| |
| |
| |
Floor van Renssen
Denkend aan eten
Mijn herinneringen zijn steevast gekoppeld aan maaltijden. Aan de hand van een maaltijd of gerecht kan ik mij een haarscherp beeld van een avond voor de geest halen. Sterker nog, het eten staat vaak centraal in de herinnering. Het succes van de avond weerspiegelt zich in de smaak van het etentje. Ze vormen één geheel.
Van mijn eerste vakantie zonder ouders weet ik nog precies wat we 's avonds op het kampeergasje klaarmaakten, mijn vriendinnetje en ik, allebei 15 jaar oud: spaghetti met doperwtjes en smac. Heerlijk! De eerste vakantie met mijn geliefde in Venetië: het geluk van die dagen haal ik me het beste voor de geest door me de smaak voor te stellen van het verse basilicum met mozzarella en tomaat die we nuttigden met goedkope wijn in het schemerdonker voor de tent. Het hele marktplein waar we de groente kochten rook naar dat basilicum.
Ludo Jongen stelt in zijn essay over eten en drinken in de Middeleeuwen, elders in dit nummer, dat er in literatuur over het algemeen niet of nauwelijks over eten wordt uitgewijd. Klopt dat? vroeg ik mij onmiddellijk af. Misschien kan ik daar achterkomen via mijn eigen herinneringen. Als voedsel in mijn geheugen zo'n belangrijke rol speelt, zou dat ook op moeten gaan voor mijn literaire geheugen. Hebben literaire passages over eten net zoveel indruk op mij gemaakt als die uit ‘het werkelijke leven’?
Onmiddellijk schieten mij talloze scènes te binnen uit lievelingsboeken van vroeger: de ‘Kleine Huis-serie’ van Laura In alls Wilder, waarin de schrijfster haar leven beschrijft vanaf haar vroegste jeugd. Ze groeide op in een pioniersgezin in de Verenigde Staten dat steeds verder naar het Westen trok. Het boek vormt een aaneenschakeling van beschrijvingen van het huiselijk leven. Houten huizen bouwen, hoepelroken naaien, naar school gaan in sneeuwstormen, maar vooral: het bereiden van het eten. Ademloos las ik hoe de 5-jarige Laura suikergoed maakte met kerstmis en hoe de voorraadschuur voor de winter werd ingericht: het pas geschoten vlees werd gepekeld, de pompoenen en maïskolven opgestapeld. De voorraadzolder uit dat boek sprak oneindig tot de verbeelding. De geur die ik me daarbij voorstelde kan ik zo weer opsnuiven, de smaak proef ik nu nog steeds. Iets spannenders dan het verzamelen van voedsel voor de hele winter in een donker, onbewoond bos was voor mij niet denkbaar.
Het volgende fragment dat bij me opkomt, is het eerste hoofdstuk van Afke's tiental (Nynke van Hichtum). Het tiende kindje is geboren en bij die gelegenheid krijgen enheid kriljgen de negen andere kinderen suikerbeschuitjes te eten.
Jouke bediende zich pas toen alle anderen voorzien waren. Ook hij keek dankbaar naar de lekkere beschuit in zijn hand. Hij nam een hap en hield de andere hand eronder om de kruimels op te vangen.
Jetse kon het nooit uitstaan dat Jouke zo netjes was. Klap! De zorgvuldig bijgehouden linkerhand kreeg een tik en vloog omhoog. Alle kruimels vlogen de lucht in en van schrik brak Jouke zijn lekkere beschuit
| |
| |
in stukken. De suikerkorrels lagen verspreid over de vloer.
Moeder Afke straft Jetse vanuit haar kraambed. Hij schaamt zich vreselijk voor zijn kinderachtige gedrag ten overstaan van zijn zieke moeder. Als ik aan Afke's tiental denk, denk ik bijna altijd het eerste aan die suikerbeschuitjes. Ze dragen in feite de strekking van het hele boek: Friesland rond de eeuwwisseling blijkt. De armoede blikt uit de waarde die men aan die ouderwetse lekkernij hecht, het voorval tussen de broertjes is exemplarisch voor de schaamteloos brave moraal van het kinderboek.
