Parmentier. Jaargang 3
(1991-1992)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Don Mader
| |
Pseudo-boekenPseudo-boeken vormen éen van deze zijwegen. Het gaat om boeken waarvan het bestaan in andere bronnen wordt vermeld en waarvan de inhoud al dan niet wordt omschreven, soms voorzien van een nauwkeurige bibliografische beschrijving, compleet met aanhalingen en citaten, maar die niet bestaan en nooit bestaan hebben. Net als hun aanverwanten groeperen ze zich veelal rond het occulte en het fantantische, de erotiek en de satire, maar ze worden tevens binnen het hele spectrum van de literatuur aangetroffen en daarenboven op het terrein van de techniek. Evenals de literatuur en hun aanverwanten op de andere zijpaden getuigt haar oorsprong van oprecht geloof en blasfemie, altruisme en hebzucht, bewondering en satire, ongecompliceerde practical joking en ingewikkelde mystificatie. Zowel literaire giganten als broodschrijvers en bedriegers hebben zich op het terrein van de pseudo-biblia begegeven. Iedereen die zich actief met bibliografieën bezighoudt, zal na verloop van tijd zijn eigen bescheiden bibliotheekje kunnen samenstellen. Wie echter over een open oog voor de accumulatie van onnutte kennis beschikt, kan tot een grote collectie komen. Pseudo-boeken lijken uit zichzelf tot bibliotheken aan te slibben. | |
Het Boek van TothHet wellicht oudste voorbeeld kan fysiek niet eens tot de categorie van het boek gerekend worden. Het betreft een papyrusrol, het Boek van Toth, dat de kern van éen van de oudste overgeleverde ficties vormt - het verhaal van Prins Satni - bewaard op een demotische papyrusrol uit het Ptolemeïsche tijdperk, maar dat binnen de orale traditie waarschijnlijk van een nog vroegere datum is.Ga naar eind1. Het Boek dat werd geschreven door de god Toth bevatte twee bezweringsformules. De eerste maakte het mogelijk de hemel en de aarde en de bergen en het water te betoveren en de taal van de vogels en de reptielen te verstaan. De tweede bezwering opende de mogelijkheid om de doden uit hun gemummifi- | |
[pagina 52]
| |
ceerde lichamen op te wekken en het wereldse te ontstijgen om in de nabijheid van de goden, de bestierders van de wereld, te kunnen verblijven. Toth verzegelde het boek in een gouden kistje, dat op zijn beurt weer verpakt werd in een zilveren kistje, in een kistje van ivoor en ebbehout en vervolgens in een kist van kaneelboomhout, een bronzen kist en een kist van ijzer en deponeerde het geheel in de Nijl, alwaar het door een onsterfelijke slang bewaakt werd. De tovenaar Nenoferkephtah hoorde van het bestaan van het boek, wist het met behulp van magie in zijn oezit te krijgen, reciteerde de bezweringen en bemachtigde zijn krachten. Toth, doorgaans toch een vriend van de mensheid, reageerde op een manier zoals elke bibliofiel zou reageren die zich een unieke eerste druk ontstolen weet. Hij verzocht Ra Nenoferkephtahs vrouw en kind te verdrinken. Overmand door verdriet verdronk Nenoferkephtah zichzelf en hij werd samen met het boek begraven. Satni, die toevalligerwijze op de hoogte raakt van het bestaan van het boek, steelt het na nog wat magische avonturen uit Nenoferkephtahs graf, hoewel hij weet hoe het met de bezitters van het boek pleegt af te lopen. Van gene zijde van het graf brengt Nenoferkephtah zijn vrouw tot leven, die erin slaagt Satni's kuisheid, de voorwaarde van zijn magische krachten, te corrumperen. Zij overweldigt hem en brengt hem ertoe zijn kinderen te vermoorden. Wanneer hij weer tot bezinning komt, brengt hij het boek terug naar het graf. | |
GrimoiresIn figuurlijke zin is het Boek van Toth de voorvader van een grote familie van pseudo-boeken. Merlijns grimoire kan, zoals het door Tennyson in ‘Merlin and Vivien’ beschreven wordt, eveneens tot zijn afstammelingen gerekend worden: [...] it is but twenty pages long.
But every page having an ample marge,
and every marge enclosing in the midst
A square of text that looks a little blot,
The text no larger than the limbs of fleas;
And every square of text an awful charm
[...]Ga naar eind2.
