De Parelduiker. Jaargang 20
(2015)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| ||||||||||||
Marsha Keja
| ||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||
Halo en BraakCampert begon al vroeg met schrijven en met het maken van tijdschriften. Piet Calis schetste het mooie beeld van een jonge Remco Campert die in de jaren dertig bij zijn grootvader Johan Broedelet, waar hij vaak was nadat zijn ouders gescheiden waren, met een stempeldoos een eigen krantje maakte.Ga naar eindnoot3 Op de middelbare school kreeg hij een groter publiek; hij debuteerde in 1946 als dichter in Het Amsterdamsch Lyceïsten Orgaan (HALO), waarvan hij in hetzelfde jaar redacteur werd. In HALO werden al snel meerdere van zijn talenten zichtbaar. Hij schreef poëzie en proza, en hij tekende. Hij had een eigen rubriek ‘De Lyceumkroeg’, waarin hij een gedicht combineerde met een cartoon. Hij maakte de strip ‘Snuf Snuffel’, schreef columns onder het pseudoniem ‘Klungel’ en publiceerde gedichten en tekeningen onder het pseudoniem erce. Maar misschien was voor Campert, en voor de Nederlandse literatuur, wel het belangrijkste van zijn betrokkenheid bij HALO dat hij samen met Rudy Kousbroek in de redactie zat. Met hun schoolkrantervaring richtten zij in 1950 Braak op. Het blad dat een stem wilde geven aan de nieuwe poëzie die na de Tweede Wereldoorlog opkwam. Het eerste nummer opende met een gedicht van Campert: dichten is liegen op hoger plan
van een mus een zwaluw maken
en als het even lijden kan
nonchalant de kosmos raken
liefs erwtenborsten
worden een verruklijk plan
een gore lap een smetteloos laken
maar voor de deur staat een man
al nachten lang te braken
En in het tweede nummer formuleerden Campert en Kousbroek de eisen die de nieuwe poëzie moest stellen: ‘Dat er niet meer vaag in parken en woestijnen wordt rondgelopen. Dat de vlucht in de droom aan de dijk wordt gezet, omdat hij onbruikbaar is. Dat indien er gevlucht moet worden, er in de realiteit gevlucht wordt. Dat de dichter verder kijkt dan zijn zolderkamer lang is. Het hemelse vers in de aardse huiskamer moet plaats maken voor het zeer aardse vers in de zeer aardse wereld.’ Vanaf nummer drie waren Lucebert en Bert Schierbeek aan de redactie toegevoegd, experimentele dichters die net wat ouder waren dan Campert en Kousbroek en die een generatie dichters en kunstenaars meenamen. Hans Renders heeft in zijn inleiding bij een facsimile-uitgave van Braak laten zien dat het tijdschrift de Cobra-dichters bij elkaar heeft gehouden en een brug vormde tussen die groep en ‘de Vijftigers’.Ga naar eindnoot4 Remco Campert zelf, die er niet om bekend staat zich op de borst te kloppen en grote woorden te gebruiken, zag die rol ook. Aan een studente die in- | ||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||
Remco Campert in Amsterdam, 4 april 1948 (privé-archief Remco Campert).
