De Parelduiker. Jaargang 20
(2015)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
[2015/3]Joris van Parys
| |
[pagina 3]
| |
Pocketeditie van Raymond Brulez' romandebuut André Terval (Meulenhoff, Amsterdam 1987); omslagtekening Renate Belina.
plus de secrets.’Ga naar eindnoot1 Aan de Franstalige Brusselse universiteit was Raymond Brulez overigens niet meer dan één jaar vergund. Een maand nadat hij in juli 1914 zijn eerstejaarsdiploma Germaanse filologie in ontvangst mocht nemen, brak de Eerste Wereldoorlog uit en bleef de universiteit uit protest tegen de Duitse bezetting vier jaar gesloten. Twee van zijn broers waren als lid van het collaborerende schijnparlement dat zich Raad van Vlaanderen noemde, en als docent aan de door de Duitsers vervlaamste universiteit van Gent direct betrokken bij de poging om Vlaanderen met Duitse steun te ‘bevrijden’ uit het Belgische staatsverband. Na de oorlog was de naam Brulez dus een besmette naam. Raymond sukkelde van het ene tijdelijke baantje in het andere, tot hij dankzij zijn groeiende literaire reputatie werd aangeworven door het jonge Nationaal Instituut voor Radio-Omroep (nir) in Brussel. In 1936 werd hij literair adviseur, in 1947 directeur van de gesproken uitzendingen. Brulez' debuut in 1930 met de korte roman André Terval, met de ironische ondertitel Inleiding tot een leven van gelijkmoedigheid, getuigde vooral van een voor het katholieke Vlaanderen van het interbellum provocerende vrijmoedigheid die verklaart waarom hij jarenlang onuitgegeven bleef. Elsevier-uitgever Herman Robbers zag in Brulez ‘een der pittigste, origineelste jongere Vlamen’Ga naar eindnoot2 en inderdaad is de verhalensuite Sheherazade of Literatuur als losprijs uit 1932Ga naar eindnoot3 wel het meest spirituele proza in de Vlaamse literatuur van die jaren, vol ironische allusies op eigentijdse toestanden. Mede geïnspireerd door de ondertitel ‘Literatuur als losprijs’ gingen postmo- | |
[pagina 4]
| |
derne literatuurwetenschappers 75 jaar later zover, de bundel te herdefiniëren als ‘een metafictionele roman’.Ga naar eindnoot4 Querido-uitgeefster Alice van Nahuys vond in 1936 de Sheherazade-verhalen ‘buitengewoon geestig’ maar ongeschikt voor de Salamander-romanserie: ‘hoe onbegrensd wy den maatstaf voor een roman ook kunnen nemen, Sheherazade is met den besten wil van de wereld in dezen cirkel niet te betrekken. Het zyn, hoe men zich ook keert of wendt, losse verhalen, die met een draad aaneen geregen zyn.’Ga naar eindnoot5 Met name zijn de verhalen het product van Brulez' kritische | |
[pagina 5]
| |
kijk op de modernistische kunst van de jaren 1920 en op de dilemma's van het individu in de naoorlogse maatschappij. In ‘Het Beeld van de eeuwige godin’, het tweede verhaal, laat de beeldhouwer zich in zijn behoefte om mee te gaan met zijn tijd ertoe dwingen zijn perfecte vrouwensculptuur steeds verder te verminken. Wat overblijft, is een kaal blok marmer dat als grafmonument moet dienen voor het hondje van de vrouw die model stond voor het beeld. Drie van de verhalen uit de bundel werden voorgepubliceerd in De Gids (‘De fatsoenlijke faun’), Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift (‘De achtste reis van Sindbad’) en Forum (het titelverhaal ‘Sheherazade’), maar ondanks de gunstige recensies werd de boekuitgave een winkeldochter. In een brief aan redacteur Maurice Roelants van Forum luchtte Brulez zijn frustratie: ‘Van mijn Sheherazade werden hoop en al 220 ex. verkocht en tusschen die 220 roekeloozen zijn er minstens 100 die het zullen vertikken nog ooit een boek van Brulez te koopen.’Ga naar eindnoot6 | |
