De Parelduiker. Jaargang 20
(2015)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |||||||||||||||||
[2015/1]Sjoerd van Faassen
| |||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||
Hans Keilson, begin jaren veertig (coll. Marita Keilson-Lauritz).
| |||||||||||||||||
Ideologische lading?Aan de zes boekjes van Benjamin Cooper werden in de pers veelvuldig korte berichtjes gewijd.Ga naar eindnoot4 Die zijn waarderend en ze loven het verstrooiende karakter van de boekjes, maar maken weinig woorden vuil aan de samenstellers en al helemaal niet aan de illustraties. Wat waren dat nu voor boekjes die Co-op 2 sleet aan de uitgevers die met haar in zee gingen? Speelden ze bijvoorbeeld een rol in de welig tierende Exil-Literatur, waarvan Amsterdam, met Allert de Lange en Querido Verlag, het centrum was? Een ideologische lading lijkt afwezig. Klaass zou namens Co-op 2 met een verwijzing naar de Spaanse Burgeroorlog zelfs expliciet wijzen op het onpartijdige karakter van haar ontwerpen. Op 15 juni 1938 schreef hij aan de Arnhemse uitgeverij Van Loghum Slaterus: ‘Het Spaanse avontuur is aan de orde van de dag, doch het danspaar dat wij U hierbij voorstellen komt noch uit het linkse, noch uit het rechtse Spanje, doch uit het neutrale ideeënbrein van een onzer illustratieve medewerkers.’Ga naar eindnoot5 Het deeltje met de humoristische titel Vrouwen, soldaten en andere christenen! met teksten van Erasmus [1] en Een reis met de diligence met teksten van Comenius [2] verschenen beide in de door U.M. Holland uitgegeven Déjà-vu-serie, die door Cooper onder meer werd verantwoord met de observaties: ‘De Déjà-vu-serie bevat de déjàvu-belevenissen, die grote mannen uit het verleden zouden hebben, als ze plotseling in onze tijd terug kwamen’. De suggestie die hiervan uitgaat, is dat zulke tijd- | |||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||
Gerd Klaass namens Co-op 2 aan Van Loghum Slaterus, 15 juni 1938. De afbeelding op de brief is van de hand van H. Dietel en is afkomstig uit het bij L.J.C. Boucher verschenen en door Co-op 2 verzorgde Chineesche schimmen (1937) van A. Gervais (coll. Letterkundig Museum, Den Haag).
reizigers met verwonderd-kritische blik zouden kijken naar de veelbewogen jaren dertig. Kennelijk was het de bedoeling dat de reeks meer dan deze twee deeltjes zou omvatten, maar het bleef hierbij. Het Erasmus-deeltje wordt voorafgegaan door Coopers tekst ‘Beste tijdgenoten’, waarin hij Erasmus’ woorden en zijn | |||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||
Atelier Co-op 2, met links Gerd Klaass, Keizersgracht 498, Amsterdam (coll. Stedelijk Museum, Amsterdam).
‘scherpe, mensen- en zaken-hekelende taal’ voor de lezer begrijpelijker heeft proberen te maken. Comenius wordt geïntroduceerd als ‘groten mensenvriend, pacifist, vluchteling, emigrant en Christen’. Uit deze introducerende teksten - überhaupt uit de keuze voor Erasmus en Comenius - zou je een politieke stellingname kunnen afleiden, maar de gekozen fragmenten leveren op zijn hoogst een impliciet commentaar op contemporaine fenomenen. Het aan Colijn gewijde deel [3] heeft vooral hagiografische betekenis, en De zingende walvisch [5] en In het doolhof der liefde [6] - beide verschenen bij H. Meulenhoff - zijn niets meer of minder dan aardige bloemlezingen, zoals er in die tijd wel meer verschenen. Wat betreft De zingende walvisch werd zelfs plagiaat van het driedelige Van varen en vechten (1914) van D.F. Scheurleur vermoed. Het in mei 1939 door de met Guermonprez bevriende Haagse uitgever Boucher uitgegeven Zeven maal zeven vredesstemmen aller tijden en volken [4] lijkt het enige boekje met een ideologische lading. Ook die bloemlezing kreeg een inleiding (ruim drie pagina's) van Cooper, in dit geval Hans Keilson. De keuze was moeilijk geweest, ‘want bij veel, wat bij een eerste aanhooren een vredesstem leek, ontbrak, hoe vaak ook het woord “vrede” gebezigd werd, bij nader onderzoek: de vredelievende gezindheid, ontdaan van allen haat. Dit gold in het bijzonder voor het ziften der stemmen van tijdgenooten, die principieel niet mochten ontbreken. Zij immers geven aan het geheel het accent, waaraan in onzen van vrede verstoken en daarom zoo sterk naar vrede hunkerenden tijd, behoefte werd gevoeld’, verklaarde Cooper in zijn inleiding. In het rooms-katholieke weekblad De Nieuwe Eeuw van 15 juni | |||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||
Atelier Co-op 2, met staande Gerd Klaass (coll. Stedelijk Museum, Amsterdam).
