De Parelduiker. Jaargang 20
(2015)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |
Remco Campert als filmster
| |
[pagina 176]
| |
Remco Campert en Bob Langestraat voor hun Franse landgoed, 1972 (deze en volgende foto's Ferry André de la Porte).
meer om het lijf. De drie vrienden Remco, Bob en Willem leiden een herenleventje in hun statige buitenhuis. De vriendschap wordt op de proef gesteld als zij een liftster (Saskia) oppikken en meenemen naar hun landgoed. Ze proberen ieder voor zich een wit voetje bij haar te halen, waardoor ze ineens elkaars concurrenten zijn geworden. Dat levert letterlijk pijnlijke momenten op, want Remco komt met zijn duim tussen de achterklep van de auto, Bob brandt zijn hand aan een hete koekenpan en Willem trapt door de ladder waarvan hijzelf de sporten opzettelijk heeft doorgezaagd. Dorpsdokter Philip klettert met zijn beschonken kop in een beekje. Het witte voetje wordt een been in het verband en het eindigt ermee dat de vrienden van top tot teen in de windselen verdwijnen. Tot overmaat van ramp mislukt ook de appeloogst - de bomen dragen nauwelijks vruchten - en wordt de liftster opgehaald door haar minnaar Ferry. Als zich een nieuwe liftster (Manja) aandient, begint het verhaal weer van voren af aan. Er was een idee, zowaar een scenario, al bestond dat slechts in verbale vorm. Dat kwam, althans volgens Van Malsen in de vpro-gids, doordat de Franse douane het script in beslag had genomen nadat Bob Langestraat bij de grenscontrole voor de grap had gezegd dat het een politieke roman was. Zonder scenario ging het ook, want het was sowieso de bedoeling de film à l'improviste tot stand te brengen. En bovendien woordeloos, geheel in de geest van de fysieke comedy's uit het tijdperk van de stomme film. Dat moest te doen zijn. Met vallen en opstaan. Het idee voor De appeloogst ontstond op een zomernamiddag aan de borreltafel van het Amsterdamse Café Pieper. Campert en Langestraat hadden twee keer eerder geprobeerd samen een film van de grond te krijgen waarvoor Campert het scenario had geschreven. Met Van Malsen erbij zaten ze | |
[pagina 177]
| |
ontzettend naar ‘op reis gaan’ te verlangen, lichtte Langestraat in de vpro-gids toe. ‘Ter plaatse verzonnen wij een filmpje waarin wij zelf zouden spelen en dat wij zelf zouden opnemen; natuurlijk ergens in het buitenland en wel in Frankrijk.’ Met enkele tientallen meters opgespaarde stroken kleurenfilm en een geleende camera trok het gezelschap in oktober 1972 naar Iviers, een dorpje in het departement Aisne. Ze huurden er een ‘prachtig herenhuis’ in de woorden van Langestraat, maar naar Van Malsen zich herinnerde, was het ‘een oud, tochtig huis’ in een ‘uitgestorven snertdorpje’. Campert, die zichzelf interviewde in het programmablad van de kro (Studio, 25 februari 1973), hield het op ‘een statig herenhuis’, zonder de precieze locatie te vermelden: ‘Want dan gaat iedereen er filmen. Dat zie je met de Amsterdamse walletjes. Daar rijden de filmploegen af en aan. Er zitten alleen nog maar aktrices achter de ramen.’ Campert had ook alle reden om de plek niet prijs te geven. Hij had kort daarvoor deze oude notariswoning aan de Rue Paul Codos gekocht om het 35 jaar lang aan te houden als zomerverblijf. Een stomme film van een minuut of twintig met alle hoofdrolspelers in het verband en ‘iets met appels’. Meer dan dit behelsde het scenario niet. Getuige de verslagen van de betrokkenen kwam het collectief maar moeizaam op gang. De voor Nederlandse begrippen spotgoedkope rode wijn begeesterde evenwel weldra de eindelijk begonnen scenariobesprekingen na het avondeten en na vijf dagen zat er flink schot in het verhaal. Zoals het een collectief betaamt, had eenieder meerdere taken in de productie - acteren, de camera bedienen, een intrige bedenken en rollen schrijven - maar in huis waren de bezigheden een stuk traditioneler verdeeld: de vrouwen kookten het eten, de mannen hakten hout en zorgden voor water en vuur. Willem van Malsen probeert de liftster (Saskia van Blommestein) te versieren.