Noord en ZuidAlleen omdat Nijgh & Van Ditmar-uitgever Doeke Zijlstra ook in Vlaanderen abonnees wilde werven voor zijn tijdschrift Forum, werd de Vlaamse romancier Maurice Roelants bij de start in 1932 opgenomen in de redactie. Van een vlotte samenwerking tussen de katholieke Vlaming en de vrijzinnige Nederlandse redacteuren Menno ter Braak en Eddy du Perron was in de eerste jaargang al geen sprake. Na de tweede jaargang werd de redactie gesplitst, al was dat natuurlijk geen afdoende oplossing. De Vlaamse redactie bestond immers uit drie katholieken - Roelants, Marnix Gijsen en Gerard Walschap - en de socialist Raymond Herreman, die nauwelijks invloed had op de redactionele beslissingen. Omdat Gijsen ondanks de afspraak dat de twee redacties autonoom zouden functioneren, zijn veto uitsprak tegen de erotische novelle ‘Virginia’ van Ter Braaks zwager Victor Varangot, kwam het tot een breuk die niet meer te lijmen viel. Sinds de uitgave van de correspondentie tussen Ter Braak en Du Perron is het verhaal van de ondergang van Forum in 1935 een bekend hoofdstuk in de literatuurgeschiedenis van het interbellum. Niet of nauwelijks bekend is dat de Vlaamse redactie ook morele bezwaren had tegen andere inzendingen dan de novelle van Varangot, met name tegen ‘De klok’, ‘De tweesprong’ en ‘De maagdensprong’ van Brulez. ‘De tweesprong’ vond Roelants ‘een echt en trouwens aardig vervolg’ op het titelverhaal, ‘maar ‘onze redactie voelde minder voor publicatie, omdat het juist een vervolg is op iets dat als afgerond geheel een goeden indruk maakte.’Ga naar eindnoot7 Gezien de discussies waaraan Forum drie jaar later ten onder ging, was de eigenlijke reden van de weigering wellicht dat Roelants, Gijsen en Walschap bang waren voor de reacties in Vlaanderen op dit verhaal waarin Brulez de burgerlijke fatsoensmoraal in het algemeen en de katholieke huwelijksmoraal in het bijzonder op de korrel neemt. De redactionele problemen bij Forum en de weigering van drie verhalen zijn | |
[pagina 6]
| |
Jan Greshoff aan Raymond Brulez, Sestri Levante (Italië), medio 1935 (coll. erven Brulez).
mogelijk de verklaring voor Brulez’ afwezigheid in de tweede jaargang. Het spraakmakende blad bleef evenwel een unieke publicatiemogelijkheid, en dus ging hij na de splitsing van de redactie gretig in op het verzoek van Gijsen en Roelants om verder mee te werken. In 1934 leverde hij twee fragmenten uit een onuitgegeven roman en een essay over Marcel Proust, ‘Auscultatie van den daemon’Ga naar eindnoot8, dat aanzienlijk interessanter is dan de polemiek met zijn Brusselse vriend Max Lamberty in de laatste jaargang over ‘de grenzen der literatuur’. | |
[pagina 7]
| |
De Proust-clubOndanks de intimiderende titel is ‘Auscultatie van den daemon’ een bijzonder genietbare tekst die bovendien opvallend relevant is voor het schrijverschap van Brulez. De eerste drie pagina's vormen een geestige kleine psychopathologie van de West-Europese literatuur vanaf Plato - ‘Een Daemon, meneer, zit verscholen onder dien glimmenden kaalkop’ - tot de grootheidswaan van de Hollandse Tachtigers - ‘Nu geen grapjes meer! Hou het je voor gezegd: ‘“Het Woord alleen is!”’ Via de Oostenrijks-Hongaarse auteur Max Nordau, die in zijn beruchte studie Entartung uit 1892 ‘al die belauwerde genialiteit [...] naar de koudwaterkuur [heeft] verwezen’, komt Brulez tot de conclusie dat een literaire ‘roeping’ in veel gevallen kan worden verklaard als compensatie van minderwaardigheidsgevoelens. Daar kan hij van meepraten. Als kind overgevoelig, overbeschermd maar affectief verwaarloosd door zijn moeder; een kneusje naast zijn brutale, betweterige broer Lucien; meer gedreven door de honger naar lectuur dan door de passie van het schrijven; desalniettemin overtuigd dat hij in staat is tot meer en beter - en met de koppige wil om dat te bewijzen. Dat de jonge Brulez in de auteur van A la recherche du temps perdu zijn lichtend voorbeeld vond, had niet in de laatste plaats te maken met de aspiraties en frustraties van de jonge Marcel Proust waarin hij zichzelf herkende. Driekwart van ‘Auscultatie van den daemon’ vormt een boeiende Proust-analyse die meer dan alles wat Brulez daar later over schrijft verhelderend is voor het ontstaansproces van zijn eigen werk, in het bijzonder van Mijn woningen: Stofomslag van de eerste druk van Het huis te Borgen (Meulenhoff, Amsterdam 1950); omslagtekening W.J. Rozendaal.