| ||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||
formatie vroeg voor haar scriptie schreef hij in 1988: ‘Of BRAAK belangrijk is geweest in literair-historisch opzicht is een vraag die ik niet kan beantwoorden, omdat ik geen lit.his. ben. Ik denk dat het vooral in mijn eigen ontwikkeling zeer belangrijk is geweest. En ik denk ook dat het belangrijk is geweest voor Lucebert etc omdat er op dat moment (na Reflex) geen blad was waarin men zijn gang kon gaan en dat in zekere zin onbesmet was. Het was van ons. Ik denk dan ook -nu ik toch aan het denken ben- dat BRAAK van groot belang is geweest voor het ontstaan van wat dan de Vijftigers is gaan heten. De band die we nog altijd voelen is in die periode van ons aller leven gesmeed. Hoewel een aantal dichters elkaar natuurlijk al eerder kenden - Het Woord, Reflex etc - heb ik toch het idee dat de Vijftigers toen de Vijftigers werden.’Ga naar eindnoot5 In augustus 1951 kwam er een eind aan het blad. De redactie was steeds minder eensgezind, redacteuren waren vaker in Parijs dan in Amsterdam en langzamerhand kwamen er voor de experimentele dichters ook meer mogelijkheden om te publiceren; uitgeverij U.M. Holland gaf de Windroosreeks uit en uitgeverijen als De Bezige Bij en Stols kregen interesse in deze poëzie. | ||||||||||||
PodiumIn 1954 trad Campert toe tot de redactie van het tijdschrift Podium, dat in zijn negende jaargang was en een roerige tijd doormaakte. Hij was al eerder betrokken bij het blad; hij publiceerde er gedichten, verhalen en tekeningen in, en hij was in ieder geval aanwezig bij het beroemde Podiumweekend van 1 en 2 december 1951 in kasteel Oud-Poelgeest en bij een Podium-bijeenkomst op 7 april 1951, zoals Max de Jong in zijn dagboek memoreert: ‘Zaterdag 7 April. De Podium-bijeenkomst. Viel natuurlijk erg tegen. Geen Vestdijk, geen Fokke Sierksma, alleen Simon van het Reeve. Voorts Hans en Jopie, Vermeulen en Hanna, Pierre Dubois, Vriesman (Opsomer), Victor Varangot, Remco Campert, Gerrit Kouwenaar en Borgers. Borgers accepteerde me nu volkomen. Er werd de hele middag geluld over tijdschriftpolitiek, Vermeulen en Vriesman hadden het hoogste woord, het altijd weer terugkerende geouwehoer, of een redactie leiding moet geven of niet.’Ga naar eindnoot6 In 1954 riep Gerrit Borgers het blad, in een polemiek met mederedacteur Hans van Straten,Ga naar eindnoot7 uit tot het tijdschrift van de avant-garde en vormde een redactie met Hans Andreus, Remco Campert, Jan G. Elburg, Gerrit Kouwenaar en Sybren Polet. Deze redactie hield niet lang stand. Campert hield het binnen een jaar al voor gezien. In januari 1955 schreef hij aan Simon Vinkenoog: ‘Je zult ook wel de podium gezien hebben die tijdens je verblijf in zuidamerika gebrouwen is, het is wel een leuke vind ik, dat komt omdat ik uit de redactie ben gegaan al staat mijn naam er nog op. [...] de ware interesse breng ik in steeds mindere mate op, niet omdat ik me | ||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||
erboven verheven voel of zo iets engs, maar omdat ik gewoon de ware interesse niet meer opbreng, begrijp je, soms wel de onware. Het gaat bij vlagen bij mij, soms wel, soms niet, deze week niet.’Ga naar eindnoot8 En later dat jaar schreef hij hem: ‘Ik wil ook zo graag een eigen blaadje, zonder borgers en polet en elburg, een blaadje zonder strijdbare ziel desnoods en zonder levendige geest, maar met alleen maar vriendjes erin, die erin mogen spugen en klaarkomen. Zoiets als Podium ha ha. Ik geloof wel, voorzover ik het kan overzien vanuit fonalutx dat podium op zijn laatste planken loopt. Het verschijnt steeds later en de ware geest ontbreekt, maar ik denk soms wel eens, dat die ontbreken zal blijven, braak en blurb, dat is voorbij, en die ware geest, nu ja, dat is zoiets als het eerste meisje waar je verliefd op werd.’Ga naar eindnoot9 | ||||||||||||
JagtlustkoerierEen echt eigen blaadje maakte Campert in 1956-1957: de Jagtlustkoerier, genoemd naar de villa van zijn geliefde, Fritzi ten Harmsen van der Beek, waar hij net als vele andere schrijvers en kunstenaars onderdak had gevonden. Onder de naam Wouter Kampert schreef hij het blad bijna helemaal zelf vol met huiselijke notities over bewoners en bezoekers, de vele feesten, uitstapjes en het terugkerende gebrek aan geld. Het zijn vermakelijke stukken, zeker die over nog steeds bekende schrijvers: Kees Nooteboom deur uitgezet. en de hartenkreten van ‘onze redakteur’: Krities kommentaar. Op 28 juni 1957 verscheen het laatste nummer van de Jagtlustkoerier. | ||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||
Cees Nooteboom en Campert in Barcelona, oktober 1960 (coll. Letterkundig Museum, Den Haag).
