newaldstrasse 13 en vandaar vertrok hij naar de Busseallee 7/9 in Zehlendorf, voor hij in maart 1924 doodziek naar Praag terug moest keren.
Nico Rost die in Lehnitz woonde, ten noorden van Berlijn, was gescheiden van zijn vrouw Maud. Zij nam de verzorging van hun dochter Molly op zich, hij die van hun zoon Tijl(ie). Eenvoudig was dat niet. Rost was vaak op reportagepad en deed dan een beroep op Kisch en Jarmila. Beiden maakten zich wel eens zorgen over de jongen. Zo schreef Kisch op 28 januari 1931 vanuit Moskou aan Jarmila in Berlijn: ‘Heb jij Nico nog gezien? Met hem zal het ook wel niet zo goed gaan, maar voor Tijlie zal hij toch wel wat eten weten te vinden. Het moet er in Berlijn onbeschrijflijk uitzien. Ik krijg dagelijks gemiddeld vijf brieven, de meest vreemde en ook meest bevriende mensen schrijven dat ze graag naar Moskou zouden komen.’ Als Kisch en Jarmila niet konden oppassen deed Rost een beroep op de schrijvers Alfred Döblin of Gottfried Benn, met wie hij eveneens bevriend was.
In de namiddag van 15 april 1933, als Nico Rost een kruidenierswinkel verlaat in zijn woonplaats Lehnitz, een voorstadje van Berlijn, wordt hij ingerekend door een vijftiental bewapende nazi's onder wie enkele sa 'ers en een Hilfspolizist. Zijn vraag wat de aanklacht was, wordt niet beantwoord. De Oranienburger Generalanzeiger schreef over de razzia, met de bedoeling om andersdenkenden zwart af te schilderen, ‘zeer verwaarloosde lieden, onder wie zich er ook een bevindt die negen onechte kinderen bij negen verschillende vrouwen bezit’. Rost daarentegen had ‘slechts’ contact met drie vrouwen, aldus het politiedossier.
Als Rost in de gereedstaande politieauto is geschopt, wordt hij gewaarschuwd. Als hij vlucht zal hij zonder pardon worden neergeschoten. Na een korte rit naar de voormalige brouwerij Oranienburg, ingericht tot concentratiekamp, wordt hij meteen verhoord. Zonder dralen bekent hij dat hij marxist is en de ondervrager voegt hem toe: ‘Dat beken je dus zo vrijmoedig. Je behoort dus ook tot die lui, die Duitsland veertien jaren geregeerd hebben en te gronde gericht.’ Als hij antwoordt dat het marxisme daarvoor de kans nog niet heeft gekregen, onderbreekt de sa -man hem: ‘Maul halten! Judenbengel! Intelligenz-bestie! Abführen!’ Rost wordt ondergebracht in een voormalige werkplaats waar zich al meer slachtoffers bevinden. Omdat hij zegt alles wat hij ziet en hoort te zullen opschrijven, vertellen ze hem hun ervaringen. Later als hij vrij is zal hij deze noteren in zijn brochure: De brouwerij van Oranienburg. Een concentratiekamp in het Derde Rijk.
Op een dag moet hij op rapport komen bij de kampcommandant die hem meedeelt dat hij zal worden vrijgelaten, dank zij de interventie van de Nederlandse consul. De adjudant leest hem een verklaring voor die hij moet tekenen: ‘Ik verklaar, zonder hiertoe gedwongen te zijn, dat ik nimmer en op geen enkele wijze me tegen de maatregelen van de nationale regering zal verzetten.’
Rost hoopt nog in Berlijn te kunnen blijven maar aan dat optimisme komt spoedig een eind. Op een avond krijgt hij bezoek van de Ortsgruppenleiter van de nsdap. De man deed hem het aanbod een ‘aantal objectieve artikelen’ te schrijven. Zijn zoon zou lid kunnen worden van de Pimpen, de allerjongsten van de Hitlerjugend. Hij weigert en begrijpt dat zijn positie onhoudbaar