Reeds de jonge Marcel is bezeten door de obsessie ‘iets’ te schrijven. Maar na enkele bladzijden, doet verveling hem de pen neerleggen. Hij weent bij de gedachte dat hij nooit talent zal hebben, dat hij niet begaafd is. Maar zoo zijn werk niet eerder tot stand komt, ligt in werkelijkheid de schuld niet zoozeer bij de ‘luiheid’ die hij zichzelf verwijt, noch bij zijn ‘nullité intellectuelle’ waarover hij herhaalde malen klaagt, maar wel bij het gemis aan een onderwerp en bij zijn hooge opvatting der litteratuur, die zich voor doel stelt ‘het ontdekken van waarheden behoorend tot een wereld meer werkelijk dan deze waarin wij leven’. [...] De grondstof van het werk is dus het summa van 's schrijvers impressies, gevoelens, ervaringen, gedachten. Maar deze worden niet ‘bewerkt’ in hun onmiddellijke staat op het oogenblik dat zij zich voordoen, maar wel jaren nadien, wanneer zij in het geheugen weer opduiken. [...] Proust neemt zijn ‘evocaties’ zooals zij opwellen: spontaan en levendiger dan de oor- | |
[pagina 8]
| |
spronkelijke indrukken, onder het impuls van zintuigelijke gewaarwordingen geladen met associatief bezit. Zoo wordt Combray opgeroepen door den smaak van een stukje ‘madeleine’, een jeugdreis door den klank van een mes op een bord, de Champs Elysées door den reuk van schimmel, Balbec door het gevoel van stijfheid van een servet, Venetië door het struikelen over een uitpuilende plaveisteen. Behalve in De toren van Lynkeus, zijn literaire memoires uit 1969, zal Brulez ook in bijdragen in tijdschriften meermaals terugkomen op aspecten van het werk van Proust. Een aardig voorbeeld is ‘De dromer als essayist’ uit 1949 in het Nieuw Vlaams Tijdschrift, over een droom waarin hij te gast was bij de ouders van Proust: Zij introduceerden mij in een ruim auditorium, waar de Marcel Proust-club haar jaarvergadering hield en verzochten mij er een voordracht te houden. Met veel gemak improviseerde ik terstond op het thema L'Echelle ascendante et descendante des passions, dus o.m. over het feit dat A la recherche du temps perdu een grotere aandacht schenkt aan het progressief uitsterven der hartstochten (b.v. liefde, nijd, verdriet) dan aan hun ontstaan. Dit bijzonder aspect van Prousts psychologie was mij echter voordien nooit opgevallen. Ik moet over dit onderwerp een schat van subtiele beschouwingen geleverd hebben gedurende zowat twee uur, duur die, gezien de bijzondere kneedbaarheid van de droomtijd, in werkelijkheid wellicht slechts twee minuten slaap in beslag nam.Ga naar eindnoot9 Een levenslange fascinatie voor Marcel Proust was zowat het enige wat Raymond Brulez verbond met zijn vier jaar oudere broer Lucien, lector in de Franse taal- en letterkunde aan de universiteit van Hamburg. Omdat Lucien Brulez zich tijdens het interbellum nog intenser dan Raymond bezighield met de studie van het werk van Marcel Proust, reisde hij met een aanbeveling door diens jongere broer, de Parijse chirurg Robert Proust, naar Illiers (thans Illiers-Combray) ‘pour s'y inspirer des lieux où vécut Marcel’.Ga naar eindnoot10 Lucien Brulez duikt