1939 tekende een zekere Ir. V.B. met betrekking tot Zeven maal zeven vredesstemmen op: ‘Als symptoom van een tijdgeest, door Huizinga zo onbarmhartig aan de kaak gesteld en ontleed,Ga naar eindnoot6 is het toch een hoogst merkwaardig en voor critische lezers leerzaam boek.’ Het onderwerp van Zeven maal zeven vredesstemmen droeg gezien het tijdstip van verschijnen - de Tweede Wereldoorlog was inmiddels uitgebroken - op zichzelf al een programmatisch oordeel in zich, en de teksten van uiteenlopende figuren als Pius xi, Frank Buchman, Krishnamurti, Tomáลก Masaryk, Soen-Yat-Sen, Jean Jaurès, Aristide Briand, Gustav Stresemann, Mahatma Gandhi en Henriette Roland Holst versterken dat oordeel. Guermonprez had in Berlijn gestudeerd tijdens de opkomst van de nazi's en beide schrijvers achter Benjamin Cooper alsmede de illustrator Leo Meter en Hajo Rose waren Duitsland ontvlucht nadat de nazi's de macht hadden overgenomen. Een sterkere relatie met Exil-Literatur of met het antinazistische kunstenaarsprotest in deze periode zou daarom voor de hand liggen, maar dat is niet het geval.Ga naar eindnoot7 | |||||||||||||||||
Hans KeilsonHans Keilson (1909-2011) studeerde van 1928 tot 1934 medicijnen in Berlijn. Als jood kon hij na zijn studie alleen als sportleraar aan joodse scholen en als musicus werken. In 1933 publiceerde hij zijn eerste (autobiografische) roman, Das Leben geht weiter. Eine Jugend in der Zwischenkriegszeit bij de prestigieuze S. Fischer Verlag, waar | |||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||
Paul Guermonprez, ca. 1939 (uit: Pohlmann, Modell, Künstlerin und ‘wahre Eva’, p. 119).
Gottfried Bermann Fischer, de schoonzoon van de oude Samuel Fischer, sinds begin jaren dertig naar eigen zeggen verantwoordelijk was voor de acquisitie van manuscripten van zijn generatiegenoten.Ga naar eindnoot8 Of hij ook degene is geweest die Keilsons eerste boek bij Fischer binnenhaalde, is de vraag, want Fischer-redacteur Oskar Loerke schreef in december 1932 in zijn dagboek: ‘Dienstag das Manuskript von Hans Keilson gelesen. Mit sympathische Eindruck: ich will es empfehlen.’Ga naar eindnoot9 Loerke had later het eerste exemplaar van Keilsons boek aan hem overhandigd met de woorden: ‘Und nun machen Sie aber, daß Sie rauskommen. Ich befürchte das Schlimmste.’ Keilsons boek werd inderdaad in 1934 door de nazi's verboden. Herfst 1936 emigreerde Keilson naar Nederland. Zijn toenmalige vriendin, de acht jaar oudere grafologe Gertrud Manz (1901-1969), was - hoewel rooms-katholiek en dus niet automatisch in de gevarenzone - al in 1935 naar Nederland geweest om een eventuele emigratie voor te bereiden. Het stel woonde in Amsterdam in een pension in de Anna Vondelstraat 4, waar ook Gerd Klaass en zijn vrouw verbleven. Later dat jaar duikt Keilson op in het verblijfsregister van Naarden, waar hij twee jaar later werd ingeschreven in het bevolkingsregister. Keilson en Manz kregen op 22 augustus 1941 een dochter, Barbara. Ze bewogen zich beiden in de kringen rond de Bilthovense onderwijsvernieuwer Kees Boeke.Ga naar eindnoot10 Onder anderen via Marie Anna Adelaar-Fürth, een Naardens gemeenteraadslid en een nicht van Gerd Klaass’ vrouw Traudelise Katz,Ga naar eindnoot11 maar ook - en dat is gezien het vervolg niet van belang ontbloot - voorzitter van de Montessori-Vereeniging, | |||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||
