De Parelduiker. Jaargang 18
(2013)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
[2013/5]Jack van der Weide
| |
[pagina 3]
| |
Eerste en tweede druk van De eeuwige jachtvelden en de Engelse vertaling uit 1999.
Met zijn gezondheid en levensomstandigheden gaat het vanaf het einde van de jaren negentig slecht. In 2000 krijgt hij een zware depressie, waar hij slechts met veel moeite en met behulp van medicatie uit kan komen. Zijn vriendin wordt ernstig ziek en zijn jarenlange relatie loopt stuk, zijn pogingen tot het schrijven van een nieuwe roman blijven steken in schetsen, schema's en aanzetten. Tepper begint paranoïde trekken te ontwikkelen, hij maakt ruzie met de mensen in zijn omgeving en wordt steeds meer op zichzelf teruggeworpen. Zijn laatste teksten zijn columns voor het blaadje Prime Time Magazine van de Groningse platenzaak Elpee. ‘Tot dat dit ook niet meer ging. Een van de redacteuren kreeg een berichtje dat het hem niet meer lukte: “Sorry Jan, ik schaam me dood maar het wil gewoon niet. Brein in duigen. Sorry!”’Ga naar eindnoot2 Op 10 november 2012 beëindigt hij zijn leven.Ga naar eindnoot3 Wat deed Nanne Tepper voorafgaand aan De eeuwige jachtvelden, en wat waren zijn literaire plannen ná De vaders van de gedachte? De eerste vraag bleek relatief veel informatie op te leveren, niet in de laatste plaats omdat het hier vooral om gepubliceerde teksten ging, dan wel om citaten uit latere teksten die een beeld gaven van zijn voorgeschiedenis als schrijver. Bij het beantwoorden van de tweede vraag stuitte ik op aanzienlijk meer problemen, omdat uit die periode weinig gegevens bekend zijn. Weliswaar bleef Tepper publiceren, zoals hierboven aangegeven, maar zijn columns en gelegenheidsteksten bevatten nauwelijks informatie over zijn voorgenomen literaire projecten. | |
Rocky MountainsHille Veen, hoofdpersoon en verteller van De avonturen van Hillebillie Veen, heeft in menig opzicht veel weg van zijn schepper: geboren in 1962, vanaf zijn tiende woonachtig in Veendam en op achttienjarige leeftijd verhuisd naar Groningen- | |
[pagina 4]
| |
stad, formeel om de lerarenopleiding te volgen. In de praktijk breekt een decennium aan van vervallen woningen, drank, bandjes en vooral literaire ambities. Veen produceert een ‘roman van negenhonderdnegenennegentig bladzijden’, ‘in acht jaar geschreven, in vijf verschillende huizen in evenzovele hoeken van de Stad’ (p. 89). Van deze ‘kolos van een roman’ met de titel De avonturen van Hillebillie Veen, blijkt de gelijknamige novelle een radicaal uitgedunde versie te zijn, bezorgd door Elisabeth Maria Prins, een van de protagonisten uit De eeuwige jachtvelden. Een jonge Nanne Tepper.