zelfs op in de correspondentie en de dagboeken van Samuel Beckett, die in 1931 een essay over Proust publiceerde en in 1936 tijdens zijn verblijf in Hamburg een werkcollege van lector Brulez bijwoonde. In een brief aan de Ierse dichter Thomas MacGreevy schreef Beckett: ‘I met a Proust friend in the University, a Flaman [sic] called Brulez, professor of French here, & gave him my book, which released his compliments.’Ga naar eindnoot11 Na de kennismaking noteerde hij in zijn dagboek: ‘He is intelligent, unhappy mad eyes.’ - Intelligent, ongelukkig, verwilderde blik. Hoe verdoold was filoloog en filosoof Lucien Brulez intussen aan de genazificeerde universiteit van Hamburg, vijftien jaar nadat in Den Haag zijn studie Het vrijheidsbegrip was verschenen? | |
[pagina 9]
| |
Het weekblad Cassandre, 1936 (coll. Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, Antwerpen).
| |
‘Lettres Néerlandaises’Met geen van de redacteuren van Forum voelde de vrijzinnige individualist Raymond Brulez zich meer verwant dan met Du Perron. Toen hij begin 1935 bij het Franstalige Brusselse weekblad Cassandre chroniqueur werd voor de Nederlandse literatuur, was een van zijn eerste recensies ‘E. du Perron ou le dernier des individualistes’ over De smalle mensGa naar eindnoot12. Een exemplaar van de editie met zijn kroniek stuurde hij aan Du Perron in Parijs, die aangenaam verrast reageerde: Veel dank voor het nr. van Cassandre, voor de moeite die u zich gegeven hebt om zoveel goeds over mij te zeggen en nog meer misschien voor deze goede opinie zelf. Ik heb met meer plezier gelezen hoe u mij samenvatte en weergaf, dan hoe ik mijzelf uitdrukte (de citaten). Mijn argumenten lijken, zo losgemaakt, wel erg platvloers en plompverloren; de franse lezers zullen denken: ‘voilà qui est encore bon pour les Pays-Bas’.... Wat uw konklusie betreft: ik ben niet méér, maar ook niet minder ‘kommunist’ dan aan het einde van De Sm. M. Als het kommunisme inderdaad leidde naar een klassenloze en staatloze maatschappij - zoals beloofd wordt - dan zou ik het wschl. geheel zijn. Maar voor een diktatuur van het proletariaat voel ik precies even weinig als voor een diktatuur van het fascisme (dat zich trouwens ook socialisties noemt). Dit alles is natuurlijk een kwestie van ‘incompatibiliteit’; maar wat doe je daaraan als het zo is? Ik zal u over een paar maanden graag mijn ‘roman’ zenden, die ook bij Querido uitkomt.Ga naar eindnoot13 Naast de zin over het communisme schreef Du Perron: ‘Ik ben het nl. in de grond geheel met u en BendaGa naar eindnoot14 eens dat de clerken niet verraden moeten, maar geloof aan de andere kant niet dat “onpartijdig” of werkelik “niets” zijn in deze tijd niet gewoonweg op een leugen neerkomt.’ In 1936 ging Du Perron nog uitvoeriger in op de Cassandre-kroniek over de roman Het land van herkomst waarnaar hij in de brief verwees. In het bijzonder reflecteerde hij op de conclusie van Brulez: ‘Après tous ses déboires, notre auteur a adop- | |
[pagina 10]
| |
Omslag van de derde druk van Sheherazade (Houtekiet/De Prom, Antwerpen/Baarn 1999).