Hier kruisen wij het pad van de echte toverboeken, de grimoires - meestal anoniemen, dan wel toegeschreven aan geleerde theologen of pausen - waarvan de geschiedenis en bibliografie zo uitstekend door Montague Summers werd beschreven.Ga naar eind3. Summers tekent zelf in een anoniem verhaal van zijn hand voor een ander pseudo-boek, de Mysterium Arcanum, seu de daemonibus rite evocandis cum quibusdam aliis secretis abditissimis, zogenaamd gedrukt in Rome (‘that's fudge’), in octavo, ergens vroeg in de zeventiende eeuw. De bezitter van het boek, de antiquaar Dr. Hodsoll, roept tijdens de vertaling van een bezwering niemand minder dan Satan zelf op en wordt slechts door de tussenkomst van een bezoekende priester-excorcist van een gruwelijk einde gered.Ga naar eind4. | |
NecronomiconMet het verhaal van Satni werd niet alleen de vorm van dit genre van pseudo-boeken bepaald, maar ook het thema dat hun verzamelaars een onaangename dood sterven. Na de herontdekking van het manuscript van Satni aan het eind van de negentiende eeuw zou het Boek van Toth rechtstreeks van invloed zijn op de ontwikkeling van de Necronomicon, wellicht het beroemdste van de ‘occulte’ pseudo-boeken, waarin het ook geciteerd wordt. Deze titel werd voor het eerst genoemd in de novellen van de Amerikaanse schrijver van bizarre verhalen, H.P. Lovecraft, maar is inmiddels bijna een vaste constante in het werk van een hele horde van imitatoren van zijn werk. Volgens Lovecraft zelfGa naar eind5. werd het boek omstreeks het jaar 700 samengesteld | |
[pagina 53]
| |
door Abdul Alhazred, de dwaze dichter van Sanaa, en rond 950 in Constantinopel in het Grieks vertaald door Theodorus Philetas, die uiteindelijk de verantwoording droeg voor de naam van het werk, Het Boek van de Wetten van de Dood. Omstreeks 1550 werd deze Griekse tekst in Italië gedrukt en in 1628 in het Latijn vertaald door de Deense geleerde Olas Wormius. Dr. John Dee (1527-1604), de hofastroloog van Koningin Elisabeth I (hij verwierf haar gunsten door de dood van haar zuster Mary accuraat te voorspellen) is, naar verluid, verantwoordelijk voor de Engelse vertaling. Het meest verspreid zijn de exemplaren van een Spaanse druk van de Wormius-editie van omstreeks 1630.Ga naar eind6. In de verscheidene bizarre verhalen wordt in groten getale aan dit werk gerefereerd - er zijn niet minder dan zeventien citaten van uiteenlopende lengte bekend.Ga naar eind7. Geheel in overeenstemming met zijn voorganger, het Boek van Toth, sterft een ieder die de Necronomicon doorsnuffelt een verschrikkelijke dood, zo ongeveer als het lot van zijn auteur, de dwaze Arabier Alhazred, die door een onzichtbare demon midden op de bazaar van Damascus verslonden werd. De Necronomicon is echter niet het enige pseudo-boek dat met Lovecraft en zijn vrienden en volgelingen geassocieerd wordt. Lovecraft was ook nog verantwoordelijk voor de Seven Cryptic Books of Hsan. Behalve dat zij laten zien wat de Necromonicon zoal vermag, duiken soortgelijke boeken ook veelvuldig op in de afgeleide verhalen uit Lovecrafts cercle: het Book of Eibon, ook bekend als de Liber Ivonis, wordt genoemd in het werk van Clarke Ashton Smith; August Derleth is verantwoordelijk voor de Cultes des Goules van de Comte d'Erlette; Robert Bloch laat een verteller een exemplaar van De Vermis Mysteriis (De mysteries van de wurm) van Ludwig Prinn ontdekken; en Robert E. Howard maakt melding van de Unaussprechlichen Kulten van Friedrich Wilhelm von Junzt. De laatste titel leidde tot enige onenigheid binnen de kring toen Farnsworth Wright in 1932 suggereerde dat het niet aan ‘onzegbaar’, maar slechts aan ‘onuitspreekbaar’ refereerde - gezien in het licht van veel van de namen van de ‘Elder Gods’ in deze verhalen, een niet geheel onterechte aanname.Ga naar eind8. | |