| ||||||||||||
TiradeOp Jagtlust ontving Campert eind 1957 een teleurgestelde brief van uitgever Bert Bakker: ‘Beste vriend Remco, Je hebt al eens gemerkt, dat ik je bijzonder graag mag en dat ik veel houd van je werk. Wat ik je nu wil schrijven, staat dus geheel los van bovenuitgedrukte gevoelens. Maar tot mijn verrassing las ik gisteravond in Het Parool, dat je bent toegetreden tot de redaktie van Tirade. Hiermede komt de zaak van onze afspraak toch wel lelijk scheef te liggen.’Ga naar eindnoot12 Campert had Bakker in oktober 1957 toegezegd ‘het gros en in elk geval het beste uit mijn werk, zowel proza als poëzie, aan Maatstaf te sturen’ in ruil waarvoor hij een aanzienlijk bedrag van Bakker zou krijgen. Schroomvallig reageerde Campert: ‘helaas, helaas, maar ik was er al bang voor. Toen ik van Oorschot mijn jawoord gaf, realiseerde ik me nog niet duidelijk wat de gevolgen daarvan zouden kunnen zijn voor onze afspraak. Dat besef kwam pas later, maar het leek me toen voor mijn eigen zedelijk heil toch beter om niet ter wille van de smeer op mijn besluit terug te komen.’Ga naar eindnoot13 Daarmee was er geen eind gekomen aan de goede verstandhouding tussen Campert en Bakker en begon een redacteurschap bij Tirade gedurende twee jaargangen. Rob Nieuwenhuys, die het blad oprichtte en de eerste redactie vormde ‘in nauwe samenwerking’ met J.A. Emmens, J. Eijkelboom, J. Goudsblom, J.W. Smit en P.J. Vinken, was teleurgesteld over de redactiewerkzaamheden van die eerste redactie. De tweede redactie werd gevormd door Remco Campert, J.J. Klant, Adriaan Morriën, Nico Wijnberg en G.A. van Oorschot zelf. Die nieuwe redactie wilde zich richten tegen ‘alles wat de vrijheid | ||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||
V.l.n.r. Gerrit Borgers, Geert van Oorschot en Remco Campert tijdens protestvergadering inzake subsidie voor de tijdschriften Tirade en De Tsjerne, jaren vijftig (coll. Letterkundig Museum, Den Haag).
bedreigt, zij voelt evenmin voor een onderwerping aan de, vooral in verdreesde kringen zeer gevreesde, prompt aanstoot nemende andersdenkenden als voor de, in Nederlandse artistieke en intellectuele tijdschriften zeer gebruikelijke, verbroedering met breedvoelende communisten of vrijzinnige volksdemocraten met wazige historische blik.’Ga naar eindnoot14 Vanaf de tweede jaargang vond er een uitwisseling plaats van bijdragen met de buitenlandse bladen Encounter, Preuves en Der Monat. Er is weinig bekend over het redacteurschap van Campert bij Tirade, dat hij in 1959 ook nog deelde met G.K. van het Reve en H.U. Jessurun d'Oliveira. Een van zijn verdiensten is in ieder geval geweest dat hij Fritzi ten Harmsen van der Beek laat debuteren als dichter in Tirade. En natuurlijk heeft hij zelf diverse gedichten, verhalen en vertalingen bijgedragen. | ||||||||||||
Opnieuw PodiumJuli 1960 schreef Remco Campert aan Gerrit Borgers: ‘En zou je Heynis willen vragen mij een exemplaar van de Podiumhouder te willen zenden. Waarschijnlijk weten ze nog niet dat ik mijn leven weer met Podium heb verbonden.’Ga naar eindnoot15 Campert was weer toegetreden tot de redactie van Podium, samen met de journalisten Han Lammers en H.J.A. Hofland. Deze keer zou hij langer blijven; tot en met 1967. Uit deze tweede redactieperiode van Campert bij Podium is een aantal brieven van en aan Gerrit Borgers bewaard gebleven. De brieven bevatten het gebruikelijke heen- | ||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||