Andere boeken van vroeger roepen geen ‘eetherinneringen’ op: Thea Beckman, Evert Hartman, ook zij schreven ‘lievelingsboeken’, maar niets. Hoewel, Cynthia Voigt schreef de Tillerman-serie (arme kinderen zonder ouders zwerven door Amerika). Ze eten ijs als avondeten, iets wat me altijd is bijgebleven. Rossy dat Krantenkind (An Rutgers van der Loeff): knoflook is gezond, heb ik daaruit geleerd. De Spaanse kinderen die in grotten woonden uit De eikelvreters (Els Pelgrom) aten op hoogtijdagen niet meer dan gebakken aardappelen met uien en een stukje spekzwoerd. En zo kan ik nog wel even doorgaan: ook in boeken lijkt alles wat om eten gaat mij bijzonder bij te blijven.
Speelt eten een grote rol in jeugdliteratuur? Groter misschien dan in volwassenenliteratuur? Alleen op basis van mijn geheugen durf ik deze vraag niet zonder meer met ‘ja’ of met ‘nee’ te beantwoorden. Er zijn genoeg mogelijke verklaringen voorhanden: kinderen staan misschien nog dichter bij de ‘basis’, bij het natuurlijke leven en dus ook bij primaire levensbehoeften zoals eten, voor hen is dit basale aspect van het dagelijks leven wellicht minder vanzelfsprekend. Kinderen zijn tamelijk gefixeerd op wat ze wel of niet lusten, simpelweg omdat ze zelf (meestal) niet kunnen bepalen wat ze eten. Gedwongen worden om spruitjes te eten als je daarvan walgt kan voor een kind niet minder dan een groot ongeluk betekenen.
Maar hoe zit het dan met volwassenenliteratuur? De volgende fase in mijn leesgeschiedenis valt als volgt samen te vatten: Couperus en aanverwanten. Op de ‘Kleine Huis’-boeken na is er geen proza denkbaar dat gedetailleerder verslag doet van de huiselijke beslommeringen der personages: de kleding, visites, dialogen, tableaux vivants en soirees verschijnen in al hun luister voor het oog van de lezer. De soirees houden bijna altijd een diner of souper in, maar wat geldt voor de Arthurromans, lijkt ook voor de Haagse romans van Couperus op te gaan: er wordt vooral beschreven dát er gegeten wordt, niet wát er gegeten wordt. In Langs lijnen van geleidelijkheid lezen we dat Cornélie, de hoofdpersoon, ‘dineerde op haar kamer met brood en gelei’. Dat het eten in de pensions waarin Couperus' personages verbleven niet te pruimen was heb ik ook onthouden.
Van Madame Bovary herinner ik me slechts dat ze ook tijdens het avondeten haar Franse romannetjes bleef lezen (wat een manieren!) en dat dames tijdens een bal hun handschoen in hun wijnglas plegen te stelten, om aan te geven dat ze geen alcohol gebruiken. Ook van
| |
| |
andere romans uit de 19e eeuw herinner ik me niets over de gerechten die ze tot zich namen. Al met al kom je minder over eten te weten dan je zou verwachten, afgaand op de beschrijvende stijl. Misschien was zelfs voor naturalisten als Couperus, die zich erop toelegden het leven in al haar facetten vast te leggen, het schrijven over eten te gewoon.
Dat geldt niet voor een schrijver als Nescio, zoals blijkt uit deze passage uit De uitvreter:
[...] Een rijkdom die ik sedert mijn verjaardag niet gekend had, en dat was maanden geleden. De boterhammenworst had ik weggezet, die was voor morgen. Ze hadden een kastje voor me getimmerd, naast 't raam en daar lag op den bodem alles op een rijtje: de boter, de thee, de suiker, de worst al die dingen die zoo lekker kunnen wezen als je er een tijdje af bent geweest. En 't aangesneden brood lag er boven, op 't plankje.