Ook aan de literaire carrière van Tepper zelf blijkt een fors, onuitgegeven manuscript ten grondslag te liggen, waarvan hij zich ontdeed met een tegelijkertijd symbolisch, dramatisch en ironisch gebaar. In een interview met Bram Hulzebos, begin september 1995, voor Het Nieuwsblad van het Noorden: ‘De eeuwige jachtvelden is niet de eerste roman van Tepper. Die eerste heeft hij ritueel laten begraven aan de voet van de Rocky Mountains. “Door een vriend die naar de Verenigde Staten was gegaan om Harley-Davidsons te scoren. Aan dat boek heb ik tien jaar gewerkt. Een autobiografische roman, die uitgroeide tot een gedrocht”.’Ga naar eindnoot4 Vier maanden later, in een interview met Reinjan Mulder voor NRC Handelsblad: ‘Toen hij twee jaar geleden begon aan wat nu De eeuwige jachtvelden is, had hij net tien jaar zitten “peuteren” aan wat hij nu “een gedrocht” van een boek noemt, een lang autobiografisch werk in de eerste persoon. Dit manuscript heeft hij heel dramatisch door een vriend aan de voet van de Rocky Mountains laten begraven’.Ga naar eindnoot5 En nog in 2004: ‘Ik vond na een jaar of tien vol slopende romantiek (zolderkamers zonder kachel, mislukte romans waaraan jaren was gewerkt) op een dag in een weinig geliefde novelle van een half- | |
[pagina 5]
| |
dode auteur De Weg Naar Het Woord. [...] Een vriend begroef mijn grote, nooit naar een uitgever verzonden roman op een plek die ik niet kende.’Ga naar eindnoot6 Achteraf betwijfelde Teppers voormalige buurman en collega Wouter Godijn de beschreven gang van zaken rond het begraven van het manuscript.Ga naar eindnoot7 Eind september 1992 schrijft Tepper een brief aan Marc Kregting, enige redacteur van het tijdschrift de Biels. Van de Biels zijn op dat moment vier nummers verschenen met teksten van, naast Kregting zelf, vooral op dat moment marginale tot onbekende auteurs. Onder hen Klaas Koetje, schrijver te Groningen en vriend van Tepper, met als belangrijkste literaire wapenfeit een publicatie in De Gids. Tepper opent zijn brief aan Kregting met de opmerking dat hij van Koetje al enkele malen een nummer van de Biels heeft mogen lenen en inzien, en dat hij er graag ook zelf in zou publiceren. Op het moment van schrijven is zijn eersteling nog niet begraven aan de voet van de Rocky Mountains: hij vertelt een voltooide roman te hebben liggen met de titel De avonturen van Hillebillie Veen, dat hij een typisch product van de beginneling noemt, zij het met enkele naar zijn mening zeer geslaagde fragmenten. Tepper biedt Kregting, indien deze geïnteresseerd is in proza van zijn hand, fragmenten aan uit een aantal reeds begonnen en/of beëindigde romanprojecten. Van de genoemde projecten is niet alleen Hillebillie Veen een vooruitwijzing naar later werk. Tepper suggereert dat Kregting wellicht geïnteresseerd is in een tekst van zijn hand over hiphop. Hij laat weten onlangs aan een roman begonnen te zijn met als titel De zware jongens, waarin de hoofdpersoon, een would-be conferencier genaamd Willem Knollenveld, dweept met de hardcore kant van deze muziekstroming. Na een half hoofdstuk te hebben geschreven was hij echter met een andere roman verdergegaan waaraan hij eerder was begonnen: De eeuwige jachtvelden. Aan dat boek was hij nu intensief aan het werken, maar hij was absoluut bereid om voor de Biels een verhaal of een stuk over hiphop te schrijven. De eeuwige jachtvelden zou inderdaad drie jaar later Teppers debuutroman worden. De zware jongens, met de karakterisering van de hoofdpersoon als would-be conferencier, kondigt in de verte De vaders van de gedachte aan, met als hoofdpersoon conferencier Co Starring. Het stuk over hiphop werd uiteindelijk een artikel over gangsta rap voor het ‘popliterair tijdschrift’ Payola.Ga naar eindnoot8 Naast een romanfragment of een stuk over hiphop suggereert Tepper aan Kregting nog twee opties: hij sluit twee gedichten bij die hij eerder (zonder veel verwachtingen) aan het blad Black Flash heeft aangeboden;Ga naar eindnoot9 en hij informeert naar een eventueel thema voor een volgend nummer, om daar met een tekst bij aan te kunnen sluiten. Kregting stuurt enkele weken later een antwoordbrief: de gedichten vindt hij niet in de Biels passen, en ook in romanfragmenten ziet hij weinig. Een stuk over hiphop zou eventueel kunnen, maar het liefst zou hij een tekst zien die aansluit bij zijn plan voor het volgende nummer dat als leidmotief woede, haat en rancune heeft. De vorm is vrij: essays, brieven, verhalen gedichten, veel is mogelijk. De lengte van de stukken stelt Kregting op vier à vijf A4'tjes. Tepper is enthousiast, | |
[pagina 6]
| |
Links: Eerste bladzijde van zijn debuut in de Biels, jrg. 3 (1993) no. 1.