CitatenLovecraft citeert in zijn verhalen verscheidene titels die voor het eerst opduiken in de korte verhalen van Ambrose Bierce uit San Francisco, tweede slechts achter Poe als belangrijkste Amerikaanse auteur van bovennatuurlijke verhalen, maar misschien het bekendst om zijn mysterieuze verdwijning in 1913-1914. Aan Bierces oeuvre danken wij Dennekers Meditations, dat driemaal geciteerd wordt in twee verhalen, Moriysters ‘Marvells of Science’ en Herns ‘Verschwinden und seine Theorie’.Ga naar eind9. Hij haalt tevens de klassieke schrijver Hali aan, maar verschaft geen verdere details omtrent het motto aan het begin van twee van zijn verhalen, ‘The Death of Halpin Frayser’ en ‘An Inhabitant of Carcosa’.Ga naar eind10. Zowel Hali als de antieke stad Carcosa vinden we echter beiden terug in een citaat uit de Necronomicon, dat werd aangetroffen in een onvoltooid verhaal van Lovecraft, dat door Derleth werd afgemaakt.Ga naar eind11. Terugkerend van Bierce naar Poe treffen we in Roderick Ushers residentie uit ‘The Fall of the House of Usher’ een hele bibliotheek met de meest fantastische titels aan, die bijna allemaal echt zijn. Het sleutelwerk dat in de opbouw naar de finale van het verhaal wordt geciteerd, The Mad Trist van Sir Launcelot Canning, behoort echter met zekerheid tot de collectie van pseudo-boeken, evenals de Vigiliae Mortuorum secundum Chorum Ecclesiae Maguntinae. Anderzijds | |
[pagina 54]
| |
bestaan werken als Eymerics Directorium Inquisitorium en Holbergs Subterranean Voyage of Nicholas Klimm echt en publiceerde Fludd inderdaad enkele boeken op het terrein van de chiromantie, hoewel geen onder deze titel.Ga naar eind12. De ‘Gothics’ van de laat achttiende en de vroeg negentiende eeuw en hun bizarre hedendaagse nakomelingen, wemelen werkelijk van de stoffige oude boeken met mysterieuze overleveringen, waarvan vele amper worden beschreven en dan geciteerd. Dat is ook het geval in Potocki's Manuscrit trouvé à Saragosse, wanneer op de Derde Dag de Story of Trivulce of Ravenna ‘from a folio bound in white parchment that was yellowed by age’ in de gebeurtenissen wordt geïntroduceerd. Op de Veertiende Dag wordt melding gemaakt van het Boek van Sefiroth, dat een echte grimoire is.Ga naar eind13. De overvloed aan en ondoorzichtigheid van de titels die genoemd worden, voert tot grote problemen in het vaststellen van hun authenticiteit. Summers merkt in zijn essay over Ann Radcliffe op dat tientallen jaren gedacht werd dat er op zijn minst enkele pseudo-boeken schuilgingen in de uit de Northanger Abbey bekende lijst van zeven door Miss Andrews aan Isabelle Thrope aanbevolen ‘horrid novels’. Hoewel Ann Radcliffe éen van de titels verkeerd citeert, weten we dankzij Summers' bewijs dat de zeven boeken wel degelijk echt zijn.Ga naar eind14. | |
Bibliotheek van Saint VictorDe bibliotheek van Usher en de boekenlijst van Miss Andrews bleken op zijn minst grotendeels echt te zijn. Anderzijds is de grootste collectie van pseudoboeken die op éen plaats bijeen werd gebracht, Rabelais' Bibliotheek van Saint Victor, gecatalogiseerd in Hoofdstuk 7 van Pantagruel, de stamvader van weer een andere grote familie van ongeschreven klassieken. De 139 delen van deze enorme, niet-bestaande bibliotheek, zijn grofweg in drie categorieën onder te brengen. Ten eerste zijn er de spreekwoordelijke commentaren als Le peloton de Théologie (Een kluwen van godgeleerdheid), Les Entraves de religion (De handboeien van de religie), Le Maschefain des advocatz (De hebzucht van advocaten), Decrotatorum scholarium (De viesheid van studenten) en Le Baisecul de chirurgie (De lik-mijn-reet arrogantie van artsen), waarmee impliciet gesteld wordt dat over elk van deze onderwerpen een heel boek te schrijven valt. En inderdaad merkte Ed Schilders daarover op dat ‘al deze boeken, zij het onder andere titels, tegenwoordig in iedere betere boekhandel staan’. Een tweede categorie wordt gevormd door werken van zuiver scatologische, antireligieuze of lasterlijke aard als l'Apparition de saincte Gertrude à une nonnain de Poissy estant en mal d'enfant (De verschijning van St. Gertrude aan een bevallende non in Poissy), Ars honeste petandi in societate (De kunst van het fatsoenlijk ruften in het openbaar), of Le faguenat des Espagnolz (De lichaamsgeur van Spanjaarden).
