Parmentier. Jaargang 12
(2003)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 2] | |
[pagina 2]
| |
Dossier
| |
[pagina 4]
| |
[pagina 5]
| |
1Parmentier is een literair tijdschrift waarvan de redactie sinds jaar en dag zetelt in Nijmegen. Dat is belangrijk en onbelangrijk tegelijkertijd. Onbelangrijk, omdat het in eerste instantie een louter geografische plaatsbepaling is. Belangrijk, omdat die geografische positie altijd terug te zien is geweest in de inhoud. De grens werd in Parmentier altijd makkelijk overgestoken: Vlaamse schrijvers en, vanaf jaargang 11, ook steeds meer Duitse, hebben altijd vanzelfsprekend een plek gevonden in het blad. Daarmee is het blad als vanzelf minder Randstedelijk. Niet omdat Parmentier geen interesse heeft voor wat er gebeurt in de Randstad, maar omdat zij ook interesse heeft voor wat daarbuiten gebeurt. En daarbij: het centrum-denken is sowieso passé. De metafoor van het (wereldwijde) netwerk voldoet volgens Parmentier veel beter. | |
2Parmentier was gedurende een flink aantal jaargangen - jaargang 5 tot en met jaargang 10 - een marginaal, moeilijk, postmodern, academisch, poëziekritisch tijdschrift. Of werd, voor zover ze dat niet was, als zodanig beschouwd. Die reputatie kleeft Parmentier in zekere zin nog steeds aan, al is het tijdschrift al lang geen marginaal, moeilijk, postmodern, academisch, poëziekritisch tijdschrift meer. -Parmentier is niet marginaal, omdat elk literair tijdschrift dat in feite is. Literaire tijdschriften zijn en blijven de kleine spelers in het literaire veld, waar geen commerciële eer aan te behalen valt. Het literaire tijdschrift is echter evengoed het kloppend hart van de geschreven literatuur. De meeste schrijvers, of ze uiteindelijk nu doorbreken of niet, beleven hun eerste eigenlijke debuut in het tijdschrift. Parmentier heeft de afgelopen vijf jaar vele jonge dan wel debuterende schrijvers, dichters, vertalers, essayisten en recensenten verwelkomd: Nick J. Swarth, Richard Steegmans, Serge Delbruyère, Joris Bekkers, Wladimir Kaminer, Bov Bjerg, Markus M. Liske, Joost van der Net, Piet-Hein Peeters, Kurt Devrese, Bernhard Christiansen en Marnix Rueman om slechts enkele te noemen. Zij stonden zij aan zij met auteurs die al (veel) langer meedoen, zoals onder meer: Piet Gerbrandy, Arjen Duinker, Charlotte Mutsaers, Piet Meeuse, Robert Anker, Wiel Kusters, Tomas Lieske, Marjoleine de Vos, Anneke Brassinga, Maria van Daalen, Martin Reints, Eva Gerlach, Gerrit Kouwenaar, Anna Enquist (wie heeft het hier nog over marginaal?). -Parmentier doet al lang niet meer moeilijk over moeilijke c.q. makkelijke auteurs. De redactie hanteert reeds vier jaar niet meer de dichotomie moeilijk - makkelijk als criterium voor eventuele publicatie. Een ‘moeilijke’ tekst is niet per definitie een betere tekst, net zomin als een ‘makkelijke’ tekst minder goed is. De meeste van die ‘moeilijke’ auteurs zijn gewoon goede schrijvers: Peter Holvoet-Hanssen, Marc Kregting, Lucas Hüsgen, Erik Spinoy, Marc Reugebrink. Net zoals ‘toegankelijke’ auteurs goede schrijvers zijn: Arie Storm, Thomas van Aalten, Serge van | |
[pagina 6]
| |