té ce principe de sagesse qu'il faut rester fidèle à soi-même, à sa nature intime et vivre comme si on avait l'immensité devant soi; vivre avec curiosité et espoir, mais aussi avec suffisamment de pessimisme pour se résigner instantanément quand tout ce qui rendait notre vie possible viendrait à disparaître.’Ga naar eindnoot15 Du Perron kon zich geheel vinden in die conclusie, al waarschuwde hij wel dat de personages in het boek niet zonder meer te identificeren zijn met de vrienden die hij als model had gebruikt: Vanmorgen kreeg ik uit Brussel uw artikel toegestuurd over Het Land van Herkomst. Ik zie met plezier dat u mij nog steeds genegen bent! Komt u zelf nooit in Parijs? Ik zou u dan graag ontmoeten; wat mij een bevredigender manier lijkt om ‘uitwisseling’ te hebben dan per brief. Ook over de politiek en het communisme - en het individualisme, zouden wij eens moeten praten. Ik denk dat we het daarover vrij spoedig eens zullen worden, maar niettemin. | |
[pagina 11]
| |
Raymond en Angèle Brulez met hun dochtertje Annie (links) en nichtje Hélène in de duinen van Blankenberge, eind jaren 1920 (coll. erven Brulez).
te gebeuren, maar een kleine rectificatie lijkt mij met het oog op een bepaald soort lezers wel gewenscht. Het spijt mij zelfs dat dit verzoek noodig geworden is, om de reden eerder genoemd.Ga naar eindnoot16 Brulez ging geredelijk in op het verzoek. Onder zijn kroniek in de editie van 21 maart 1936 liet hij deze noot toevoegen: ‘Dans notre précédente chronique, consacrée au Land van Herkomst de du Perron, nous avions “identifié” certains personnages. L'auteur nous prie cependant de noter que ces “identifications” ne sauraient avoir la rigueur d'équations algébriques et que, notamment pour le personnage d'Héverlé (Malraux), il y a des différences de fait considérables.’Ga naar eindnoot17 Du Perron liet in een dankbriefje voor de rectificatie weten dat hij na 1 juli niet meer in Parijs zou zijn, ‘maar mocht u voordien nog hier komen, dan houd ik mij voor een bezoek uwerzijds aanbevolen.’Ga naar eindnoot18 Cassandre kregen Du Perron en Ter Braak doorgestuurd door Jan Greshoff, correspondent van Het Vaderland en de nrc in Brussel. Ter Braak in een brief aan Greshoff: ‘Dank voor Cassandre. Deze Brulez doet daar sympathiek werk, vind ik. Hij heeft blijkbaar precies de mentaliteit van intelligent voorlichten, die op zoo'n plaats natuurlijk vereischt wordt.’Ga naar eindnoot19 Vanuit het Italiaanse Sestri Levante waar hij in de zomer van 1935 vakantie hield, schreef Greshoff aan Brulez: ‘Met buitengewone belangstelling volg ik uw rubriek in Cassandre. De stukken over Du Perron en Ter | |
[pagina 12]
| |
BraakGa naar eindnoot20 waren onverbeterlijk. Ter Braak zelf, die ik Zaterdag in Parijs sprak was er ook zéér mee ingenomen.’Ga naar eindnoot21 Toen het gerespecteerde culturele weekblad Cassandre in het voorjaar van 1937 een politiek instrument werd in de handen van een hoofdredactie met fascistische sympathieën, zegde Brulez zijn medewerking op. De voorbije twee jaar had hij in totaal een vijftigtal kronieken geleverd, waarvan de dertig over werk van Vlaamse auteurs in 1938 werden gebundeld in de boekuitgave Ecrivains flamands d'aujourd'hui. Zijn bijdragen over Nederlandse auteurs verwerkte hij na zijn benoeming bij het nir in een reeks radioprogramma's over de naoorlogse Noord-Nederlandse literatuur. Over zijn medewerking aan Cassandre en zijn opdracht als literair adviseur bij de omroep werd hij in maart 1936 voor Het Vaderland geïnterviewd door Greshoff, die