De derde categorie bestaat uit actuele satires op religieuze, wetenschappelijke en politieke figuren en onderwerpen van de dag, zoals Barbouillamenta Scoti (De krabbeltjes van Duns Scotus), De optimitate triparum van Beda (De uitstekendheid van de buik, van Beda, die bekend stond om de omvang van zijn buik), Majoris' De modo faciendi boudinos (De vervaardiging van bloedworst, door John Mair, rector van Montaigu College, dat berucht was om haar slechte voedsel), L'entrée de Anthoine de Leive és terres du Brésil (De binnenkomst van Anthoine de Leive in het verschroeide land, een verwijzing naar de militaire tactiek van de generaal De Leive), of Questio subtilissima, utrum Chimera, in vacuo bombi- | |
[pagina 55]
| |
nans, possit comedere secunda intentiones, et juit debatuta per decem hebdomadas in concilo constantiensi (Over de zeer subtiele vraag of een chimaera, hummend in het niets, gevoed kan worden op secundaire intenties, waarover tien weken lang door het concilie van Constanz gedebateerd werd).Ga naar eind15. Ook wordt nog melding gemaakt van het Antipericatametanaparbeugedamphicribrationes, naar verluid het langste woord uit de Franse literatuur (mijn kennis van de Franse literatuur is onvoldoende om dit te kunnen bevestigen). Het betreft een ‘portmanteau’ woord dat geheel is samengesteld uit Griekse voorzetsels, bedoeld om de pedante stijl van het academisch discours te ridiculiseren, en als zodanig de geestelijk voorvader van zowel James Joyces tien honderdletterige donderslagen in Finnegan's Wake als Walt Disneys ‘Supercalifragilisticexpeallidocious’. | |
SwiftIn navolging van Rabelais is het terrein van de satirische pseudo-boeken grondig verkend, zij het zonder dat er veel noemenswaardige terreinwinst werd geboekt. De Engelse catalogus van schijnboeken uit 1659, de Bibliotheca Militum, or the Soldier's Publick Library, bevat de Apuleius in laudem Asini, or a Panegyrick in Commendation of his late Highnes's singular virtues, and valor, waarmee dit keer geïmpliceerd werd dat ‘his late Highnes's’ buitengewone deugden evenmin bestaan hebben als het boek zelf.Ga naar eind16. Jonathan Swift, beroemd om zijn Gulliver's Travels en A Modest Proposal, parodieerde het geleerdendom van zijn tijd in een lijst van nog te publiceren titels van de anonieme auteur van de Tale of a Tub. De lijst bevat titels als A panegyrical Essay upon the Number THREE, A general History of Ears, A modest Defence of the Proceedings of the Rabble in all Ages, en A Description of the Kingdom of Absurdities, ‘which will be speedily published’.Ga naar eind17. Swift is eveneens befaamd om zijn Bickerstaff poets waarin hij onder deze naam eerst voorspelde dat de heer Partridge, de uitgever van de Partridge's Almanac, op 29 maart 1708 zou sterven en vervolgens op 30 maart in een pamflet zo overtuigend kond deed van de juistheid van zijn voorspelling dat heel Londen het geloofde en bankieren het krediet van de ‘dode’ man blokkeerden. Toen Partridge de slag uiteindelijk voldoende te boven was gekomen om een repliek te publiceren, vuurde ‘Bickerstaff’ zijn laatste pamflet af, waarin hij stelde dat de repliek het verscheiden van Partridge juist bewees, omdat geen enkel levend wezen zo'n onzin bij elkaar geschreven zou kunnen hebben. Partridge werd gedwongen zijn uitgave zes jaar lang te staken. Het is jammer dat Swift zijn talenten nooit serieus aan de pseudobiblia gewijd heeft. M. Renier H.G Chalon, een obscure Belgische verzamelaar, heeft in 1840 echter wel een slag van Brobdingnagiaanse proporties geslagen. In dat voorjaar ontvingen de belangrijkste boekverzamelaars in Europa een dunne catalogus, waarin de verkoop werd aangekondigd van de bibliotheek van Jean Népomucéne-Auguste Pinchaud, Comte de Fortsas uit de stad Binche. De catalogus bevatte slechts tweeënvijftig titels, maar elk van hen was ‘uniek’. Volgens de catalogus had de Comte ooit 222 boeken bezeten. Wanneer hij echter ontdekte dat éen van zijn boeken zich al in een andere collectie bevond, verkocht hij het exemplaar onmiddellijk, of vernietigde hij het zelfs, zodat de werken die na zijn dood overbleven, ‘voor andere verzamelaars onbekend’ waren. Misschien hadden ze beter moeten weten, want achteraf bezien klonk er in een aantal van de titels nogal wat Rabelais door, zoals in nummer 50, Il penta- | |
[pagina 56]
| |