Duijnhoven, Nick Flynn, Margherita Pasquini, Marcel Maassen. Het gaat om wat ze te vertellen hebben, of ze interessant zijn en je aan het denken zetten over de wereld om je heen, niet perse om de vraag of ze uit zijn op de verstoring dan wel de vergemakkelijking van communicatie. Parmentier heeft gewoon de deuren wijd open staan naar alle goede literatuur die er geschreven wordt. -Het postmodernisme vormt volgens Parmentier niet langer de werkelijk vitale bron voor het theoretische debat (wat niet wil zeggen dat zij bij tijd en wijle niet nog steeds interessante analyses kan opleveren); ‘Het postmodernisme is gecanoniseerd, wat rest is het schrijven van de geschiedenis ervan’ (Pieter van Dyck, Nederlandse Letterkunde, jaargang 7-4). Parmentier oriënteert zich sinds twee jaar op een meer ethisch gericht, minder nihilistisch en ironisch post-postmodernisme. Zowel in het theoretische, als in het scheppende werk. Dat is wat zij bedoelt met ‘nieuwe literatuur’. -Parmentier was altijd een sterk op de academisch gericht tijdschrift, dat zijn weerslag ook vond in een zekere heerschappij van het essay. De laatste jaren is dat gekanteld en is het scheppend werk - proza en poëzie - in het middelpunt komen te staan. Het nummer ‘Neue Zeit’ (jaargang 11-1), dat een vijftiental nieuwe, jonge Duitse schrijvers in Nederland introduceerde, zette daarin definitief de toon. | |
3En ineens stond daar, in jaargang 11, naast een ‘moeilijke schrijver’ als Vadim Linetski, een uiterst toegankelijk essay van een meer poppy auteur als Serge van Duijnhoven. Werd naast het traditioneel realistische proza van Jeroen Thijssen tevens het experimentele proza van een Eliot Weinberger opgenomen. Kwamen de poëzie van een Albertine Soepboer en een Han van der Vegt in één nummer terecht. Voor een buitenstaander is dat misschien niet zo revolutionair, maar voor Parmentier betekende dat een duidelijke breuk met het verleden waarin de nadruk had gelegen op een helderder omschreven, maar ook meer ideologisch gestuurde poëtica. Was die breuk een afspiegeling van het anything goes van het literaire tijdperk van de afgelopen jaren; de ideologische leegte waar de wereld - ook de literaire - zich in bevond? Of was het slechts de neerslag van een inhoudelijke koerswijziging die Parmentier zelf doormaakte? Ik sta er nog te dicht op om het te kunnen plaatsen. De nieuwe opmaak - de vierde in de historie van het tijdschrift - die met ingang van jaargang 12 is geïntroduceerd, bekrachtigt in ieder geval een inhoudelijke koerswijziging die al eerder was ingezet. Een nieuwe koers die, achteraf beschouwd, te herleiden is tot een mentaliteit die het best getypeerd wordt met een citaat van Susan Sontag: ‘Het weerspiegelt een nieuwe, meer open manier van kijken naar de wereld en naar dingen in de wereld, onze wereld. Het betekent niet de afwijzing van alle maatstaven (...). Het punt is dat er nieuwe maatstaven zijn, nieuwe maatstaven voor schoonheid, stijl en smaak. De nieuwe gevoeligheid is uitdagend pluralistisch; zij is zowel toegewijd aan een ondraaglijke serieusheid, als aan lol, geestigheid en nostalgie. Zij is extreem historisch-bewust; en de gulzigheid van haar enthousiasme (...) is chaotisch en up-tempo’ (‘Eén cultuur en de nieuwe gevoeligheid, Parmentier, jaargang 11-4 (popnummer). | |
4Het literaire aangezicht is in vijf jaar tijd aangrijpend veranderd. Het is zozeer veranderd, dat het | |
[pagina 7]
| |
zelfs moeilijk is om je voor te stellen hoe de zaken er toen ook al weer voorstonden. De grote publieksoptredens van prozaschrijvers als Anna Enquist en Connie Palmen waren geloof ik the talk of the day. Het geweeklaag over de commercialisering van de literatuur was niet van de lucht. De poëzie was op sterven na dood. Er stonden vooral veel oudere sterren aan het firmament. Anno 2003 bloeit de poëzie als nooit tevoren; zij staat op het podium, is de confrontatie aangegaan met beeld, geluid, performance, dance en nieuwe media. In het (Nederlands) proza, wellicht een genre waar de veranderingen wat minder snel gaan, moet die sprong naar andere terreinen veelal nog plaatsvinden. De proza-variant van het Tonnus Oosterhoffsiaanse