| |
[pagina 7]
| |
voelt zich geïnspireerd door de invalshoek en gaat onmiddellijk aan het werk. Al binnen een week weet hij te berichten dat hij een opzet heeft gemaakt voor een tekst met de titel ‘Fuck 'em all’, die hij omschrijft als een stuk over een schrijver die zijn energie en inspiratie ontleent aan frustraties, rancune en wraakzucht. Kregting is gecharmeerd van Teppers idee, maar waarschuwt hem rustig aan te doen. ‘Ik heb één publicatie op mijn naam staan: een korte, felle blikseminslag van mijn preoccupaties, in een vrijpostige vorm gegoten, bewogen door gal, tranen en citaten, en verschenen in een comateus cultblad’, aldus Hille Veen in De avonturen van Hillebillie Veen (p. 90). Tepper stuurt Kregting op 20 januari 1993 de wat hem betreft definitieve tekst van ‘Fuck 'em all’, en na enig redigeren verschijnt het stuk vier maanden later in nummer III.1 van de Biels - het laatste officiële nummer van het tijdschrift. ‘Nanne Tepper (1962) is schrijver te Groningen. Debuteert in dit nummer van de Biels’, zo luidt de biografische informatie. Kregting had bij Tepper geïnformeerd of deze al eerder in literaire bladen had gepubliceerd. Tepper antwoordde dat dit niet het geval was en voegde enigszins gekscherend (maar waarschijnlijk met een serieuze ondertoon) toe dat Kregting zijn laatste hoop was. De toon van ‘Fuck 'em all’ leunt zwaar op het verhaal ‘Seymour: An Introduction’ van J.D. Salinger uit 1959, waaruit ook het motto afkomstig is.Ga naar eindnoot10 In Teppers verhaal is een marginale schrijver aan het woord die op dertigjarige leeftijd de balans opmaakt van zijn leven en schrijverscarrière tot dan toe: ‘Eerlijk gezegd valt de oogst me op geen enkele wijze mee’. Hij citeert uitgebreid uit eigen werk, waardoor we een beeld krijgen van zijn literaire productie: zijn eerste roman was getiteld Kunt u mij de weg naar Oebele vertellen, meneer?, zijn tweede Yvonne, hoe kon je!Ga naar eindnoot11 Daarnaast heeft hij een verhalenbundel op zijn naam staan, Soepkerels, met daarin onder meer de tekst ‘'N kerel mout doun wat e doun mout’. De spreker - die in een bijzin zijn identiteit onthult: ‘de schrijver, ik dus, Hille Veen’ - besluit om het roer om te gooien en het geheel anders te gaan doen in zijn voorgenomen laatste roman, How to cope after you're dead. Bij die koerswijziging hoort een nieuwe toon: niet meer zal hij wild om zich heen slaan en de hem omringende personen figuurlijk neerschieten. ‘De kruitdampen die in het vervolg van mijn bladzijden zullen slaan zijn afkomstig van zwavel en vuurwerk, van een incidentele onweersbui, en, heel soms, van de klappertjes van mijn van de zolder gehaalde klappertjespistool’. Symbolisch voor deze nieuwe koers is het plechtig overboord zetten van het oude credo van de schrijver, Fuck 'em all! ‘Fuck 'em all’ is een fictief zelfportret van Tepper, in zekere zin zelfs een geïdealiseerd zelfportret. De spreker is weliswaar niet tevreden over zijn schrijverscarrière, maar deze is - met boekpublicaties, interviews en recensies - altijd nog vele malen indrukwekkender dan die van Tepper zelf op dat moment. Personage en auteur komen onder meer samen in de opmerking ‘ik ben nog altijd schrijver, een misluk- | |