merone del cavalier Giovan Batista Basile, ouero Lo Cunto de Li Cunte Tratteneminiento de Li Peccerille di Gian Alesio Abbatutis (Elsevier, Amsterdam 1675). Maar het aas was te verlokkelijk en op 10 augustus 1840 was een klein dozijn vooraanstaande verzamelaars en afgevaardigden van nationale bibliotheken in Binche aanwezig om slechts uit de krant te mogen vernemen dat de veiling was afgeblazen. Nader onderzoek bracht aan het licht dat de Comte Fortsas en zijn prachtige collectie unieke boeken nooit bestaan hadden. Zestien jaar later onthulde de drukker van de catalogus de identiteit van de grappenmaker.Ga naar eind18. | |
Practical jokeEen andere bibliografische grap, die niet minder goed in elkaar stak, was de door de New York Authors Club in 1918 georkestreerde Larrovitch affaire. Wat was begonnen als een poets ten koste van een bibliofiel, Gustave Simonson, ontwikkelde zich tot een volwassen practical joke op de gehele samenleving, waarin William G. Jordan en Richardson Wright lezingen presenteerden met gedeelten van vertalingen uit het oeuvre van Larrovitch, zijn portret onthulden, met een gedroogde bloem van zijn graf in Yalta op de proppen kwamen en Feodor Vladimir Larrovitch: an appreciation of His Life and Works (Authors Club, New York 1918) publiceerden, waarin een vijf pagina's tellende bibliografie werd opgenomen. Tegen de tijd dat het boek af was, was reeds een hele reeks medewerkers, degenen die de bijdragen schreven, in de grap ingewijd - hoewel op zijn minst éen van de medewerkers die een ‘personal reminiscence’ bijdroegen, Titus Coan, er klaarblijkelijk van overtuigd was dat hij Larrovitch in een ver verleden ook daadwerkelijk ontmoet had. Geïntimideerd door het prestige van de Authors Club, onderkenden weinigen de voor de hand liggende sleutel tot de hele affaire: de spelling van de naam met een dubbele ‘r’, onbestaanbaar in het Russisch.Ga naar eind19. Er is nog een aantal andere bibliografieen en veilingcatalogi van niet-bestaande boeken, uiteenlopend van de uitgebreide, midden negentiende-eeuwse parodie op de verkoop van de eigendommen uit Horace Walpoles Strawberry Hill, Gooseberry Hall, the Renowned Seat of Hildebrod Gooseberry. Mr. Triptolemus Scattergoods has been [...] impropriated to submit by the process of public competition [...] the Classical Contents of Gooseberry Hall, compleet met een opsomming van boeken, waaronder titels die teruggaan op bibliotheek van Saint Victor, zoals The History of Effects without Causes and Causes without Effects, tot aan de opname van onze oude bekende, de Necronomicon, in een gerespecteerde catalogus als die van Philip Duschnes.Ga naar eind20. | |
Holmes' monografieënHet occulte en de satire zijn echter niet de enige terreinen waarop pseudo-boeken voorkomen. De bekendste voorbeelden voor de algemene lezer zijn wellicht de publikaties van Sherlock Holmes, consulterend detective te Londen, die in Conan Doyles verhalen te boek werden gesteld. Aan Holmes zelf worden zes publikaties toegeschreven: een ‘Little monograph on the ashes of 140 different varieties of pipe, cigar and cigarette tobacco’, dat, al missen we de gegevens omtrent de plaats van uitgave, met zekerheid in 1890 in druk verschenen moet zijn; een monografie betreffende het dateren van manuscripten, in druk in 1884; twee korte monografieën over de vorm van het menselijk oor, gepubliceerd in Anthropological Journal; een monografie over de Polyfone Motetten van Lassus (beter bekend als Orlando de Lasso, en volstrekt echt), gepubliceerd na 1895; en zijn late publikatie, Practical Handbook of Bee Culture, with some | |
[pagina 57]
| |
Observations upon the Segregation of the Queen, dat ergens tussen 1910 en 1914 werd uitgegeven. Er worden ook nog twee studies in voorbereiding genoemd, al is het onwaarschijnlijk dat deze ooit gepubliceerd zijn. Eén studie betrof de schrijfmachine binnen het strafrechtelijk onderzoek, de ander de oorsprong van het Cornisch. Enkele andere pseudo-boeken in het werk van Doyle zijn minder bekend: Heavy Game in the Western Himalayas (1881) en Three months in the Jungle (1884) van Col. Sebastian Moran, ‘the second most dangerous man in London’, die ooit probeerde Holmes te vermoorden; Huxtable's Sidelights on Horace van Dr. Torneycroft Huxtable, directeur van The Priory School en Holmes' cliënt in het avontuur van de zelfde naam; ‘Some Freaks of Atavism’, in 1882 gepubliceerd in de Lancet en ‘Do We Progress?’, gepubliceerd in Journal of Psychology in 1883, van James Mortimer MD, de huisdokter van de Baskervilles. Holmes haalt ook Voodooism and the Negroid Religions van Eckermann aan.Ga naar eind21.
