voor jou geringe zo grote moet ik de schoener maken
jouw vonk besluit broeden
de ronde afgeplatte vissekop
wacht nog onder dunne takjes
en ik kom niet door open achterdeuren
deze heer belt aan en verzoekt
luisterende ringen begondelen de kamerende overdingen
klittenruikers blokken zich op
waterballetjes van de veerpontjes hemel
melomane populier van het overschuifelende schaap
scherfkellner onder de scherfpaleotheet
heilig meisje snap het heilig weer
bliksemschepel maakt niks uit
bocht doorvlaagt de roomtram niet
en wezenmuil in het mussenconcert
bundelt bliksemende minderlingen
tot televisionaire controletoren
wezen nee jaren jaren blijf kom terug
na deze jaren om haar heen
(Geschreven in 1989. Laatste strofe gepubliceerd in De Groene Amsterdammer, 11 april 1990.)