En dan komt Japi, de Uitvreter binnen.
‘Nu wou ik wel een stukje brood hebben,’ zei i, ‘neem me niet kwalijk, ik geloof dat ik den weg al weet.’ Hij had m'n kast al in de gaten gehad. ‘Kerel,’ zei i, ‘weet je dat je worst in huis hebt?’ Of ik 't wist. Hij kwam er al mee aanzetten. ‘Boterhammenworst, een ordinair volksvoedsel.’ Mijn worst, mijn rijkdom, zoo even nog het onderwerp van mijn mijmeringen over mijn weelde, de worst die ik voor morgen wilde bewaren. Japi wist er raad mee. En ik moet zeggen hij vergat mij niet, hij gaf me twee plakken op elke boterham.
In barre omstandigheden smaakt alles veel lekkerder. Iets van dat gevoel vond ik in In Babylon van Marcel Möring. Een man en een vrouw zitten ingesneeuwd in een landhuis met een gevulde voorraadkast. Ze bereiden een zuurkoolmaaltijd waarbij het water je in de mond loopt. Zulke beschrijvingen kunnen een heel krachtige sfeer oproepen.
In het werk van Kristien Hemmerechts keert meerdere malen hetzelfde beeld terug: eetgewoonten laten de traditionele afkomst van de hoofdpersoon zien. In Brede heupen verbaast deze zich over de moussaka en lasagne die haar vriendinnen klaarmaken als ze op zichzelf gaat wonen. Van die gerechten heeft ze nooit gehoord, bij haar thuis werden bloemkool en aardappels gegeten. Ook in Een zuil van zout kookt de beste vriendin van de hoofdpersoon moussaka:
Suzanne blijft lang weg en ik vermoed dat ze de nodige ingrediënten nergens kan vinden. Haar moussaka is het resultaat van een erg ingewikkeld recept, waarvan ze beweert dat ze het van een Griekse kok gekregen heeft. Gemiddeld doet ze er vier uur over en drinkt er minstens één fles wijn bij.
‘Dat hoort bij het recept,’ zegt ze.
Na het derde glas vertelt ze dan meestal hoe ze ooit op Kreta samen met de Griek van het recept de sirtaki gedanst heeft tot ze erbij neervielen. Het is mogelijk dat ze dat echt gedaan heeft. Het is ook mogelijk dat ze Zorba de Griek navertelt. Volgens Leo is Suzanne nooit zuidelijker dan Parijs geweest, maar dat maakt weinig uit. Het is
| |
| |
een goed verhaal en ik zie er niet tegenop het nogmaals te horen. Met dit snertweer is het zelfs een van mijn lievelingsverhalen.
In de twee romans wordt met dit motief hetzelfde thema uitgedrukt: het volwassen worden van de jonge vrouw waarbij ze zich moet losmaken van haar traditionele achtergrond. In beide boeken levert de hoofdpersoon een gevecht om op eigen benen te staan en gaat ze gebukt onder de tegenstelling tussen beklemmende, veilige traditionele waarden en de vrijheid en onveiligheid van de wereld waarin ze terechtkomt.