De pseudo-boeken in de bibliotheek van Oh-Oh die in Hoofdstuk 123 van Melvilles Mardi beschreven worden, zijn fysiek gezien geen boeken, maar ‘musty, mummyish parcels [...] rolled on sticks’. Hoe on-westers hun uiterlijk ook mag zijn, hun inhoud lijkt toch voornamelijk af te stammen van de oude biliotheek van Saint Victor: ‘Necessitarians not Predestinarians’, ‘Pepper for the Perverse’, ‘Pudding for the Pious’, ‘The life of old Philo, the Philanthropist, in one Chapter’, ‘A most Sweet, Pleasant, and Unctuous Account of the Manner in which Five-and-Forty Robbers were torn asunder by Swiftly-Going Canoes’. Andere titels staan meer in relatie tot Melvilles eigen duistere onenigheid met het universum. Een onenigheid die, als hij ‘On the Proper Manner of Saluting a Bosom Friend’ meer ter harte had genomen, minder duister of op zijn minst minder ernstig geweest zou zijn.Ga naar eind22. William Dean Howells beschrijft in zijn roman, The Rise of Silas Lapham, hoe de bestseller Tears, Idle Tears tijdens een etentje in Hoofdstuk 14 en later door een tweetal personages in Hoofdstuk 16 werd besproken. In een beknopte bespreking stelt een personage dat de roman eigenlijk ‘Slop, Silly Slop’ had moeten heten. In Hoofdstuk 32 van Sister Carrie gebruikt Theodore Dreiser de zelfde kunstgreep, het bespreken van de literaire stand van zaken door een aantal personages tijdens een etentje, ter ontmaskering van hun literaire en sociale sensitiviteit. Maar deze keer zijn de besproken boeken, Dora Thorne (1880) van ‘Bertha M. Clay’ en Moulding a Maiden van ‘Albert Ross’ echt, al is er sprake van een merkwaardig anachronisme. Het laatstgenoemde boek werd niet voor 1891 gepubliceerd, terwijl de interne chronologie van de roman het etentje een jaar vroeger, in 1890, lijkt te situeren.Ga naar eind23. | |
RecensiesEr zijn ook recensies van nooit geschreven boeken verschenen. De excentrieke Engelse schrijver, Frederick Rolfe, ‘Baron Corvo’, schreef en publiceerde een hele reeks van dergelijke besprekingen samen met Sholto Douglas, waaronder recensies van Machiavelli's Despatches from the South African Campaign, Herodotus' History of England, Tacitus' De Moribus et Popilis Americae, Johnsons Life of Carlyle en Cardinal Newmans Grammar of Dissent.Ga naar eind24. Helaas liep deze samenwerking met Douglas uit op een totale mislukking, zoals elke samenwerking met de stekelige Corvo. Ook Jorge Luis Borges recenseerde een niet-bestaand boek, The Chosen One van Camilo N. Huergo, dat het verhaal vertelt van de poging van een vader zijn | |
[pagina 58]
| |
zoon zonder enige zintuiglijke stimulatie of bewustzijn omtrent zijn eigen lichaam op te voeden, om zo een schepsel van ‘pure being’ voort te brengen. De bespreking loopt uiteindelijk over in een bespiegeling van de recensent zelf over de onsterfelijkheid. Borges vermeldt verder ook nog de werken van Rabbi Marcel Yarmolinsky, slachtoffer van moord in ‘Death and the Compass’: Vindication of the Kabbalah, Study of the Philosophy of Robert Fludd, een Biography of Baal Shem, een History of the Hasidic Sect en een vertaling van de Sefer Yeçira. En in zijn verhaal ‘The Aleph’ staat het episch gedicht van Carlos Argentino Daneri, ‘La tierra’, centraal. Borges citeerde delen uit de proloog van het gedicht en merkt er verder nog over op dat de ‘Argentine Sections’ uiteindelijk door Procrustes & Co. uitgegeven werden en de Second National Prize for Literature wonnen.Ga naar eind25. | |
Erotische pseudo-boekenOok de erotische literatuur leverde zijn deel aan ongeschreven klassiekers, waarvan de meeste tot het ‘how to’-type lijken te behoren. De meest onverwachte is misschien wel Bijdragen aan de theorie van het zoenen dat door Søren Kierkegaard in zijn Het dagboek van de verleider aangehaald wordt.Ga naar eind26. We belanden bij het echte werk wanneer Gershon Legman, de eerste bibliograaf van het Kinsey Institute, beschrijft hoe hij na de publikatie van zijn Oragenitalism door een vriend en boekhandelaar geattendeerd werd op een reeds gepubliceerd boek over het zelfde onderwerp, The Art of the Tongue (Baltimore, 1925), ‘a small vest-pocket sized book, in red covers’. Ondanks deze nauwkeurige details moest Legman na jaren van naspeuringen concluderen dat het boek niets dan een plagerig verzinsel is geweest. Hij haalt ook het Lexicon of Lechery (Hawthorn Press, 1913) van Heger en Dunkirk aan dat of een bibliografisch spook geweest moet zijn, of op een verwarring met Farmer en Henleys Slang and its Analogues berust.Ga naar eind27. Een ander ‘how to’-handboek getuigend van een andere seksuele voorkeur is 101 Ways to Enjoy a Boy, dat door William S. Burroughs Engelse volgeling, C.J. Bradbury Robinson, in zijn Bare Knees, Boy Knees wordt beschreven.Ga naar