legde Keilson al snel contacten die in later jaren voor hem van levensbelang bleken, onder anderen met L.H. (Henk) Fontein, het toenmalige hoofd van de Montessorischool in Bussum en medeoprichter van de ivo-scholen. Vrienden adviseerden Keilson om als psychotherapeut voor kinderen te gaan werken - werken als arts was ook in Nederland niet mogelijk. Via zijn vriend Leendert Swaneveld kwamen gedichten van Keilson terecht bij het rooms-katholieke literaire tijdschrift De Gemeenschap. Eind juli 1937 stuurde Swaneveld een vijftal gedichten ‘van een jongen Duitschen emigrant, die reeds bij S. Fischer Verlag een roman publiceerde’. Veertien dagen later stuurde Swaneveld er nog twee. Keilson liet de redactie begin augustus weten dat hij erg blij was dat zijn gedichten zouden worden opgenomen, vooral omdat in De Gemeenschap eerder werk van zijn mede-emigrant Joseph Roth was verschenen.Ga naar eindnoot12 In De Gemeenschap van maart 1938 werden onder het pseudoniem Alexander Kailand zes gedichten van Keilson gepubliceerd: ‘Wir Juden...’ (een cyclus van vijf gedichten) en ‘Ballade vom irdischen Juden’, voorafgegaan door een korte redactionele introductie. Begin april 1938 stuurde Swaneveld opnieuw gedichten van Keilson, deze keer acht stuks, waarvan de redactie er slechts twee behield.Ga naar eindnoot13 In mei 1939 werden ‘An die jungen Dichter Hollands’ en ‘Bildnis eines Feindes!’ opgenomen, in maart 1940 verscheen ten slotte ‘In memoriam’, geschreven naar aanleiding van de Reichskristallnacht in november 1938, dus ná Swanevelds zending. In diezelfde periode stelde Keilson alleen of samen met Gerd Klaass de al genoemde zes boekjes samen voor Co-op 2. Naast De Gemeenschap-redacteuren Anton van Duinkerken en A.J.D. van Oosten leerde Keilson dankzij zijn publicaties enkele Nederlandse schrijvers kennen, onder wie Ed. Hoornik, Adriaan Morriën, Victor van Vriesland en mogelijk ook J.W.F. Werumeus Buning, die later voor De zingende walvisch [5] en het door Trude Jalowetz en Leo Meter samengestelde Co-op 2-product Neerlands zonen, Neerlands helden (1942) een voorwoord schreef.
Relatief laat, in april 1943, dook Keilson onder. Hij kwam als onderduiker terecht in de Rekkensche Inrichtingen, een in 1914 gestarte instelling van protestants-christelijke signatuur die uitging van de Vereeniging tot Stichting van Christelijke Inrichtingen voor Verpleging van Zwakzinnigen.Ga naar eindnoot14 In 1929 was er een nieuwe afdeling bijgekomen, Oldenkotte, ten behoeve van de verpleging van psychopaten (zgn. tbr-patiënten). De Rekkensche Inrichtingen waren gevestigd in een serie paviljoens, er was een boerderij en er was een tuinderij die ervoor zorgden dat er een zekere mate van autarkie was in de inrichting. De al eerder genoemde Henk Fontein was er sinds mei 1940 directeur. Fontein was in die functie de geestelijk verzorger van de in Oldenkotte verblijvende dichter Gerrit Achterberg, met wie Keilson in 1941 via Fontein al in contact was geraakt.Ga naar eindnoot15 | |||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||
Keilson zou tot begin september 1943 bij Fontein ondergedoken zitten. Rond die tijd stelden de Duitsers verplicht dat Nederlanders moesten wonen in de woonplaats die stond aangegeven op het persoonsbewijs. Op het valse persoonsbewijs van Keilson stond een woonplaats in Zuid-Holland - het verblijf in Gelderland werd daarom te gevaarlijk. ‘Gelukkig belde een bevriende chemicus uit Delft naar mijn vriendin. Zijn dochter was bij mij onder behandeling geweest, hij kende mijn situatie en bood aan bij hem onder te duiken.’ Deze Leo Rientsma en zijn vrouw Suus boden hem onderdak in hun huis in het Agnetapark, dat onderdeel vormde van de Delftse Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek. In Delft kreeg Keilson een relatie met de 22-jarige Hanna Sanders, die net als hij ondergedoken zat. Hanna woonde bij Arie en Eva Bakker, die model stonden voor het echtpaar uit Keilsons Komödie in Moll, dat in 1947 bij de Amsterdamse Exil-uitgeverij Querido Verlag zou verschijnen. Het in die roman beschreven huis is echter dat van de Rientsma's. Rientsma was actief in het verzet, en was onder meer betrokken bij het onderbrengen van joodse kinderen en jongeren in Hollandse pleeggezinnen. Hij schakelde Keilson daarbij in. Keilson: ‘Binnen die gezinnen ontstonden natuurlijk wel eens problemen en conflicten. Ze zochten iemand die zich kon inleven in de situatie waarin die kinderen en pleegouders zaten.’ Tot het einde van de oorlog ging Keilson zeker twee à drie keer per week met de trein naar gezinnen in heel Nederland. Maar niet alleen naar gezinnen; hij trad ook op als psychiatrisch deskundige voor het verzet.Ga naar eindnoot16 Hij had inmiddels een vals persoonsbewijs dat niet van echt was te onderscheiden, op naam van Johannes Gerrit van der Linden - een opmerkelijke keuze, omdat een van de eigenaren van het reclamebureau Co-op 2 Johannes Jacobus (Jan) van der Linden heette. Vermoedelijk in 1944 begon Keilson te schrijven aan Der Tod des Widersachers, oorspronkelijk getiteld Der Tod des Feindes. Hij voltooide deze roman, die hem later wereldberoemd zou maken, pas in 1959. Rudolf Hirsch, na de oorlog aanvankelijk redacteur bij Querido Verlag en later van de in 1950 weer opgekrabbelde uitgeverij Fischer, vond dat Keilson in dat boek te mild was geweest en wees het daarom voor het Querido-fonds af. | |||||||||||||||||
Gerd KlaassVan beide auteurs die zich achter het pseudoniem Benjamin Cooper verscholen, is Gerhard (Gerd) Klaass (1913-1985?) de meest onbekende. Klaass was een communist uit Berlijn, die in 1935 met zijn joodse vrouw Traudelise Katz (1916-1998) naar Nederland was gevlucht. Klaass was werkzaam bij Co-op 2 en was zelfs voorbestemd om in juli 1939 de algehele leiding op zich te nemen.Ga naar eindnoot17 Klaass en Katz schreven zich in november 1936 in bij de gemeente Naarden, waar inmiddels ook Hans Keilson en Gertrud Manz woonden. Daar werd in april 1940 hun zoontje Malte geboren. Klaass zou kort daarop een relatie met een niet nader geïdentificeerde Nederlandse vrouw hebben gekregen en naar Blaricum zijn verhuisd.Ga naar eindnoot18 Toen Keilson tijdens | |||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||
Voorplat van Vrouwen, soldaten en andere christenen! met bandtekening door Co-op 2 (titel op titelpagina wijkt af van omslag).
Voorzijde prospectus Ridder zonder vrees of blaam.
zijn onderduik in Delft een relatie kreeg met Hanna Sanders, maakte hij op 18 juni 1944 in zijn dagboek een enigszins hooghartige vergelijking tussen Klaass en hemzelf en hun beider gelijktijdige betrekkingen met twee vrouwen: ‘Was bei Gerd Klaaß verschwommene Eitelkeit ist und bleibt, will ich bei mir zur Bewußtheit meines künstlerischen Weges ausdeuten.’ In de jaren 1942-1945 was Klaass in dienst van de Duitse Wehrmacht. Onbekend is waar hij gelegerd was of waar hij vocht. Na de oorlog werd hij vermoedelijk chef-redacteur bij het in augustus 1948 opgerichte geïllustreerde weekblad Der Stern.Ga naar eindnoot19 Klaass vertoonde tijdens de eerste jaren van de oorlog een opvallende activiteit als vertaler. Die vertalingen maakte Klaass alle samen met een zekere Jef de Leau; samen opereerden zij onder de bedrijfsnaam Litteraire Werkgemeenschap. Hun gemeenschappelijke vertalingen verschenen onder andere bij A.W. Bruna & Zoon's Uitgeversmaatschappij in Utrecht, uitgeverij Boot in Den Haag en J.H. Gottmer & Co in Haarlem.Ga naar eindnoot20 Zowel A.G.J. van Dorssen, de directeur van Boot, als J.H. Gottmer jr. raakte na de bevrijding zijn erkenning kwijt wegens ‘onwaardig gedrag’ tijdens de oorlog. In elk geval de eerste was een SS-sympathisant, die mogelijk verantwoordelijk is geweest voor de gevangenneming van collega-uitgever A.A.M. Stols in 1944.Ga naar eindnoot21 Geen opwekkend gezelschap dus voor iemand als Klaass die Duitsland ontvlucht was. Maar, het moet ter relativering gezegd, ook gerenommeerde auteurs als S. Vestdijk en Theun de Vries maakten vertalingen voor Boot.Ga naar eindnoot22 Vestdijk bewees met zijn vertaling van de nazistische auteur Ludwig Tügel zelfs indirect lippendienst aan de bezetter.Ga naar eindnoot23 | |||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||