In de verhalenbundel Kort kort lang schreef Hemmerechts een portret van haar moeder hoofdpersoon met onder andere de volgende waarbij ze nauwkeurig beschrijft hoe deze de aardappelen afgoot:
Mijn moeder neemt een aardappel in haar ene hand, en het mesje in haar andere. De aardappel zweeft met soepele wentelingen van mijn moeders hand langs het mesje, de schillen vallen in de emmer, de pot staat klaar waarin straks de aardappelen zullen worden gekookt, het is de patattenpot, een aluminium pot en de eerst die mijn moeder in haar huwelijk heeft gekocht. Kijk hoe handig die pot is als ze het water van de gare aardappelen afgiet. Je neemt een handdoek, haalt die door het ene handvat, dan door het handvat op het deksel en vervolgens door het tweede handvat. Je kantelt het deksel, spant de handdoek aan zodat het deksel klem komt te zitten, en giet het water af. Gauw met een fikse zwaai de handdoek eruit en de pot terug op het vuur om de aardappelen op te bloemen. Het deksel terug op de pot maar zo dat de damp kan ontsnappen, anders slaat die tegen de aardappelen en maakt ze vochtig. ‘Kinderen, ligt er een onderleggertje op tafel voor de patatten?’ En hop, de pot staat op de tafel in de woonkamer.
Dit is mijn versie van ‘Esther Gerritsen's draaideur’, beschreven door Jos Joosten (zie Parmentier 13 - 1): altijd als ik aardappelen afgiet denk ik aan Hemmerechts' moeder.
Via deze aardappels kom ik op een andere Vlaming: Louis Paul Boon. In zijn roman Menuet karakteriseert hij de vrouw van zijn hoofdpersoon met onder andere de volgende zin: ‘Mijn vrouw begon iedere avond reeds aan het werk voor de volgende dag, aardappelen schillen en groenten klaarmaken en wat nog meer. Daarmee ben ik vooruit op de dag van morgen, zei ze. Nooit vroeg ik haar waarom zij op de volgende dag vooruit moest zijn.’ Deze ene zin tekent haar, en vele andere vrouwen, ten voeten uit. Het is herkenbaar: veel vrouwen zijn altijd bezig hun leven zo efficiënt mogelijk in te delen om er alles uit te halen.
Nu komt er weer een nieuwe vraag in me op: zouden vrouwen anders over eten schrijven dan mannen? Ook deze vraag zou een onderzoek waard zijn. Meerdere schrijfsters hebben verklaard, dat ze het schrijven min of meer stiekem uitvoeren: onopvallend, tussen het werk, huishouden en kinderen door. De Zuid-Afrikaanse schrijfster Antjie Krog vertelde onlangs in een interview met Nelleke Noordervliet, dat geen enkele schrijfster in
| |
| |
Zuid-Afrika een eigen werkkamer heeft, ze schrijven zittend op hun bed of aan de eettafel. Dit in tegenstelling tot mannen: voor hen is het vanzelfsprekend hun leven naar hun schrijverschap in te richten. Kristien Hemmerechts beschrijft in haar essay ‘Het bezit van een baarmoeder’ (in: Altijd met uw gezever, gij) dat ze toen ze begon met schrijven het gevoel had met iets bezig te zijn dat niet mocht. Het was tijd voor haarzelf, die niet paste bij haar taak als moeder en echtgenote. Hella Haasse kampte met hetzelfde conflict.
Zouden schrijfsters met zdn sterk plichtsbesef wat betreft hun zorgende taak anders over eten schrijven dan mannen? Nog steeds zijn het vooral de vrouwen die de taak hebben hun gezin te voeden. Als mannen koken is dit vaak in een professionele context, als kok. Mannen en vrouwen hebben, als ik even mag generaliseren, maatschappelijk gezien dus een andere verhouding tot eten en het bereiden ervan. Het verschil vervaagt weliswaar, maar zal waarschijnlijk nooit helemaal verdwijnen. Zouden ze om die reden ook op verschillende manieren over eten schrijven, of zijn er slechts individuele verschillen aan te duiden?
Zoals Kristien Hemmerechts eten gebruikt om de thematiek van haar roman vorm te geven, heeft eten in het werk van Jan Wolkers veeleer iets pervers. In Gifsla eet de hoofdpersoon zich letterlijk dood. Zijn eetverslaving neemt monstrueuze vormen aan: de ene misselijkmakende passage volgt de andere op. In Een roos van vlees presenteert de ikfiguur zijn vrouwelijk bezoek gebakken babymuisjes. De moedermuis maakte een nest in een stapel kleren met opgedroogd bloed van de hoofdpersoon.