[pagina 8]
| |
te voorlopig, maar een schrijver ben ik’. Ook de fictieve auteur Hille Veen ziet zich gespiegeld in zijn belangrijkste personage, Cowboy Veen, ‘niet zozeer mijn alter ego als wel mijn ingekookte ik’. Voor zijn laatste roman had hij in eerste instantie de titel Ik cowboy Veen in gedachten. Vrijwel alle hier genoemde zaken (een nieuwe koers, een nieuwe toon, een laatste poging, het voornemen om de autobiografische invalshoek en de bijbehorende vertelpositie los te laten) zijn op de auteur Tepper van toepassing en maken van ‘Fuck 'em all’ een sleuteltekst binnen zijn oeuvre. Het is de laatste en tegelijkertijd enig gepubliceerde tekst van zijn beginperiode als schrijver. Dat ook Tepper zelf ‘Fuck 'em all’ als zijn debuut beschouwde blijkt uit het feit dat hij de tekst tot tweemaal toe liet herdrukken: in Atonale schertsen (1997), het jaarwisselingsgeschenk 1996-1997 van uitgeverij Contact; en in De lijfbard van Knut de Verschrikkelijke. Wel ontbrak in deze herdrukken de naam van de spreker (‘ik dus, Hille Veen’) en werd de afgekeurde titel van de laatste roman Waarheen, waarvoor en waarvandaan? ‘Op & aanmerkingen’ in de Nijmeegse Pool Bode, jrg. 7 (1994) no. 2 (15 juni).
| |
[pagina 9]
| |
‘Verdomd, waar haal ik het vandaan’Teppers debuut in de Biels leidde niet alleen tot een toename van zelfvertrouwen, maar ook tot contacten buiten het Groningse circuit waartoe hij zich tot op dat moment had beperkt. Zo verschijnen er in de zomer van 1994 twee korte teksten over voetbal in de Nijmeegse Pool Bode, ‘Op- & aanmerkingen’ en ‘De derby Veendam-Muntendam’. Nijmegen ligt op zijn radar via een aantal medeauteurs in de Biels. Aan het in die stad zetelende tijdschrift Parmentier biedt hij eind 1993 via redacteur Jos Joosten het verhaal ‘Duizelingen’ aan, dat hij jaren eerder heeft geschreven en dat te beschouwen is als de oertekst waaruit De eeuwige jachtvelden was ontstaan.Ga naar eindnoot12 Parmentier wijst het verhaal af, niet na een felle discussie tussen voor- en tegenstanders binnen de redactie. Wellicht via Klaas Koetje richt Tepper zich eveneens eind 1993 op uitgeverij Meulenhoff en De Gids. Meulenhoff krijgt het manuscript van De eeuwige jachtvelden toegezonden, De Gids een fragment uit die roman en een essay over Bret Easton Ellis. De roman en het fragment worden afgewezen, het essay lijkt kansrijk maar sneuvelt uiteindelijk eveneens. Aan de Volkskrant stuurt Tepper in februari 1994 een reactie van zo'n 1500 woorden op een column van Battus over Vladimir Nabokov; ook deze tekst blijft ongepubliceerd. Op aanraden van de door Tepper bewonderde schrijver Atte Jongstra biedt hij enkele teksten aan bij