en-weer sturen van kopij, de zorgen om kwijtgeraakte kopij (‘Ik heb Han toen gevraagd naar de gedichten van Bernlef, maar die zijn echt wel goed weg gvd. De jongen moet dus geschreven worden en om nieuwe gevraagd. Een van de weinige aardige nieuwe dichters en dan maken wij zijn gedichten weg’Ga naar eindnoot16) en de zorgen over het functioneren van de redactie. De toon is amicaal en Camperts brieven zijn met een nonchalante humor geschreven. het is wel somber helaas allemaal, maar daarom wel getreurd. Van Claus kreeg ik nog altijd niet zijn herziene atoomtekst; ik heb hem nu een ijlbrief gestuurd, dus ik neem aan dat het gedicht er vrijdag wel zal zijn, tenzij de Randstadredactie hem tot andere gedachten heeft gebracht. Met achter een foto aanzitten wacht ik dus nog maar even tot zeker is dat we de tekst hebben. Ik heb wel iets anders dat hierbij gaat: een fragment uit het nieuwe boek van Vinkenoog dat in Maart verschijnt bij de bij. In andere bladen verschijnen geen fragmenten eruit, dus dat is aardig. Het is geen juichend meesterwerk, maar we moeten het wel opnemen vind ik: het maakt nr 4 bovendien een aanzienlijk stuk dichter bij vol -vervol[maakt]-. Nu ja. Andere redacteuren hebben het nog niet gezien: ik stuur het je dus maar op eigenhoutje, anders duurt het weer jaren en ze zouden het toch wel accepteren, neem ik aan, accepteer ik. Ik zou het dus maar meteen doorsturen naar Heynis, lijkt me, stoffelijk overschot me. Wat je verder in deze envelop aantreft, kan terug naar de scheppers. Er is verder binnengekomen een grote voorraad poëzie van Jan Arends, waaronder verscheidene werkjes die helemaal niet gek zijn. Ik heb een keuze gemaakt en de boel naar Gerrit K. gestuurd, evenals het verhaal van Wolkers, waarvan ik niet goed weet wat ik ervan denken moet. Ook stuurde ik Gerrit de verhalen van Sjoerd de Vries, waar ik tegen ben. Prettig dat we iets van Hermans hebben. Ik hoorde dat Gerrit K. zijn stuk over aaf en van der Pluh weer heeft ingetrokken. Zo komen we er wel. Als we pakken hadden, zouden we er toch niet bij mogen neerzitten. Maar het lijkt me dat met Claus en Vinkenoog nr 4 wel ongeveer vol is. Nu dag dag tot vrijdagdag.Ga naar eindnoot17 Langzamerhand wordt duidelijk dat Campert een steeds belangrijker deel van de redactie vormde en gedurende de jaargangen 20 en 21 (1965/1966 en 1967)Ga naar eindnoot18 was hij het enige redactielid, met een redactieraad op de achtergrond. In de loop van de 20ste jaargang kreeg het blad een ander uiterlijk: een groter formaat, opvallende lay-out, veel foto's en tekeningen. En ook de inhoud veranderde, zoals ook Het Nieuwsblad van het Noorden opmerkte: ‘Al met al lijkt Podium in haar voordeel veranderd. De actualiteit dringt door, de verscheidenheid is zoveel groter, dat we hopelijk definitief zijn afgeholpen van de tientallen kibbel-essays en polemieken, die alleen in de literaire coterie bekend zijn.’Ga naar eindnoot19 Maar eind 1967 liet Campert Borgers weten dat hij stopte als redacteur van het | ||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||
De Podium-redactie, geportretteerd door Willem Schrofer (olieverf op doek,1961). V.l.n.r.: Kouwenaar, Han Lammers, Sybren Polet, H.J.A. Hofland, Campert en Gerrit Borgers (uit Al die dromen al die jaren. Remco Campert Schrijversprentenboek 46, Amsterdam/Den Haag 2000).
