heg,’ zei Bernt, ‘Ik ga eens even kijken.’
‘Doe het niet, Bernt. Straks is het een boef met een gun,’ zei Borg.
‘Misschien is het een heks,’ zei Helga.
Maar Bernt zei: ‘Wat moet een boef bij tante Clara? En sinds wanneer laat een heks zich tegenhouden door een tuinheg? Nee, het moet iets anders zijn. Ik ga kijken.’
Borg en Helga zeiden helemaal niets meer, maar keken Bernt alleen maar angstig aan terwijl hij zijn schoenen aantrok en de slaapkamerdeur uitstapte. Hij sloop zachtjes over de donkere overloop naar de trap. Het was ver na middernacht. Uit de woonkamer beneden hoorde hij een vreemd gezang. Op zijn tenen sloop hij naar beneden.
Bij de kamerdeur hield hij stil, en keek voorzichtig om de hoek. Daar zag hij tante Clara zitten op een groot kussen, voor de lage kast. Op die kast stond een portret van oom Clemens. Ze had een kaarsje en wat wierook aangestoken. Ze had haar ogen dicht en haar handen gevouwen en zong.
Bernt besteedde er geen aandacht aan. Zo zachtjes als hij kon liep hij naar de keuken, vond de sleutel van de keukendeur, en wipte naar buiten, de donkere tuin in.
Korte tijd bleef Bernt tegen de muur zitten, om zijn ogen te laten wennen aan het donker en om na te denken. Waar had de man bij de heg gestaan? Oh ja, aan de zijkant van het huis... Heel zachtjes kroop hij naar de hoek van het huis en keek eromheen....
Zijn adem stokte, een schok ging door zijn lijf. Daar, aan de andere kant van de heg, stond inderdaad een man: een donkere figuur in het licht van de lantarenpaal. De man stond heel dicht tegen de heg gedrukt, en tuurde naar het huis.
Bernt was bekomen van de schrik en besloot dat hij wel wat meer van die man wilde zien. Daarom kroop hij achteruit en liep toen langs de schuur de tuin uit. Daarna nam hij een paar zachte, vlugge passen en dook de tuin van de buren in. Daar verstopte hij zich achter de heg. Nu kon hij ongemerkt tot vlak bij de man kruipen.
Dichterbij gekomen hoorde Bernt opeens dat de man geluid maakte... hij snikte! Heel voorzichtig keek Bernt door de bladeren. Nu zag hij waar de man naar keek: hij keek recht de