diens toenmalige uitgever Contact. Hier is het raak: Contact accepteert De eeuwige jachtvelden en begin september 1994 verschijnt in het aan die uitgever gelieerde en mede door Jongstra geredigeerde tijdschrift Optima het pornografische verhaal ‘Water’, dat Tepper aanvankelijk onder pseudoniem wil publiceren. De hoofdpersoon van het verhaal maakt deel uit van een ‘theatergroep [die] het cabaret, begeleid door elektrische gitaren en de honky tonk, gesproken met rauwe, doorrookte strotten, steeds verder [heeft] losgelaten’, en die daarmee verwant lijkt te zijn aan de would-be conferencier Willem Knollenveld uit het romanproject De zware jongens. ‘Water’ was het eerste deel van een drieluik, waarvan de andere twee delen echter nooit zijn verschenen. J. Heymans noemt ‘Water’ in zijn eerder gememoreerde overzichtsartikel abusievelijk Teppers debuut.Ga naar eindnoot13 Wel was het diens eerste tekst die in een landelijke krant werd opgemerkt, zij het niet in positieve zin: ‘Nanne Tepper onderstreept in het verhaal “Water” [...] dat ook in de recente Nederlandse literatuur het fysieke, het seksuele, de pornografie als terra incognita wordt geëxploiteerd zonder dat er veel nieuws ontdekt wordt’, schrijft Willem Kuipers in zijn tijdschriftenrubriek in de Volkskrant.Ga naar eindnoot14 In het volgende nummer van Optima verschijnt Teppers verhaal ‘Een late Kandinsky, een vroege Monet’. Hierover is Kuipers aanmerkelijk positiever, hij noemt het ‘vreemd, maar geestig ingewikkeld’.Ga naar eindnoot15 Ook Tepper zelf lijkt dit tweede verhaal hoger aan te slaan: ‘Water’ keert niet terug in latere verzamelingen, ‘Een late Kandinsky, een vroege Monet’ maar liefst drie keer.Ga naar eindnoot16 Laatstgenoemd verhaal is de eerste kennismaking met de familie Prins, die een hoofdrol vervult in De eeuwige jachtvelden. ‘Ik heet E.M.’, meldt de vertelster, en op- | |
[pagina 10]
| |
merkingen over haar intieme relatie met haar broer leiden tot de conclusie dat die initialen voor Elisabeth Maria staan. Ook haar (hier nog naamloze) jongere zusje Anna komt in het verhaal voor, evenals het boek De eeuwige jachtvelden zelf: ‘Ik heet E.M. en speel een rol in de roman Hoe nu, bruine koe? van mijn broer, verschenen bij de noordelijke uitgeverij N Mooi Oepke. De schrijver van deze roman heeft mij wel eens geknuffeld (het boek gaat hier zelfs over)’. De genoemde uitgeverij wordt al vermeld in ‘Fuck 'em all’. Het verhaal bevat enigszins obscure verwijzingen naar onder andere ‘Franny’ van J.D. Salinger, ‘Die Verwandlung’ van Franz Kafka en Ada van Vladimir Nabokov. De parabel waarmee het verhaal opent, over de rat en zijn boek Een mislukt bezoek aan een tuinhuisje, verwijst naar Ian Hamiltons In Search of J.D. Salinger, een verslag van een mislukte poging om een biografie van Salinger te schrijven. Briefkaart die Nanne Tepper aan de auteur van dit artikel stuurde, ten tijde van de voltooiing van De eeuwige jachtvelden.