in zijn flatterende inleiding uitvoerig stilstond bij het bijzondere belang van Brulez' Franse kronieken: Raymond Brulez, auteur van een roman André Terval en van een bundel novellen Sheherazade, heeft een groot prestige door zijn uitnemende critieken over Nederlandsche letterkunde in het te Brussel in het Fransch verschijnende weekblad Cassandre. Zulke critieken zijn zeer nuttig, omdat zij onze door de taal aan zoo een beperkt gebied gebonden litteratuur, althans eenige bekendheid geeft ook bij de Belgische en eventueel Fransche lezers, die het Nederlandsch niet beheerschen. Brulez geeft een altijd intelligente interpretatie van het besproken werk en behandelt vrijwel uitsluitend schrijvers, die de moeite loonen. Door zijn inderdaad buitengewone internationale belezenheid, onafhankelijkheid en breeden blik neemt hij in de Vlaamsche litteratuur een zeer aparte plaats in. Er is geen spoor van provincialisme in hem te bespeuren. Ook door het feit, dat hij liberaal is - dit woord hier niet in streng politieken maar in algemeenen zin genomen - neemt hij een eigen plaats in in de Vlaamsche letterkunde, die voor het grootste en belangrijkste deel katholiek is (Roelants, Walschap, Gijsen etc.).Ga naar eindnoot22 Op verzoek van Hendrik Marsman en Simon Vestdijk werkte Brulez vanaf begin 1936 ook mee aan de literaire pagina in De Groene Amsterdammer. Dat zij over zijn Cassandre-kronieken niet minder opgetogen waren dan Greshoff, Du Perron en Ter Braak, illustreert deze brief van Vestdijk: Ik kan niet nalaten u even dank te zeggen voor de aandacht die u aan Else Böhler besteed heeft, zoowel in Cassandre als in De Groene.Ga naar eindnoot23 Het laatste stuk leek Marsman en mij, gegeven den omvang, niet te verbeteren, afgezien dan nog van het gunstige oordeel, dat mij natuurlijk ook niet ongevoelig liet. Er is weinig goeds over Else gezegd; trouwens zelf stel ik het boek ook achter bij Ina Damman, waarover u indertijd reeds schreef en ten aanzien waarvan u de eenige was die de | |
[pagina 13]
| |
Raymond en Angèle Brulez aan de Damse Vaart (Brugge, maart 1923) (coll. erven Brulez).
Proust-invloeden ontdekte!Ga naar eindnoot24 Alles wat u daarover schreef was geheel juist, uitgezonderd wellicht de ‘intermittences du coeur’,Ga naar eindnoot25 die bij Anton Wachter aanwezig waren, - doch ook reeds [noot onder de brief: ‘en in dezelfde mate!’] bij den 16-jarigen S. Vestdijk, die Proust nog niet kende! De koolzaadgeur-passage daarentegen moet absoluut onder dien invloed geschreven zijn; ook wat de geheele psychologische kijk betreft heb ik veel aan Proust te danken. Het is jammer dat wij elkaar niet meer op de bladzijden van Forum zullen ontmoeten; in elk geval geeft nu De Groene een zij het ook poovere vergoeding daarvoor.Ga naar eindnoot26 | |
Honing en peperOp de bedroevende omstandigheden waarin Forum werd opgedoekt, ging Vestdijk in zijn brief niet in, maar aangezien hij vanaf 1934 deel uitmaakte van de Nederlandse redactie en Brulez wist hoe de Vlaamse redactie functioneerde, waren de redenen waarom het tot een kortsluiting moest komen hen allebei bekend. Uit de behoefte van Roelants, Walschap en Gijsen om, mede naar aanleiding van Brulez' inzendingen, afspraken te maken over ‘de rechten van de erotische literatuur in Forum’,Ga naar eindnoot27 bleek ten overvloede dat de kloof tussen de redacties niet te overbruggen was.Ga naar eindnoot28 Du Perron was niet onder de indruk van de dreiging van de Vlaamse redacteuren met collectief ontslag: ‘Treden zij opeens af(wat nauwelijks te verwachten is, tenminste van alle 4), dan rustig zien ze te vervangen door Brulez, Elsschot, Zielens, desnoods Jan van Nijlen.’Ga naar eindnoot29 Greshoff zag in het aangekondigde vertrek van de Vlamingen zelfs een mogelijkheid om ‘meteen aan die scheeve toestand van een | |
