werd dat er niets aan te doen was: Arthur zou naar Amerika gaan.
Met Arthur gebeurde er niets verontrustends op deze eerste grote reis, hij werd niet bestolen, niet gekwetst, niet bedreigd, niet aangerand. Hij ontmoette slechts goedmoedige Amerikanen die nieuwsgierig waren naar zijn land van herkomst, beleefd vragend keken als hij ‘Holland’ zei en pas begrepen waar hij werkelijk vandaan kwam als hij daarop ‘Amsterdam’ liet volgen. Hij belde regelmatig met zijn moeder, maar had niet het idee dat hij haar fundamentele onrust kon wegnemen. Hij vermoedde dat hij op deze reis een metamorfose zou ondergaan, hij voelde het aankomen, hij zou zich ontpoppen, er zou een reiziger uit hem kruipen. En dat gebeurde ook. Toen hij op een dag een lift had gekregen van een houtkapper in Vermont en meegereden was naar Poughkeepsie, kreeg hij 's avonds toen hij naar de zon keek die achter de bergen wegzakte en schaduwen in de dalen toverde, een gevoel van Verlichting (wat de boeddhisten satori noemen, dat ene moment waarin je alles begrijpt, en tegelijk niets, omdat de taal verstek laat gaan en je zo klein en geconcentreerd bent als de punt van een speld).
Hij dacht: ik wil altijd blijven reizen, ik wil de zon overal, op alle plaatsen van de wereld, zien op- en ondergaan. Maar dat zou zijn moeder vervelend vinden, zij zou eraan lijden, zij zou uit verdriet weer gaan roken, terwijl ze juist zo'n moeite had gedaan eraf te komen. Hij schreef haar een brief over de zonsondergang in Vermont en probeerde haar uit te leggen dat hij een reiziger was geworden en ieder jaar een grote reis zou maken (hij verzweeg nog even dat er misschien ook reizen zouden volgen die jaren zouden duren), maar het lukte hem niet, de woorden deden niet mee, ze bleven keurig in het gelid waar hij ze juist uit wilde hebben. Dat bleek in het daaropvolgende telefoongesprek, zijn moeder huilde en vroeg of hij nooit meer terug zou komen. Hij ging terug naar huis op de afgesproken dag en probeerde het incident te vergeten, misschien was hij toch alleen maar een wat overspannen toerist geweest en had hij zich z'n aspiraties ingebeeld.
Het volgende jaar ging hij weer naar Amerika, nu naar Los Angeles. Daar ontmoette hij Gail Galkin in een supermarkt, ze botsten met hun ruggen tegen elkaar toen ze zich bukten om iets van een laag schap te pakken. Gail was een Canadese, ze was een middeleeuwse vagante, reizend van universiteit naar universiteit. In Avignon had ze een scriptie geschreven over de invloed van de familie Brochard op de clerus van die stad (in het Frans!), en in Bologna had ze drie jaar kunstgeschiedenis gestudeerd, een studie die ze had afgesloten met een soort kandidaatsexamen.
Het was het jaar dat Arthur veel geld had te besteden, hij liftte niet, maar reed rond in een gehuurde auto, een Mercury LeBaron, een open tweezitter met roodleren bekleding. Gail werd zijn reisgenote, ze bleven in de zuidelijke staten.
Arthur werd verliefd op haar, maar liet het niet merken, hij was het soort jongen dat een duwtje nodig had, en zij zou hem dat duwtje moeten geven. Dat deed ze niet, zij had natuurlijk haar eigen, moeilijk leesbare handleiding en het ging als zo vaak in de liefde, bloemknoppen die gesloten blijven. Overigens deelden ze als ze in