Begin juni 1995 stuurt Tepper het verhaal ‘De psychologie van de constructie’ naar De Revisor, een tijdschrift waarvoor hij in zijn jonge jaren een zwak had. In de begeleidende brief meldt hij dat hij eerder in de Biels en Optima publiceerde en dat in augustus bij Contact zijn debuutroman zal verschijnen - een inmiddels bemoedigend cv. Het verhaal is opgedragen aan Atte Jongstra, en beschrijft een bezoek van een ik-verteller die zich voortdurend tot de lezer richt (‘uw reporter’) aan een bewonderde schrijver. De verteller blijkt ‘Knollenveld’ te heten, net als de protagonist uit De zware jongens, maar van enige conference- of theateractiviteiten is geen sprake. | |
[pagina 11]
| |
Typerend voor de tekst zijn de al dan niet verhulde verwijzingen naar andere schrijvers - Mulisch, Nabokov, Faulkner, Baudelaire - en het gebruik van voetnoten (mogelijk in navolging van Nabokovs roman Pale fire). De toon en setting van het verhaal doen hier en daar denken aan die van Kopstukken van Godfried Bomans, van wie een tekst als motto is gebruikt. De slotzin wijst vooruit naar zowel De eeuwige jachtvelden als De avonturen van Hillebillie Veen: ‘En het is deze reporters opinie dat een waarachtig kunstenaar over zijn eerste liefde het laatste woord nooit gezegd kan krijgen.’ De redactie van De Revisor besluit uiteindelijk het verhaal niet op te nemen. Nog één andere vroege tekst van Tepper dient genoemd te worden. Begin 1996 verschijnt bij Contact de bundel 050. Nieuw talent uit Groningen. Daarin staat Teppers verhaal ‘Opmaat’, dat blijkens de datering waarmee het opent (‘Augustus 1994’) al van oudere datum is. Ook in dit verhaal gaat het over de overgang naar een nieuwe periode in het schrijverschap van de verteller, na het jarenlang werken aan een autobiografische roman, omschreven als ‘Mijn Leven Tot Dusver’ en ‘mijn Colossus van Venus’. De verteller dacht uitgepraat te zijn, maar ontdekte dat hij in feite voorwerk had gedaan voor een nieuwe manier van schrijven: Toen ik [...] in 1990, na tien jaar arbeid, mijn levenslied voltooide en voor een maand of wat uitgeluld leek [...], overkwam het mij wel eens dat ik [...] mijn blik verruimde - met meer geluk dan wijsheid, dat dient gezegd. De afgelopen vier jaar [...] ontdekte ik bronnen die ik reeds bleek te hebben aangeboord. Ik zat zomaar wat uit mijn duim te zuigen en ineens stond er iets moois [...]. Verdomd, zei ik dan, waar haal ik het vandaan? ‘Opmaat’ is in die zin een vervolg op ‘Fuck 'em all’, dat in de latere tekst het resultaat zichtbaar wordt van het besluit dat in de vroegere tekst wordt genomen. Onder de titel ‘Intermissie’ nam Tepper het verhaal tot tweemaal toe in latere verzamelingen op, beide keren onmiddellijk ná ‘Fuck 'em all’ maar nog vóór ‘Een late Kandinsky, een vroege Monet’.Ga naar eindnoot17 | |
KoekebakkerNa de publicatie van de teksten in Optima gaat het snel met de carrière van Tepper. In september 1995 verschijnt De eeuwige jachtvelden, dat door de kritiek goed wordt ontvangen. Willem Kuipers is met een signalement in de Volkskrant een van de eersten die zich positief uitlaten over het boek. Daarna volgen de recensies elkaar in hoog tempo op, in NRC Handelsblad (‘werk van een waarachtig schrijver’), de Volkskrant (‘Nanne Tepper debuteert als talentvol verteller en stilist’), De Telegraaf (‘Meeslepend debuut van Nanne Tepper’), Algemeen Dagblad (‘Debuut Tepper belofte voor de toekomst’), Vrij Nederland, HP/De Tijd, De Groene Amsterdammer, en een reeks regionale dag- en weekbladen. De Revisor accepteert zijn teksten nu wel, evenals onder | |
[pagina 12]
| |
andere Hollands Maandblad. Voor NRC Handelsblad mag hij uitgebreide literaire beschouwingen schrijven, in Het Nieuwsblad van het Noorden krijgt hij een maandelijkse column. Nanne Tepper. Foto's Tessa Posthuma de Boer (1998).