eind28. Norman Douglas, die wellicht nog een aantal manieren aan Robinsons handboek had kunnen toevoegen, is verantwoordelijk voor twee andere pseudo-boeken die hij in zijn Some Limericks aanhaalt: Penis Measurements in the Alps (London, 1889) van G. Westlake, F.R.S, en Prof. O. Schwanzerls Kondomsgebrauch im frühesten Mittelalter (Budapest, 1903).Ga naar eind29. Op dit zelfde terrein bevindt zich ook nog J.J. Jadways The Seven Minutes (Paris: Etoile Press, 1935; American edition, Sandford House), een 171 pagina's tellende roman over ‘the thoughts in one woman's head during seven minutes of copulation with an unnamed man’. Het proces wegens obsceniteit tegen dit pseudo-boek vormde het onderwerp van Irving Wallace's boek met dezelfde titel.Ga naar eind30. | |
PolitiekDe politiek kent ook zo zijn pseudoboeken. Roorback's Tour Through the Western and Southern States in 1836 heeft van al deze titels de meest verstrekkende gevolgen gehad. Tijdens de presidentiële campagne van 1844, waarin James K. Polk en Henry Clay tegen elkaar in het strijdperk traden, deden passages de ronde die geacht werden uit dit boek afkomstig te zijn. In deze passages werd beschreven hoe de auteur tijdens zijn rondreis een groep van 43 slaven tegenkwam die het bezit waren van de anti-slavernij kandidaat Polk. Uiteindelijk slaagde de New Yorkse Evening Post erin aan te tonen dat de gewraakte passages uit een echt reisboek | |
[pagina 59]
| |
afkomstig waren, Excursion through the Slave States van George William Featherstonhaugh, waaraan beschuldigingen aan het adres van Polk toegevoegd waren.Ga naar eind31. In 1970 nog bevatte Webster's, het standaardwoordenboek van de Amerikaanse taal, de ingang Roorback, gedefinieerd als een ‘Fictitious report circulated for political purposes’. Het begrip behoorde toen echter al lang niet meer tot het gangbaar taalgebruik en het handhaven van de term is eigenlijk zinloos na tientallen jaren van Republikeins bestuur, waarin Watergate, Irangate, Contragate en de October Surprise aan het politiek vertoog werden toegevoegd. Een poging tot een Roorback in Canada in de jaren '20 leidde tot een onverwachte afloop. Een Canadese krantenman publiceerde, in een poging zijn gram te halen bij de MacLean-clan, enkele passages die uit History of the Scottish Clans van Stranways afkomstig zouden zijn en waarin beweerd werd dat de lafheid van de MacLeans de oorzaak van het verlies in 1756 van Bonnie Prince Charlie bij Culloden geweest was. Een andere journalist gebruikte deze aantijging tegen een parlementariër die eveneens MacLean heette, waarbij hij beweerde dat hij Stranways boek niet alleen onder ogen had gehad, maar dat hij de bewijzen van de auteur ook nog aan een grondig onderzoek had onderworpen. Maar de journalist kwam zelf in opspraak toen aangetoond werd dat zijn tweedehands bron nooit bestaan had.Ga naar eind32. | |
Natuurlijke historieMen zou vraagtekens kunnen plaatsen bij de lichtgelovigheid van mensen die in bibliotheken op zoek gaan naar de ‘wetenschappelijke’ titels uit de bibliografie van Michael Crichtons thriller The Andromeda StrainGa naar eind33., die (voor de goede orde) ook alle pseudo-boeken zijn. Maar men zou nauwelijks verwachten éen van de grootste en meest mysterieuze collecties van pseudo-boeken aan te treffen op een terrein dat zo droog en obscuur is als de geschiedenis van de natuurlijke historie. Toch is dat precies het geval. In 1919 publiceerde Dr. John Hendley Barnhart, de bibliograaf van de New York Botanical Garden, een artikel waarin hij aantoonde dat de biografieën en bibliografieën van veertien van de botanisten die op grond van hun waardevolle bijdrage aan de bestudering van de natuurlijke historie in de Nieuwe Wereld voor het eerst in 1886-89 editie van Appleton's Cyclopedia of American Biography waren opgenomen op louter verzinsels berustten. Tijdens de compilatie van de Dictionary of Books Relating to America werden er onder de letters V en W nog eens vijftien aangetroffen en Margaret Schindlers verdere bestudering van de biografieën voor de Cyclopdia voerde onder de letter H tot de ontmaskering van opnieuw vijftien fictieve biografieën van ontdekkingsreizigers en naturalisten.Ga naar eind34. Met een opbrengst van meer dan veertig valse lemmata onder drie letters, moet men welhaast concluderen dat er op zijn minst enkele honderden door het hele werk verspreid zijn. De lemmata die Barnhart ter discussie stelt, betreffen Giuseppe Igolino (1759-1833, Italiaan), Gustav Herman Kehr (1581-1639, Duitser), Lorenz Wenceslas Kerckhove (1758-1839, Nederlander), Oläus Kjoeping (1741-1809, Deen), Alexander Daniel Koehler (1762-1828, Duitser), Frederic August Lotter (1741-1806, Duitser), Edouard Louis Mortier (1801-1852, Fransman), Friedrich Wilhelm Nascher (1702-1764, Duitser), Isidore Charles Sigismond Neé (1784-1837, Fransman), Stanislas Henri de la Ramée (1747-1803, Fransman), Edouard Sylvie (1670-1739, Fransman), Gaston Louis Thibaudin (1727-1796, Fransman), Jacques du Vivier (1720-1793, Frans- | |