De film werd chronologisch opgenomen. Volgens regisseur Langestraat werkte deze strategie voortreffelijk, maar Van Malsen zag hem met de dag lastiger worden: ‘Op de set werd hij schertsend de “Hollandse Polanski” genoemd. Niets ontging hem. Nooit had iemand de goeie schoenen aan.’ Na tien dagen zat het karwei erop en reisde het collectief terug naar Amsterdam, waar Langestraat de film ging afwerken en monteren. Zijn vader, de componist en orkestleider Billy Longstreet, schreef en speelde de score. Dat De appeloogst überhaupt kon worden gemaakt, was te danken aan Wim Hazeu. Sinds 1972 was Hazeu hoofd van de afdeling drama, kunst en jeugdprogramma's van de ncrv-televisie. Bij zijn aantreden zette hij meteen een aantal film- en schrijfopdrachten op de rails, naast de verfilming van romans als Klaaglied om Agnes van Marnix Gijsen, Wierook en tranen van Ward Ruyslinck en Bartje van Anne de Vries. Ook gaf hij opdrachten aan jonge cineasten als Kees Hin en Philo Bregstein. Langestraat had Hazeu het idee voor de film voorgelegd plus een | |
[pagina 178]
| |
De drie vrienden in het gips: v.l.n.r.: Bob Langestraat, Remco Campert, Willem van Malsen.
begroting die hem klaarblijkelijk meeviel, maar toch ergens moest worden ondergebracht, bij kunst of bij drama. Hazeu vond een creatieve oplossing door er ‘een werkvakantie’ voor het collectief van te maken. In de week dat De appeloogst op televisie werd uitgezonden, schreef Hazeu voor de ncrv-gids (24 februari 1973) een artikel over de film. Mogelijk voorvoelde hij dat hij de kijkers enige uitleg schuldig was. Het had hem, begon Hazeu zijn verdediging, een literair interessant project geleken, omdat de manier waarop het onderwerp was verbeeld, namelijk in de vorm van een slapstickfilm, een groter publiek zou kunnen aanspreken dan alleen literair geïnteresseerden. En niet onbelangrijk, probeerde Hazeu: ‘de kans om de dichter Remco Campert als filmster te zien wordt je niet iedere dag aangeboden.’ Groots en meeslepend drama hoefde de kijker niet te verwachten. De appeloogst was een film voor de huiskamer: ‘zonder veel problematiek, met een vleugje vermaak, een korreltje ontspanning in de soep van alledag’, besloot Hazeu. Als het de bedoeling van Hazeu was geweest om met deze uitleg in elk geval de beroepskijkers mild te stemmen, dan was die poging mislukt. Echt leuk vond niemand het. Daags na de uitzending vermoedde Philip van Tijn in Het Vrije Volk sponsoring door het Franse Verkeersbureau, terwijl Nico Scheepmaker zich in de gpd-bladen afvroeg of de makers bezig waren geweest ‘de nouvelle vague van 1960 uit te vinden.’ John Müller liet zich in NRC Handelsblad het meest misprijzend uit over De appeloogst. Hem deed het filmpje denken aan een schoolreisje vol klassieke kindergrappen. De enigen die er plezier aan hadden beleefd, waren de acteurs. De kijker moest maar gissen naar de betekenis van dit alles. Wél zag Müller voor Remco Campert een grote toekomst als acteur weggelegd, om er vervolgens flink op los te fabuleren. De dichter zou destijds, zo ging het gerucht, de hoofdrol in Turks fruit hebben afgewezen, omdat hij zelf al filmplannen had. ‘Het zal bij deze bescheiden rol niet blijven. Wie zo overtuigend met zijn duim in verband door het beeld kan lopen, die kan meer.’ Zelf had Campert in Studio alvast een voorschot genomen op de voortzetting van zijn filmcarrière. Op de vraag of ze zouden doorgaan met filmen antwoordde hij: ‘Reken maar. Ze zullen nog zitten kijken bij de ncrv.’ Het Rotterdamsch Nieuwsblad wist op 1 maart 1973 te melden dat het drietal Campert, Langestraat en Van Malsen binnenkort met de ncrv om de tafel zou gaan zitten om nieuwe filmplannen te bespreken. Over de uitkomst van die gesprekken, als ze al hebben plaatsgevonden, werd niets meer vernomen. Kennelijk was de oogst al bij voorbaat mislukt. Bij het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid in Hilversum bestaat de mogelijkheid om De appeloogst te bekijken: www.beeldengeluid.nl |
|