In de loop van 1999 begint de machine te haperen. Tepper kan nog enige tijd teren op zijn productie tot dan toe en de daarmee verworven naam, maar het schrijven valt hem steeds moeilijker. Uit zijn laatste column voor Het Nieuwsblad van het Noorden, op 4 juni 1999: ‘ik had het liefst nog een poging ondernomen om naar goed Hollandsch gebruik uit te leggen wat me toch in vredesnaam bezielt. Maar ik houd ermee op. Ik moet weer eens een boek schrijven.’ In de sporadische teksten die in de jaren daarna van hem verschijnen doemt soms een glimp op van zijn omstandigheden. Met name de columns die hij in 2004 in Het Parool publiceert, en die in De lijfbard van Knut de Verschrikkelijke worden herdrukt onder de titel ‘Het Lijden van de Koekebakker’, zijn te lezen als een apologie voor zijn niet-meer-schrijven. Tepper spreekt van ‘de gruwelen van een lijdende eega’ bij wie kanker wordt vastgesteld, van gestorven familieleden en van de uitputting die dit bij hem tot gevolg had: ‘Mijn lichaam zei plof.’ Hij belandt in een zware depressie. Zijn medicatie (‘dat malle medicijn [...] dat meer dan tachtig procent van mijn dagelijkse inspiratie | |
[pagina 13]
| |
dempte’) houdt hij verantwoordelijk voor zijn problemen met schrijven: ‘wat ik er vóór de Kanker en die pil allemaal bij deed - romans, essays, vertalingen, gemiddeld vijf brieven per dag [...] - lukt me niet meer.’Ga naar eindnoot18 Ziekte, dood, depressie: ‘Vreemd toch dat het schrijven er dan opeens bij inschiet, dat je je kop niet meer bij je roman kunt houden, al was het maar omdat je ook nog vreten moet, en je je daarom aan letterknechterij moet vergooien.’Ga naar eindnoot19 Dit laatste citaat is afkomstig uit een tekst die onder meer Teppers ervaringen met het Fonds voor de Letteren tot onderwerp heeft. Volgens zijn weergave stelde hij het Fonds van zijn persoonlijke wederwaardigheden op de hoogte, leverde hij een omvangrijk werkplan en werd hij vervolgens afgescheept met een fooi: ‘dan krijg je een gulden toegeworpen met de boodschap: koop daar maar een ijsje voor’. Uit de jaarverslagen van het Fonds valt op te maken welke bedragen Tepper ontving. In 1999 werd hem een voor twee jaar gecontinueerde werkbeurs van vijf maandeenheden verleend voor het schrijven van een roman en voor een essaybundel. In 1999 kreeg hij dientengevolge fl. 25.000, in 2000 fl. 30.000. Voor het voltooien van de roman werd hem in 2001 een overbruggingsbeurs van fl. 30.000 verleend, en in 2003 nog een werkbeurs van € 7.000. Dit laatste bedrag werd door Tepper uiteindelijk | |
[pagina 14]
| |
niet geaccepteerd. Daarmee werd hem omgerekend in totaal voor ongeveer € 45.000 aan subsidie verleend, grotendeels bestemd voor de roman, waarvan hij ruim € 38.000 aanvaardde. Nanne Tepper bij zijn boekenkast, circa 2003.