Het is zo gebeurd, denkt hij. Ze voelen er niets van. Minder dan zij toen gevoeld moet hebben. Ze worden meteen dichtgeschroeid. Het is blind, verdovend, zo voorbij. Het moet, ik ben het zelf. Ze zijn van mij gemaakt. Van mijn bloed.
Van de olie komt damp af. Hij pakt de muisjes en schuift ze een voor een met zijn duim van zijn hand af in het pannetje alsof hij geld neertelt. Even komt de olie bruisend tot de rand. Dan ziet hij ze drijven met een kring van luchtbellen om hun lijfjes. Als ze tot bruine larfjes verschrompeld zijn, draait hij het gas uit, vist ze met een vork uit de olie en legt ze op een bord. (...)
Ze houdt een muisje voor haar mond en blaast er tegen. Dan eet ze het krakend op. - Lekker knapperig. Alleen erg flauw. Voor mij zijn het noten. Ze zijn helemaal bros van binnen.
- Dat zijn de botjes.
- Ach malle.
- Je moet niet zo smakken, zegt hij. Je moet met je mond dicht eten.
Neemt, eet, dit is mijn lichaam, denkt hij. Dit is het heilig avondmaal. Wie onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelf een oordeel.
Jan Wolkers, die in zijn jonge jaren het ene taboe na het andere doorbrak, shockeert hier door over eten te schrijven op een manier die recht tegen elke etiquette ingaat. En dan vergeet ik bijna de kotsscène uit Turks Fruit te noemen.
Etiquette en tafelmanieren zijn in het leven
| |
| |
geroepen om elkaar aan tafel te kunnen verdragen. Iemand van zo dichtbij te zien eten zonder zelf alle eetlust te verliezen, dat is alleen mogelijk als iedereen zich aan een aantal regels houdt. Hoe hoog de spanningen aan tafel kunnen oplopen heeft niemand beter beschreven dan Gerard Reve in De Avonden.
Toen Frits zag, hoe zijn vader langzaam het gepelde ei over zijn brood verdeelde, maar niet wist waar hij de doppen in de handpalm moest laten en onhandige, hulpeloze gebaren maakte, dacht hij: ‘Ik moet iets doen.’ ‘Waar wacht je op?’ vroeg zijn moeder. Hij stak zijn eigen, nog ongepelde ei in de mond, sloot de lippen en maakte door de neus, steeds luider en sneller, kakelende geluiden. Met opengesperde ogen keek hij zijn ouders om beurten aan en liet daarna het ei op zijn bord vallen. Zijn moeder glimlachte, maar zijn vader keek verbaasd het gezicht vertrekkend als iemand die tegen de zon inkijkt.
Veel schrijvers en fragmenten moet ik achterwege laten. Wat te denken van Hoffmann's honger van Leon de Winter? Ook hier is sprake van een groteske eetverslaving. Of Fantoompijn van Arnon Grunberg, waar de ikfiguur elke avond door zijn ouders wordt meegenomen naar een ander restaurant. De oven thuis ligt volgestapeld met boeken. Dat de smaak van een enkel koekje een wereld aan beelden en ervaringen kan oproepen, weten we sinds Proust, maar ook aan hem ga ik verder voorbij. De poëzie laat ik gemakshalve maar helemaal links liggen. Wat ik hier wel heb genoemd, is slechts een handjevol willekeurige herinneringen, dat een handvol ijzersterke beelden oplevert. Die maken duidelijk, dat eten in literatuur met veel meer te maken heeft dan met ‘voeden’ alleen. Eten speelt géén marginale rol in literatuur. Schrijvers schrijven over eten op uiteenlopende manieren: om de lezer te shockeren, om karakters van personages te tekenen, om een sfeer te schetsen, om menselijke relaties te beschrijven. Kortom: smaak eten en drinken zijn zo veelzijdig als de literatuur zelf.
|
|