blad: ‘Daar zijn allerlei redenen voor: af en aan ben ik nu al een jaartje of 9, geloof ik, redakteur van het blad; bovendien heb ik bij MeulenhoffGa naar eindnoot20 toch niet kunnen bereiken wat ik wilde, gedeeltelijk misschien door eigen laksheid, gedeeltelijk zeker door de onuitgesproken onwil van Meulenhoff om ook maar een cent meer voor het blad uit te geven dan ze nodig vinden. Voor een dubbeltje op de eerste rang, kortom.’ en hij sloot af met ‘Dag, hartelijke groeten en kop op.’Ga naar eindnoot21 | ||||||||||||
BijsterIn 1969 vormde Campert samen met Bezige Bij-directeur Geert Lubberhuizen de tweekoppige redactie van het tijdschrift Bijster, al nuanceerde Campert dat in de biografie van Lubberhuizen: ‘Het idee om Bijster te gaan uitgeven kwam van mij en in het colofon sta ik als tweede redacteur genoemd, maar de uitvoering is vrijwel geheel in handen van Geert geweest, zowel redactioneel als wat er verder bij kwam kijken. Dat vónd-ie leuk!’Ga naar eindnoot22 Het typische jaren zestig tijdschrift - de vormgeving, de (naakt)fotografie, de aandacht voor internationale politieke bewegingen - was ook een staalkaart voor uitgeverij De Bezige Bij. Enkele dichters, onder wie Lizzy Sara May en Jules Deelder, debuteerden in Bijster, voordat hun debuutbundels bij de uitgeverij verschenen. Van het tijdschrift verschenen slechts zes nummers, de be- | ||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||
langstelling taande snel en de uitgeverij weigerde nog langer geld in het verliesgevende blad te investeren.Ga naar eindnoot23 | ||||||||||||
GedichtEen eigen tijdschrift kreeg Campert in 1974. Vanaf januari 1974 verscheen het tijdschrift Gedicht bij uitgeverij De Bezige Bij. Zonder enige beginselverklaring, maar met het in ieder nummer terugkerende motto: ‘Gedicht / is een tijdschrift dat uitsluitend gewijd zal zijn aan de poëzie / vertegenwoordigt geen stroming in de Nederlandse letteren, maar wil poëzie brengen van goede kwaliteit - of wat de redakteur daarvoor aanziet / staat open voor zowel gevestigde als debuterende dichters’. Remco Campert was en bleef de enige redacteur. Facetten uit eerdere tijdschriften waar hij aan mee gewerkt had kwamen terug in Gedicht. Het bood plaats aan gevestigde en beginnende dichters, aan Nederlandse en buitenlandse dichters, aan poëzie en beschouwingen en in ieder nummer stonden illustraties van een andere kunstenaar. Een belangrijk verschil is dat er van Campert zelf maar één bijdrage werd gepubliceerd: het gedicht ‘Aan Breyten’.Ga naar eindnoot24 Een briefwisseling tussen Remco Campert en Geert van Oorschot over het plaatsen van een advertentie in het eerste nummer geeft een mooi beeld van het prille begin van het blad, én van hun wederzijdse bewondering:
| ||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||
Wim Schouten memoreerde in zijn Een vak vol boeken de verschijning van het eerste nummer van Gedicht: ‘Het zag er grafisch goed uit. Om het meer cachet te geven had het ronde hoeken en was op wat mij betreft te geel getint papier gedrukt. Dat papier was wat te royaal ingekocht voor de niet bijster succesvolle BBCargoreeks, een nieuwe poging non-fiction uit te geven. Zoals het hoort was redacteur Campert in het geheel niet tevreden over nummer 1. Ik heb een exemplaar waarin hij schreef: “dit is g.v. een fout, rotnummer. Moet overgemaakt!” Het is overgemaakt. Remco heeft de verdienste gehad, met de steun van Geert [Lubberhuizen], het | ||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||
Bert Schierbeek, Campert en hun uitgever Geert Lubberhuizen bij het tweede huis van de eerste in Noord-Frankrijk, jaren zeventig (uit: De gevoelige plaat. Literair album, 1995).
