Thijs Goverde
De vredesmachine
Mijn broer was een vreemde vogel. Zweverig, zei mijn vader, maar hij bedoelde: niet helemaal goed bij zijn hoofd. Dat was niet eerlijk, mijn broer was prima bij zijn hoofd. Het zat alleen een beetje raar in elkaar, binnenin dat hoofd van hem. Arend (zo heette mijn broer) weigerde het vlees te eten van wat hij noemde ‘onze dierlijke medemens’. Nou zijn er wel meer mensen die geen vlees lusten, maar dat ‘dierlijke medemens’ slaat nergens op. Volgens mij.
Op een avond, onder het eten, zei mijn broer: ‘Ik heb vandaag een engel gezien.’
‘Het zal wel,’ mompelde mijn vader.
‘Jongen toch’, zuchtte mijn moeder, maar ik vroeg: ‘Wat zei-die? De engel? En had hij vleugels?’
‘Ja,’ knikte mijn broer, ‘grote gouden vleugels had hij. En hij vroeg de weg naar Den Haag.’
‘En toen?’
‘Ja, toen niks natuurlijk. Weet ik veel, hoe je in Den Haag komt?’
‘En had-ie nog goeie raad, die engel van je?’ vroeg mijn vader. ‘Bijvoorbeeld iets over: niet liegen tegen je ouders?’
‘Nee, daar zei hij niks over,’ zei mijn broer peinzend.
En tijdens een boswandeling zagen we eens een omgevallen boom van wel een meter dik, dwars over het pad.
‘Die kan ik laten verdwijnen,’ pochte mijn broer, ‘door alleen maar met mijn vingers te knippen.’
‘Doe maar,’ zei mijn vader. ‘We zijn benieuwd.’
‘Ik kan het niet nu meteen,’ zei mijn broer snel. ‘Maar vanavond, om zeven minuten voor half zes, dan kan ik het.’ Mijn ouders zuchtten en schudden hun hoofd. Die avond, om zeven voor half zes, knipte mijn broer met zijn vingers. Toen we de volgende dag gingen kijken, was de boom verdwenen.
‘Dat heeft de boswachter gewoon gedaan,’ beweerde mijn vader.
‘Die ouders van ons,’ fluisterde mijn broer, ‘die geloven ook alles. Hebben we die boswachter ooit gezien? Nou dan!’
Ik gaf geen antwoord. Ik geloofde eerder in de boswachter dan in mijn broer zijn vingerknip. Maar sinds twee jaar weet ik het niet meer zo zeker. Want twee jaar en twaalf dagen geleden werd er in onze tuin een enorme lading hout bezorgd. Er zat een rekening bij, die mijn vader moest betalen.
‘Wat heeft dit te betekenen?’ bulderde mijn vader.
‘Ik ga een machine bouwen,’ zei mijn broer. ‘En daar heb ik olijfhout voor nodig. Het is wel duur, maar met iets anders gaat het niet.’
‘Een machine?’ vroeg mijn moeder. ‘Van hout? Wat voor machine wordt dat?’
‘Een vredesmachine,’ vertelde mijn broer. ‘Over een dag of twaalf is hij af, dan zet ik hem aan en dan wordt het overal ter wereld vrede.’
Mijn vader keek alsof hij elk moment kon ontploffen, maar Arend keek hem aan en glimlachte.