media-experiment ontbreekt vooralsnog; voor het podiumoptreden moeten we naar Duitsland of Amerika; het werkelijke experiment met muziek, beeld of performance is nog niet echt van de grond gekomen. Maar dat is slechts een kwestie van tijd. In ieder geval hebben de laatste jaren een aantal (relatief) jonge schrijvers - Abdelkader Benali, Hafid Bouazza, Manon Uphoff, Esther Gerritsen, Désanne van Brederode - een plek verworven in de Nederlandse literatuur, zodat langzaam maar zeker een generatiewisseling zijn beslag krijgt. Niet door luidruchtig te schoppen tegen de babyboomers (waarom zou je? Babyboomers gaan vanzelf wel dood), maar onvermijdelijk en geheel vanzelfsprekend. Zij zijn ook degenen die de vernieuwing vertegenwoordigen en de roman behoeden voor een zekere sleetsheid of platheid. De vraag is: welke rol kan een literair tijdschrift hierin spelen? Uiteraard blijft zij haar oude functie behouden. IJkpunt voor de meeste schrijvers blijft nog altijd publicatie. Dat is het streven en dat is, ook voor de critici en het lezerspubliek, een belangrijk kwaliteitscriterium. Het tijdschrift heeft hierbij op zelfstandige publicaties voor dat het auteurs bij elkaar brengt die anders niet bij elkaar staan, waardoor aspecten in het werk oplichten die anders niet gezien zouden worden. Een tijdschrift biedt, meer dan de dagblad- en opiniejournalistiek, de mogelijkheid tot reflectie op nieuwe ontwikkelingen. Zij is daarin zowel inzicht als richting gevend. Echt spannend wordt het echter pas als een literair tijdschrift, c.q. Parmentier, aansluiting zou weten te vinden bij de vernieuwing zoals die plaatsvindt binnen de nieuwe media en de beelden muziektechnologie. Als ook vanuit de geschreven tekst, vanuit het meer statische medium van het tijdschrift, het onderzoek naar ‘onpure kunst’ (Ivo van Hove) wordt opgepakt. Als er één uitdaging ligt voor de nieuwe redactie, dan is het wat mij betreft deze. | |
5Vijf jaar lang, van nummer 9-1 tot en met 12-2, heb ik als redacteur Parmentier meegemaakt. In de dubbele betekenis van het woord: ik heb het tijdschrift gemaakt en ik heb het ondervonden. Gemaakt, omdat alles wat achter de schermen bij het maken van een tijdschrift komt kijken, door de redacteuren zelf gedaan wordt. En ondervonden omdat een van de zaken die je gaat inzien bij het maken van een blad is, dat welke geweldige plannen en ideeën je ook hebt over wat een tijdschrift is of zou moeten zijn, het voor een groot deel ook zijn eigen dynamiek heeft. Al was het alleen al omdat je het tijdschrift altijd met meerdere redacteuren maakt en omdat die redactie zelf weer een eigen flow heeft (de afgelopen vijf jaar bijvoorbeeld kende slechts gedurende een jaar -jaargang 11- een stabiele redactie; alle andere jaren kenden telkens flinke redactiewisselingen). | |
[pagina 8]
| |
Elk gerealiseerd nummer is altijd een afgeleide van het nummer, en in die zin altijd compleet anders dan je je had voorgesteld (het duurt dan ook altijd even voordat je de ware kwaliteiten ziet van een nieuw nummer). Misschien was een van de belangrijkste drives voor mij om Parmentier te maken, de na elk gerealiseerd nummer aangezwengelde drang opnieuw het ideale nummer en dus het ideale literaire tijdschrift te maken. Als je die drang niet meer hebt, zoals ik na vijf jaar, moet je ermee ophouden. Maar niet zonder een laatste woord. Alle mederedacteuren waar ik mee gewerkt heb: Dirk de Hond, Jos Joosten, Jan de Roder, Ellen Krutwagen, Frank Tazelaar, Pieter Lemmens, Suseela Gorter, Jenneke Harings, Harm Hopman, Simone Kol, Bart de Goey, Hanz Mirck, Pim Franssen, Arnoud van Adrichem, Floor Renssen, bedankt! |
|