De roman in kwestie, met als werktitel Harmonieën, wordt in het werkplan bij de laatste subsidieaanvraag omschreven als een familiegeschiedenis over onder meer een popjournalist wiens oudoom betrokken was bij de componisten rond de Tweede Weense School van Arnold Schoenberg. Tepper doet in de inleiding bij het werkplan uit de doeken door welke persoonlijke omstandigheden de roman vertraging heeft opgelopen en geeft aan dat hij nog in het stadium verkeert van halve hoofdstukjes, aanzetten, schema's en research. Wel staan hem al duidelijk thema's, motieven en locaties voor ogen. In Harmonieën zou het talent van de protagonisten door hun omgeving worden veroordeeld en zou een van de hoofdpersonen na een hartaanval terugkeren uit de dood - beide zaken brengt Tepper in zijn werkplan expliciet in verband met het werk van Vladimir Nabokov. Hij wijst daarnaast op de belangrijke rol die popmuziek, naast literatuur, in zijn roman moet gaan vervullen. En ook deze roman zou zich voornamelijk in het deels reële, deels fictieve Groningen van Teppers eerdere werk afspelen. De bundel waarvoor de eerdere werkbeurzen gedeeltelijk bedoeld waren is volgens het werkplan in 2003 al af, maar Teppers uitgever - dan nog Contact - acht het raadzaam om met de publicatie ervan te wachten tot er een nieuwe roman is ver- | |
[pagina 15]
| |
schenen. Tepper noemt als werktitel Oude wijn voor nieuwe zakken en als definitieve titel De lijfbard van Knut de Verschrikkelijke. Als hij in 2007 overstapt naar De Bezige Bij neemt hij het manuscript van de bundel mee, die vrij snel daarna in aangepaste vorm wordt uitgegeven. Het is een verzameling van verhalen, columns, essays en autobiografische teksten, die vooral bedoeld lijkt om te voorkomen dat de auteur in de vergetelheid raakt.Ga naar eindnoot20 ‘Momenteel werkt hij aan een nieuwe roman’, aldus de flaptekst - en inderdaad is dit het geval. Tepper heeft Harmonieën terzijde geschoven (en het manuscript naar eigen zeggen verbrand), heeft ook een ander project gestaakt en tracht uit de scherven die zijn overgebleven een nieuwe roman op te zetten, die een hedendaagse versie moet worden van Francis Ford Coppola's film Apocalypse Now vanuit het perspectief van het Kurtz-personage.Ga naar eindnoot21 Overlijdensadvertentie in het Dagblad van het Noorden, 15 november 2012.
Teppers laatste oorspronkelijk literaire publicatie verschijnt in 2007 in De Gids. Het tijdschrift brengt een driedubbelnummer van bijna duizend pagina's uit, ‘De titels van Montaigne’. De redactie nodigt 107 auteurs uit om een essay te schrijven van maximaal 1500 woorden, in navolging van de oorspronkelijke Essais van Michel de Montaigne. Ook Tepper krijgt een uitnodiging en beantwoordt die met zijn tekst ‘Over woede’. Het is tevens de recentste tekst die een jaar later zal worden opgenomen in De lijfbard van Knut de Verschrikkelijke. Interessant in het kader van dit artikel is de biografische informatie die de auteur in De Gids laat opnemen. Na vermel- | |
[pagina 16]
| |
dingen van zijn romans en bijdragen aan NRC Handelsblad en Het Nieuwsblad van het Noorden lijkt de wrange ironie toe te slaan: ‘Ook publiceerde hij enkele opstellen in literaire periodieken, en een ronduit obscene hoeveelheid columns in allerlei bladen. Tegenwoordig bespeelt hij de banjo.’ In het enige interview met Tepper na de publicatie van De lijfbard van Knut de Verschrikkelijke blijkt de soep iets minder heet te worden gegeten. Op de vraag naar zijn plannen antwoordt hij: ‘Een nieuwe roman. Het schrijven ervan gaat nu wel even anders dan voorheen, maar goed’.Ga naar eindnoot22 Na Teppers overlijden treffen de beheerders van zijn literaire nalatenschap op zijn computer een tekst aan met als titel ‘De idealist’, met enkele aanzetten tot wat misschien zijn nieuwe roman had moeten worden: Het park in de wijk van de rijken had de charme van een oude wijze vrouw onder wier rokken je je voorgoed zou willen terugtrekken. Schemering onder kromme wilgen, de geur van aarde, en de zekerheid dat je maar één beweging van je arm nodig had om het zonlicht te doen opspatten. Daar bleef het bij. Met dank aan Kees 't Hart, Marc Kregting en Sonja Lijnes. |
|