Bij de keuze voor de uitgeverijen met wie ze in zee gingen, waren Klaass en De Leau dus niet kieskeurig. Maar die keuze zegt ook weer niet alles. Waren Boot en Gottmer ‘foute’ uitgeverijen, de auteur R.H. Daumann, van wie Klaass en De Leau voor Bruna twee boeken vertaalden, was een felle anti-nazi.Ga naar eindnoot24 Klaass’ compagnonschap met Jef de Leau lijkt echter an sich incriminerend. De Leau onderhield gedurende de oorlog niet alleen nauwe betrekkingen met uitgevers in Duitsland en in het door hem in zijn brieven genoemde ‘Protectoraat’ (waarmee hij Tsjechië bedoelde),Ga naar eindnoot25 hij bleef tot in 1944 ook voor meer of minder foute uitgevers als H. Roskam en J. Philip Kruseman werken. Van Kruseman beweerde de evenmin brandschone schrijver J. van Oudshoorn dat die lid werd van de Kultuurkamer - dat werden de meeste uitgevers - maar daarenboven ook nog eens een nsb-er als vertaler aanstelde.Ga naar eindnoot26 Zou dat De Leau geweest zijn? Het is, mede gezien het feit dat Klaass in 1942 gedwongen werd in Duitse krijgsdienst te gaan, onduidelijk hoe lang zijn verbintenis met De Leau en de Litteraire Werkgemeenschap heeft geduurd. | |||||||||||||||||
Co-op 2, ateliers voor grafische vormgevingZoals gezegd werden vijf van de zes boeken van Cooper geïllustreerd door los-vaste medewerkers van het collectief Co-op 2. Klaass was daadwerkelijk in dienst bij Co-op 2. Het was zelfs Guermonprez’ voornemen hem halverwege 1939 de algehele leiding toe te vertrouwen, maar van dat plan kwam door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog niets terecht. Klaass zou onder meer verantwoordelijk worden voor de ‘bedrijfseconomische leiding’. Co-op 2, Ateliers voor Grafische Vormgeving was in april 1934 opgericht door de oorspronkelijk uit België afkomstige, maar al eind 1914 met zijn familie naar Nederland gevluchte Paul Guermonprez (1908-1944) en Hajo Rose (1910-1989), die op zijn beurt kort tevoren Duitsland ontvlucht was.Ga naar eindnoot27 Rose en Guermonprez hadden beiden gestudeerd aan het Bauhaus. Het plan voor Co-op 2 ontstond vermoedelijk daar. Het bedrijf trok in bij architectenbureau Jan van der Linden op de Keizersgracht 498 in Amsterdam, op de bel-etage en de bovenste verdieping. Mogelijk kenden beide oprichters van Co-op 2 Van der Linden uit Berlijn, waar de laatste in dezelfde tijd als zij aan het Bauhaus had gestudeerd.Ga naar eindnoot28 Van der Linden en zijn vriendin, de voormalige verpleegster Rosalie (Iet) Obenhuyzen, namen beiden een aandeel in Co-op 2. Rose trok zich eind 1934 alweer terug omdat de karakters van Guermonprez en hem botsten en nam vervolgens de leiding op zich van de reclameafdeling van de in 1933 opgerichte Nieuwe Kunstschool in Amsterdam, min of meer een Nederlandse variant van het Bauhaus.Ga naar eindnoot29 De ontstane liefdesverhouding tussen Guermonprez en Obenhuyzen zou mede debet zijn aan Rose's vertrek. Van der Linden trok zich in september 1936 uit Co-op 2 terug, Obenhuyzen - na de teloorgang van haar relatie met Guermonprez - in maart 1937.Ga naar eindnoot30 Er is beweerd dat de net als veel andere medewerkers van Co-op 2 aan de Haagse Academie voor Beel- | |||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||
Tekening door Leo Meter in Ridder zonder vrees of blaam, p. 22.
