De Parelduiker. Jaargang 20
(2015)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
Paul Arnoldussen
| |
[pagina 70]
| |
Ludvík Vaculík bij Ivan Klíma in de tuin om vrijuit te kunnen praten. Waarschijnlijk jaren zeventig (foto Kees Mercks).
Acht maanden later maakte het Warschaupact, in augustus 1968, een einde aan Dubčeks ‘socialisme met een menselijk gezicht’. Het leidde tot uitstoting van Vaculík uit de schrijversbond en uit de partij. Publiceren werd hem onmogelijk gemaakt en hij was niet de enige die dit lot trof. Als snel zette hij een ondergrondse uitgeverij op poten, Edice Petlice (uitgeverij Grendel), die uiteindelijk zo'n vierhonderd publicaties verzorgde van hemzelf en veel collega's, uiteenlopend van een enkele column tot complete romans. Zeker in de begintijd waren de oplages piepklein, de manuscripten moesten worden overgetikt met carbonpapier tussen de velletjes. Later boden kopieerapparaten uitkomst en ten slotte de eerste computers met de printers. Verschillende teksten bereikten zo ook het Westen en konden daar professioneel worden uitgegeven. Onder meer die ‘Cavia's op proef’ uit 1970. Het is een hoogst ironisch verhaal over een bankbediende die in eerste instantie voor zijn kinderen cavia's in huis neemt. Aanknopingspunten genoeg om het systeem op de hak te nemen, de metaforen liggen voor het opscheppen en daar maakt Ludvík Vaculík geraffineerd en gelukkig ook terughoudend gebruik van. Hij is geen gedreven politiek auteur met brede vergezichten. Hij zoekt het graag in de saillante details. In een van zijn columns - misschien is het oude woord ‘cursiefje’ beter - schrijft hij diep in zijn hart het liefst geitenhoeder te willen zijn. Dat zou hebben betekend ‘dat ik niets van politiek afgeweten had, dat ik onafhankelijk was geweest - op die geit na dan - en dat ik nergens over hoefde te schrijven of alleen maar om me te amuseren, me interessant te willen maken of mensen of overheden te willen plagen’. En even verderop: ‘Wat ik wel graag | |
[pagina 71]
| |
Bij Vaculík thuis, 1974 (foto Kees Mercks).
zou willen en eigenlijk ook zou kunnen, is van die frisse geriatrisch jeugdige uitvallen schrijven tegen van alles en nog wat. Zonder op de gevolgen en de reacties te hoeven letten.’ Wie kennismaakt met zijn werk stelt vast: dit is niet bij een wensdroom gebleven. Het stukje is verschenen in een door Mercks samengesteld bundeltje Is het lente? (Uitgeverij Voetnoot, 2013). Pareltjes zijn erin te vinden. Prachtstukje over de vogelhuisjes die hij maakt (de schrijver is veel in de weer met bloemen, planten en vogeltjes): ‘Uiteraard is het niet juist om huisjes voor het vogeldom te maken, want daarmee richten het vogelen het mensdom zich naar omstandigheden die voor beide partijen onnatuurlijk zijn.’ In hetzelfde stuk komt, door een discussie met zijn zoon Jan, de kwestie ‘van oudsher’ ter sprake. Jan ging daar iets te achteloos mee om. Van oudsher moet ‘op z'n mínst van voor de Eerste Wereldoorlog zijn, op z'n mínst.’ Om te eindigen met ‘Luister, je moet wel voorzichtig zijn met wat je ‘van oudsher’ noemt. Want daar verleen je dingen een bepaalde legitimiteit mee, een bepaald respect en zelfs iets van vergane glorie.’ Vaculík koopt een bundel met liederen van de volkeren uit de Sovjet-Unie ‘omdat ik even niet stilstond bij de verschillende betekenissen van bepaalde woorden bij ons en daarginds: bij ons zouden ze er liederen onder verstaan die het volk zingt of gezongen heeft, terwijl het bij hen liederen zijn die je juist in plaats daarvan zingen móét.’ Hij schrijft ook regelmatig op waarom hij dingen opschrijft zoals hij ze schrijft. Over Oom Jo ek: ‘Wegens gebrek aan geschikte bruggetjes zag ik geen kans zijn dood hier eerder te vermelden.’ Zijn stijl is, lijkt me, voor menigeen die zelf schrijft gevaarlijk aanstekelijk. | |
[pagina 72]
| |
Vaculík op Marken ter gelegenheid van een uitnodiging van het weekblad Elsevier in 1990 om diverse columnisten uit Midden-Europa die iets voor Elsevier hadden geschreven, onder wie ook Peter Esterházy, bijeen te brengen. (foto Kees Mercks).
Mercks noemt hem een ietwat kokette anarchist, een voortdurende provocerende dwarsligger, die zich aan niets en niemand wilde binden. Dat was hij al vroeg. Bij de radio meldde een collega de diefstal van een portemonnee die hij op zijn bureaublad had laten liggen. De leiding verklaarde niet verantwoordelijk te zijn voor zaken die zich op een bureau bevonden. Waarop Vaculík zijn tikmachine pakte om die dan maar eens mee te nemen. Uiteraard werd hij door een van de overal aanwezige deurbewakers tegengehouden. Is Vaculík er gelukkig van geworden? Dat is de vraag. Mercks die hem persoonlijk heeft meegemaakt ervoer hem eind jaren tachtig als een wat knorrige oude man. Zijn tijd was al voorbij toen de radicale omwenteling van 1989 kwam. Hij wilde wel het woord voeren op de betogingen die daaraan voorafgingen maar dat mocht hij niet. Het kwetste hem ‘tot diep in zijn winterschoenen’. Want een geslaagd stukje daar over maken, dat kon hij nog wel. Dit artikel kwam tot stand vooral dankzij de gepubliceerde en mondelinge toelichtingen van Kees Mercks. |
|