Parmentier. Jaargang 13(2004)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 98] [p. 98] F. Starik Bah Stil en lucide lagen we daar en lagen maar en lagen maar en dichter en dichter naderden we elkaar. De bank waarop we lagen zweeg met ons mee. De zon scheen hard naar binnen. Zestigduizend hoog boven de wereld lagen wij. En de wereld zweeg met ons mee. Zestigduizend diep schoven auto's geluidloos voorbij. Alles luisterde naar wij. En terwijl ik dit schrijf, dezelfde beving die mij beving terwijl ik in jouw armen lag. Zacht stond de radio aan. Hoe ik, terwijl ik dit schrijf, om hetzelfde grapje lach. In de studio: Tanja. Meneer Jaap Tanja. Hij stelde zich voor hoe ik, dezelfde, maar anders, voorbij de bank kwam lopen waarop ik uitgestrekt in jouw armen lag, ogen gesloten. Alsof de bank niet zestigduizend hoog maar diep beneden was, niet van het raam stond afgekeerd maar naar de straatzij toe was geschoven, de halve slag. Jaap, Tanja stelde zich dan voor hoe ik voorbij kwam lopen naar binnen keek en die twee stille mensen liggen zag ineengestrengeld als twee kleffe Duitsers. Weet, dat ik dan bah dacht. [pagina 99] [p. 99] Droom Het plein lag groot en leeg en vol met brillenglazen. Het aarzelde tussen mist en regen, het glanzende plein in donker licht. Bewolkt en grijs met geel van hoge schemerpalen. Een soort Mercatorplein; een supermarkt op grens van open en gesloten, werkelijkheid en schijn. Neonlicht, tegen de zich onvriendelijk haastende mensheid - enkele voorbeelden van de soort, zonder gezicht - en ik, ik moest alle brillenglazen oprapen. Moest. Alles voor de Kunst, het zal wel ergens goed voor zijn, mijn plicht, precies zoals het hoort: de schaamte voorbij. Verlegen en noest arbeidde ik mijn arbeid, uur na uur. Losse glazen, nergens een montuur. Allemaal alleen Even later nam een auto me mee, nergens heen, weg, alles weer kwijt. Vorige Volgende