dende Kunsten opgeleide grafisch vormgever Charles Jongejans in 1940 enige tijd tweede man geweest zou zijn; vermoedelijk was hij echter slechts een vast medewerker.Ga naar eindnoot31 In april 1939, na het huwelijk van Guermonprez met Trude Jalowetz, was Co-op 2 naar de Leidsestraat 43 verhuisd. Jalowetz werkte ook voor Co-op 2. Ze vertelde haar ouders dat ze vrijdags, als Guermonprez in Den Haag les gaf, contact onderhield met drukkers, clichémakers en medewerkers en dat ze het archief ordende. ‘Sobald all diese Archieve in Ordnung sind,’ schreef ze op 5 mei 1939, ‘werde ich mich mehr mit dem Zusammenstellen von Büchern beschäftigen. Als erstes, versammle ich holländische Soldatenlieder zu denen ein guter Zeichner Illustrationen machen wird. Die Idee ist von dem Zeichner und Paul.’Ga naar eindnoot32 Dat boek, waaraan Jalowetz werkte, is vermoedelijk Praatjes en plaatjes van de soldaatjes, dat Guermonprez samenstelde en Wim van Overbeek illustreerde. Het verscheen in 1940 bij H. Meulenhoff, bij welke uitgeverij ook eerder een tweetal door Benjamin Cooper samengestelde deeltjes waren verschenen [5 en 6]. | |||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||
Vignet van Wim van Overbeek in Ridder zonder vrees of blaam, p. 69.
De toevoeging ‘Ateliers voor Grafische Vormgeving’ achter de naam Co-op 2 roept de vraag op naar de aard van het bedrijf. Was het, zoals dat meervoud suggereert, inderdaad een coöperatie van zelfstandige ‘ondernemers’ met Guermonprez als regisseur? Of was het Guermonprez’ bedrijf en huurde hij per opdracht hulptroepen in? In de plannen die Guermonprez begin 1938 voor de firma ontwikkelde is sprake van het streven naar ‘beperkt winstaandeel voor elk der medewerkers, waardoor het karakter [van] deze “co-operatieve samenwerking” versterkt wordt’.Ga naar eindnoot33 Guermonprez benutte tekenaars, fotografen, grafisch ontwerpers van velerlei soort. Hij bracht de kunstenaars rond Co-op 2 en potentiële auteurs bij elkaar om aan een opdracht te werken. Die kunstenaars rekruteerde hij onder meer onder zijn studenten bij de Nieuwe Kunstschool en bij de Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag waar hij fotografielessen gaf. Beide opleidingen hadden in die tijd een uitgesproken links karakter.Ga naar eindnoot34 Co-op 2 staakte de bedrijfsvoering in april 1942, blijkens een brief van Jalowetz aan uitgeverij Kosmos omdat Guermonprez samen met tal van andere Nederlandse intellectuelen als gijzelaar gevangen werd gezet in Kamp Beekvliet in Sint-Michielsgestel. Volgens Jongejans echter hield het bedrijf op omdat men weigerde zich aan te melden bij de Kultuurkamer, waarvan het lidmaatschap per 1 april 1942 verplicht was gesteld.Ga naar eindnoot35 Van 1934 tot de opheffing heeft Co-op 2 circa 120 ontwerpen gemaakt. Guermonprez was in augustus 1940 directeur van het algemeen secretariaat van de niet onomstreden Nederlandse Unie geworden.Ga naar eindnoot36 Vanaf die datum zal hij zich weinig meer met Co-op 2 hebben kunnen bemoeien. Al eerder, vanaf augustus 1939 toen Guermonprez na de uitbraak van de Tweede Wereldoorlog gemobiliseerd werd, moest hij de leiding van Co-op 2 tijdelijk overlaten aan Jalowetz.Ga naar eindnoot37 In december 1941 verhuisde het echtpaar Guermonprez bovendien naar Voorschoten.
Het initiatief voor sommige uitgaven lag bij Co-op 2. Zij bood in een aantal gevallen een kant-en-klaar product aan bij een uitgeverij. In het geval van In het doolhof der liefde [6] was het echter uitgever H. Meulenhoff die Jaap Kunst benaderde voor zijn voorwoord.Ga naar eindnoot38 Of dat ook het geval was bij het door J.W.F. Werumeus Buning ingeleide De zingende walvisch [5] is onbekend.Ga naar eindnoot39 De keuze van de uitgeverijen voor wie Co-op 2 werkte, lijkt vooral commercieel bepaald en zonder enig onderscheid ge- | |||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||
Stofomslag Zeven maal zeven door Henri Friedlaender (coll. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag).