twaalf nummers vol te houden. In de tijdschrifttraditie van De Bezige Bij geen geringe prestatie. De verkoop viel tegen ondanks de aantrekkelijke inhoud en opzet. Dat was met poëzie, verdomme, altijd weer het geval.’Ga naar eindnoot27 Doordat het blad geen duidelijke richting had kreeg het meer het karakter van een bloemlezing, waar men aanvankelijk welwillend over schreef, maar waar op den duur niet zoveel belangstelling meer voor was. In een interview in 1976 in De Waarheid vertelde Campert dat hij eigenlijk wel van het blad af wilde: ‘“Er bleek veel meer te komen kijken dan ik in eerste instantie heb gedacht”, zegt hij “Wat voor criteria moet je aanleggen bij het opnemen van gedichten? Ik hanteer nu maar mijn eigen beperkte normen, maar ik heb daar eigenlijk steeds meer twijfels over.”’Ga naar eindnoot28 In april 1977 maakten de financiën een eind aan de twijfels van redacteur. Aan Hans Dütting schreef Campert: ‘Het gedicht stuur ik terug, want Gedicht is opgeheven. Het was financieel niet meer vol te houden. Nog een treurige zaak dus, al is het minder erg dan R's dood.’Ga naar eindnoot29 | ||||||||||||
De Bezige BijRemco Campert was niet alleen tijdschriftredacteur, ook bij uitgeverij De Bezige Bij was hij als lid van verschillende redactiecommissies al vanaf de vroege jaren zestig actief als redacteur. En waarschijnlijk vervulde hij die rol eerder al (en later weer) officieus. Sinds 1963 was Campert lid van de redactiecommissieGa naar eindnoot30, maar Geert Lubberhuizen vroeg hem in 1962 al advies over het uitgeven van Le Sud van Yves Berger: ‘Zou jij gelegenheid hebben het even vlug te lezen [...] Het moet nogal | ||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||
vlug beslist worden en misschien kun je meteen al zien dat het een geniaal werk is.’Ga naar eindnoot31 In 1963 liet Lubberhuizen het manuscript van Ik Jan Cremer alleen aan redacteur Campert lezen, omdat hij wist dat een groot deel van de rest ertegen zou zijn. Na verschijning, en na de eerste negatieve ontvangst van het boek in de pers, was men op de uitgeverij ‘een beetje beduusd’, zoals Roegholt de notulen van 19 maart 1964 omschrijft. ‘Dezelfde notulen geven als oordeel van voorzitter W.H. Nagel dat Ik Jan Cremer een “rotboek” is: “zes pagina's over schijten vindt hij te veel. De Bij moet oppassen.’Ga naar eindnoot32 Helaas was het archief van De Bezige ten tijde van het schrijven van dit artikel niet toegankelijk voor onderzoek, maar in de biografie van Lubberhuizen is een vergaderende Campert te volgen: ‘‘Eindredacteur Oscar Timmers en Remco Campert maakten een inventarisatie van schrijvers van wie na één of meer publikaties bij De Bezige Bij volgende manuscripten zonder commentaar door de redactie waren afgewezen [...] Als conclusie trokken Timmers en Campert dat er onvoldoende aan de begeleiding van auteurs werd gedaan, wat Lubberhuizen slechts het commentaar ontlokte: “Wij kunnen niet alles uitgeven.”Ga naar eindnoot33 En de biograaf citeert nog uit verschillende notulen om Camperts activiteiten aan het licht te brengen: ‘Remco heeft afspraak met Bert Voeten’; ‘Remco heeft met Jan Blokker junior gepraat’; ‘Remco heeft met Kousbroek gesproken’ en ‘Remco heeft Hofland voor ons gewonnen’. ‘Over zijn verdiensten als talentscout zegt Campert gniffelend: “Dat werk heb ik geloof ik wel goed gedaan.” Zijn grootste triomf in de jaren 70 was het bij De Bezige Bij halen van Jan Wolkers.’Ga naar eindnoot34 Wolkers was in onmin geraakt met zijn uitgever Meulenhoff, maar zijn Duitse uitgever Kiepenheuer & Witsch was zo enthousiast dat die zelfs het Nederlandse werk uit wilde geven. Campert heeft Wolkers toen een briefje geschreven met de veel geciteerde woorden ‘Doe het niet, Jan. Kom naar de Bij!’Ga naar eindnoot35 En tegen Kees van Kooten, die met een nog ongetekend contract met De Arbeiderspers café Scheltema betrad, schijnt hij iets vergelijkbaars gezegd te hebben: ‘Wat doe je nou? Dat is helemaal niet goed! Je moet bij De Bij komen!’Ga naar eindnoot36 Ook een jongere generatie schrijvers heeft De Bezige Bij aan Remco Campert te danken: Mustafa Stitou maakte de overstap naar die uitgeverij nadat hij door Campert uitgenodigd was op Poetry International op te treden en Hagar Peeters haalde hij over op een schrijversreis naar Indonesië: ‘Tijdens die reis vertelde ze dat ze bij haar toenmalige uitgeverij, Podium, ongelukkig was. “Waarom kom je dan niet bij ons?” vroeg Campert haar. “Die gedachte,” zegt Peeters, “was eerlijk gezegd in het geheel nog niet bij me opgekomen. Dat je ook ergens weg kon gaan. Bovendien was ik vereerd dat Campert, die ik zeer bewonder, me erbij wilde hebben. De Bezige Bij! Daar gaven ze al decennialang echte poëzie uit.”’Ga naar eindnoot37 Het fonds van De Bezige Bij zou er zonder het werk van Campert voor de uitgeverij heel anders uitgezien hebben. |
|