[pagina 14]
| |
dubbele redactie een einde te maken. Dat is niet normaal en niet goed. Het ideaal zou zijn een vijfhoofdige redactie: Menno ter Braak, Raymond Brulez, Willem Elsschot, H. Marsman, S. Vestdijk.’Ga naar eindnoot30 Het eerste deel van de uitgave van de correspondentie tussen Ter Braak en Du Perron was in 1962 voor Maurice Roelants de directe aanleiding om in de lezingenreeks ‘Begin, splitsing en einde van het tijdschrift Forum’ voor de Koninklijke Academie voor Taal- en Letterkunde in Gent zijn versie van het verhaal te laten horen. Aangevuld met een afdeling ‘Honing en peper in brieven’ publiceerde hij de lezingen in 1965 in boekvorm onder de titel Roman van het tijdschrift Forum of: Liaisons dangereuses. Brulez recenseerde het boek in Elsevier en maakte gebruik van de gelegenheid om het een en ander te preciseren: Roelants noemt hierbij het geval dat de bijdrage ‘De Klok’ van schrijver dezes om morele bezwaren afgewezen werd, en een tweede bijdrage ‘slechts fragmentair verscheen nadat het nochtans noodzakelijke overleg daaromtrent in de vergeethoek was gesukkeld!...’ Hieraan kan ik toevoegen dat het hier ging om mijn novelle ‘De Maagdensprong’. Sommige preutse leden der Vlaamse redactie vreesden dat, door mijn toedoen, lezeressen zouden ontdekken dat, op het ‘Carte du Tendre’ een eiland voorkomt dat Lesbos wordt genaamd... ‘Marnix Gijsen’, aldus Roelants, ‘voelde zich het meest gekweld door al wat toen zijn streng geloof kwetste.’Ga naar eindnoot31 Hoe hij dacht over de preutsheid van de Vlaamse redactie, had Brulez al in januari 1935 duidelijk gemaakt in een brief aan Gijsen: Mijn waarde Gijsen, Wel ‘De Klok’ terugontvangen. Ook het handschrift van het veroordeelde gedeelte van mijn ‘Maagdensprong’ wenschte ik weer in mijn bezit te krijgen. Zoodus worden de criteria der meest orthodoxe Costerlijke Ethica met eerbied gevolgd tot in de redactie van het Vlaamsche Forum? Zeer stichtend waarachtig!... Maar nog een derde handschrift onderwerpen voor een novellennummer dat blijkbaar voor kostschooljuffers bestemd is, lijkt me wat veel gevraagd... Dit geval, alsook de wijze waarop er met mijn ‘Maagdensprong’ werd omgesprongen, deed me besluiten maar liefst af te zien van alle verdere medewerking aan een forum waar sommige beelden slechts opgesteld worden zoo ze in essentieele gedeelten verminkt zijn. Neem mij mijn vrijmoedigheid niet kwalijk en wees verzekerd dat ik u persoonlijk ook verder steeds dankbare achting en sympathie zal toedragen.Ga naar eindnoot32 Door zijn langdurig verblijf in de Verenigde Staten tijdens de Tweede Wereldoorlog metamorfoseerde moraalridder Marnix Gijsen in een combattieve vrijdenker. Zijn vooroorlogse morele bezwaren tegen André Terval - ‘geen stroom; een vuil kasteelvij- | |
[pagina 15]
| |
vertje voor eigen genot bestemd’Ga naar eindnoot33 - en tegen sommige verhalen in Sheherazade harkte hij in 1945 weg achter zijn felicitaties naar aanleiding van Brulez' vijftigste verjaardag: ‘bij dit stille jubilee mag ik je wel zeggen hoezeer ik je persoonlijk dankbaar ben voor het element van intelligente fantaisie dat je in onze literatuur hebt gebracht. Elk boek was een oase in de woestijn der folkloristische zevenzotterij.’Ga naar eindnoot34 |
|