Stofomslag De zingende walvisch met tekening door Co-op 2.
maakt; enig ideologisch aspect is ook hier niet traceerbaar. Van al hun klanten heeft Co-op 2, voor zover bekend, de meeste omslagen ontworpen voor de Amsterdamse uitgeverij Kosmos, twaalf in totaal. De bewaard gebleven correspondentie met deze uitgeverij laat duidelijk zien hoe Co-op 2 te werk ging.Ga naar eindnoot40 Correspondentie van Co-op 2 met de uitgevers van de zes door Benjamin Cooper samengestelde boekjes lijkt niet te zijn bewaard,Ga naar eindnoot41 maar de wel bewaarde briefwisseling met Van Loghum Slaterus - die overigens niet met Co-op 2 in zee ging - ondersteunt de bevindingen die uit de correspondentie met Kosmos konden worden getrokken. Zo schrijft Guermonprez begin januari 1936 aan deze Arnhemse uitgeverij: ‘Hierbij veroorloven wij ons, U attent te maken op ons atelier voor verzorging van modern drukwerk. Door gebruikmaking van fotografie en foto-montage, gecombineerd met moderne typografie, spuit- en tekenwerk, bereiken wij effecten die, door de wijze, waarop zij verzorgd zijn en de overtuigingskracht van pakkende foto's, steeds meer geapprecieerd worden. Door onze ervaring in de verzorging van publiciteit op ieder gebied, zijn wij er steeds op bedacht een ontwerp in de eerste plaats vanuit zakelijk oogpunt te beschouwen. Dat een boekomslag in eerste instantie ten doel heeft het boek te verkopen, en dat het ontwerp er dus op gericht moet zijn de inhoud op zo pakkend mogelijke wijze te vertolken, zodanig dat de aandacht van het publiek getrokken en de kooplust geprikkeld wordt, is een factor, welke door vele ontwerpers vaak uit het oog verloren wordt.’ Die opvattingen zou Guermonprez dat jaar in zijn artikel ‘Randgebieden der reclame’ in het oktober- | |||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||
nummer van het Officieel Orgaan van het Genootschap voor Reclame voor een breder publiek ontvouwen. Zeven maanden na Guermonprez' brief herhaalt Iet Obenhuyzen dit verkooppraatje en voegt daaraan toe: ‘De ervaring leert, dat de omslag de verkoop van een boek in hoge mate kan stimuleren. De reclame-waarde van een omslag wordt echter niet alleen bepaald door een aesthetisch verantwoord beeld, dit beeld moet bovendien de aandacht trekken. Onze ervaring op het gebied van reclame geeft onze ontwerpen dit aesthetisch-zakelijk karakter.’Ga naar eindnoot42 Dat dit laatste werkte, laten de memoires van de latere uitgever van De Arbeiderspers en Em. Querido, maar dan nog in Groningen in de reclame werkzame Reinold Kuipers zien. Hij herinnerde zich dat de ontwerpen van Co-op 2 ‘in de jaren dertig zulke verfrissende elementen aan boekhandelsetalages toevoegde.’Ga naar eindnoot43 | |||||||||||||||||
Illustraties helpen het boek verkopenJuni 1937 laat Guermonprez aan Van Loghum Slaterus weten: ‘Naast het ontwerpen van boekbanden en omslagen verzorgen wij ook de illustraties van het boek en haast nog meer dan voor de omslag, moeten de illustraties op pakkende wijze een beeld geven, zowel van het karakter als van de inhoud van het boek, terwijl daarbij het doel der illustraties: het boek helpen verkopen niet uit het oog verloren mag worden. De boekverzorger moet dan ook niet alleen grafisch begaafd zijn en de beschikking hebben over meerdere technieken, doch bovendien literair ontwikkeld zijn. In dit verband maken wij U gaarne attent op de kleine uitgave “Adam's vijfde rib” (uit de Uilenreeks van N.V. Bigot & Van Rossum), die geheel door ons werd verzorgd: niet alleen de illustraties en de typografie, doch ook het verzamelen van de tekst en het vertalen van de aphorismen.’ Dat is een standaardtekst, want hij schreef in bijna gelijke bewoordingen aan uitgeverij Kosmos. Het overigens weinig spectaculair vormgegeven Adam's vijfde rib. Schoonheden van het zwakke en zwakheden van het schoone geslacht (1936) was door Guermonprez zelf samengesteld; de illustraties in dit boekje zijn van Leo Meter, die ook een tweetal boekjes van Benjamin Cooper zou illustreren. Kennelijk was het duo wel over het boekje tevreden, want twee jaar later volgde in dezelfde reeks en met dezelfde ondertitel nog Eva's jongste dochter. Adam's vijfde rib is inhoudelijk inderdaad precies het soort uitgave dat Benjamin Cooper zou gaan maken: uit de wereldliteratuur bijeengeschraapte aforismen en dergelijke. Guermonprez schreef 6 december 1938 aan Van Loghum Slaterus: ‘Op het ogenblik hebben wij de tekst en illustraties van 7 tal nieuwe boeken onderhanden, die binnenkort zullen verschijnen’. Dan zijn net de maand tevoren de twee eerste door Benjamin Cooper samengestelde deeltjes verschenen. Het in november 1939 verschenen laatste deeltje van de zes, In het doolhof der liefde, is een van de titels die Guermonprez diezelfde maand speciaal onder de aandacht van de Arnhemse uitgeverij zou brengen. | |||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||
Vignetten door Lex Metz in In het doolhof der liefde, p. 35 en 76.