[pagina 60]
| |
man) en Charles Louis Auguste Wallerton (1721-1788, Fransman). Zij hebben gemeen dat hun geboorte- en sterfdata groftveg tussen het eind van de zeventiende en het begin van de negentiende eeuw liggen en dat hun werk de natuurlijke historie van de Cariben of Middenen Zuid-Amerika tot onderwerp heeft. In totaal tellen hun bibliografieën 69 titels. Wanneer men daar de titels uit Schindlers onderzoek bij optelt, komt het totaal op 103. De werken die aan Igolino zijn toegeschreven, zijn in werkelijkheid van de hand van zijn ‘tijdgenoot’ Giuseppe Raddi (1770-1829), en de levensbeschrijving van Sylvie is gebaseerd op het leven van de botanist Louis Feuillée. Toch is de levensbeschrijving van Kerckhove representatief voor de rest. Zijn lemma vermeldt dat Kerckhove in 1785 in 's-Hertogenbosch geboren werd, in Rotterdam gestudeerd heeft, in 1801 een oom vergezelde tijdens een zakenreis naar New York en zich van daaruit een jaar later bij Humboldts expeditie naar Midden-Amerika voegde, waarna hij de eerste systematische studie over de natuurlijke historie van Suriname schreef. Na zijn terugkeer was hij vanaf 1810 professor in de biologie aan de Universiteit van Leiden, totdat hij zich in 1821 om gezondheidsredenen moest terugtrekken. Hij stierf in 1839 in Amsterdam. Tot zijn oeuvre behoren Historia ecclesiastica et Universalis Guianae (Amsterdam, 1825) en Surinam in Bildern und Skizzen (Amsterdam, 1835). | |
UitglijdersDat klinkt allemaal zeer nauwgezet, maar er is een groot probleem: de hele levensgeschiedenis is totaal verzonnen. De auteur verraadt zich dan ook in een verzameling aan kleine uitglijders: Humboldt ging niet naar Midden-Amerika maar naar de Andes en stopte op de heenreis in 1802 niet in New York, maar pas op de terugreis in 1804. Nascher wordt geacht al in 1758 over het verbouwen van broodvruchten in Amerika te hebben geschreven, hoewel ze er niet voor 1793 geïntroduceerd werden. Het begrip ‘Cryptogamae’ dat in een titel van Kehr uit 1632 voorkomt, is verder onbekend totdat Linnaeus het in 1737 gebruikt. Toch zullen de lemmata over het algemeen een grote overtuigingskracht gehad hebben, zelfs op andere naturalisten, behalve wanneer zij toevalligerwijs specialisten op het betreffende terrein waren. Iemand getroostte zich grote moeite om deze gedetailleerde lemmata samen te stellen - Barnhart stelt vast dat ‘they are the products of the vivid imagination of some gifted writer’ en ‘bear internal evidence of no small degree of ingenuity’ en Schindler merkt op grond van de titels van de verzonnen boeken op dat de auteur zes talen klaarblijkelijk vloeiend beheerst - maar wie ze geschreven heeft, hoe ze in Appleton's terecht zijn gekomen en, interessanter nog, waarom is allemaal onbekend. Tegen de tijd dat Barnhart zijn onderzoek deed, waren de archieven van de produktie van de 1886-89 editie van Appleton's al vernietigd en blijft het dus de vraag wie voor de bijdragen verantwoordelijk is geweest, of uit welke andere bron deze lemmata overgenomen zijn. Schindler ontdekte dat de onderzoekers voor hun bijdragen per inch kolomhoogte betaald werden, wat mogelijkerwijs een stimulans geweest is. Het kan ook een of andere practical joke geweest zijn - al heeft niemand de grap ooit opgeëist en lijken het aantal en de complexiteit van de lemmata te veel van bezetenheid te getuigen om simpelweg voor een zelfgenoegzame grap door te gaan - of, anderzijds, zoals Barnhart suggereert, een misplaatste poging tot promotie van de regionale geschiedenis van de Cariben of Latijns Amerika. Hoe dan ook, iemand schiep | |
[pagina 61]
| |
een gehele, complexe wetenschappelijke wereld die in technisch opzicht nauwkeurig genoeg is om iedereen behalve de experts op het betreffende terrein voor de gek te houden, en diegene riep daarmee een mysterie in het leven dat Sherlock Holmes - of meer to the point misschien, Jorge Luis Borges - waardig zou zijn.
Pseudo-boeken kunnen net als elke andere tak van het collectioneren van boeken een bron van plezier vormen; ze zijn zeker zo fascinerend als andere vormen van literatuur, en de research is complex genoeg om de nieuwsgierigheid van elke bibliofiel te bevredigen. Maar er is nog een bijkomend voordeel: wanneer de titel eenmaal is thuisgebracht, zal geen enkele boekhandelaar u te veel rekenen! Hoewel, mocht u ooit een klein, in een rode stofomslag gestoken boekje tegenkomen dat zo rond 1925 in Baltimore werd gepubliceerd...
Vertaling: G.J. Cobelens | |
[pagina 63]
| |
|