Van het tableau van vaak piepjonge medewerkers van Co-op 2 hebben alleen Leo Meter (1911-1944), Lex Metz (1913-1986) en Wim van Overbeek (1915-2012) aan de door Benjamin Cooper samengestelde uitgaven meegewerkt. Zij ondertekenen de illustraties en vignetten de ene keer met hun volledige naam, de andere keer alleen met hun initialen. Onduidelijk is of zij ook verantwoordelijk waren voor de omslagen van de door hen geïllustreerde deeltjes; die hebben louter met Co-op 2 gemonogrammeerde ontwerpen. Leo Meter was net als Keilson en Klaass Duitsland ontvlucht. Hij bewoog zich sinds zijn komst naar Nederland in 1934 in linkse kringen. Zo was hij werkzaam voor het communistische kindertheater De Vrolijke Brigade, waar Ida ter Haar, de vrouw van de schrijver Jef Last, de scepter zwaaide. In 1942 werd Meter gearresteerd: hij werd - evenals Klaass - gedwongen dienst te nemen in het Duitse leger. Hij sneuvelde in juli 1944 in Polen.Ga naar eindnoot44 Met Trude Guermonprez zou hij in 1942 nog bij Dijkstra's Uitgeverij in Zeist het door hem geïllustreerde en door J.W.F. Werumeus Buning ingeleide Neerlands zonen, Neerlands helden. Oude liederen, verhalende en prijzende het leven van menig dapperen strijder voor zijn vaderland publiceren. Gezien het nationalistische onderwerp moet dit voor de Duitsers een ongemakkelijke uitgave zijn geweest, al had Buning de opgenomen liederen in zijn voorwoord vergeleken met het Duitse strijdlied ‘Wir fahren gegen England’. De nationaalsocialistische criticus Max Wolters constateerde in een bespreking van deze en een aantal soortgelijke bloemlezingen in het weekblad De Waag van 15 mei 1942 dat de samenstellers en de uitgevers zich hadden laten bezielen door ‘de “strubbelingen” en de strijd van onze dagen’, maar liet in het midden of dat nu positief of negatief voor zijn geestverwanten uitpakte. Lex Metz en Wim van Overbeek waren beiden opgeleid aan de Haagse Academie. De docenten van die opleiding brachten hun leerlingen grote belangstelling voor constructivisme, Bauhaus en Nieuwe Zakelijkheid bij, maar daarvan is bij hun illustraties voor Co-op 2 weinig te merken; die hebben vaak een wat humoris- | |||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||
tische ondertoon. Metz, die in 1938 in Amsterdam kwam wonen, zou na zijn studie docent aan de Nieuwe Kunstschool worden. Hij lijkt in vaste dienst van Co-op 2 geweest te zijn, want in de plannen die Guermonprez begin 1938 ontvouwde, werd hem de verantwoordelijkheid voor de planning, de kwaliteit van het drukwerk en dergelijke toebedacht.Ga naar eindnoot45 Wim van Overbeek stapte nadat Co-op 2 was opgeheven, kennelijk zonder enige moeite over naar het in 1941 opgerichte reclamebureau van nsb -sympathisant Carl Palm, die aanvankelijk firmant van de joodse firma Arc's was geweest.Ga naar eindnoot46 Ook dat duidt op weinig ideologische bevlogenheid. Zeven maal zeven is het enige van de zes door Cooper samengestelde boekjes dat geen enkele illustratie heeft meegekregen. Of dat de keuze van de uitgever is geweest of een beslissing van Co-op 2 is niet bekend. Feit is dat de illustraties van de overige deeltjes - net als de door Hans Keilson en Gerd Klaass gekozen teksten - geen politiek karakter hebben, ondanks de eerder gememoreerde linkse herkomst van de illustratoren. Commerciële overwegingen hadden bij de door Benjamin Cooper samengestelde boekjes duidelijk de bovenhand. | |||||||||||||||||
Door Benjamin Cooper samengestelde uitgaven
| |||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||
Met dank aan Hans Keilson†, Marita Keilson-Lauritz, Frank van Lamoen en Hans Oldewarris. |
|