De Parelduiker. Jaargang 18
(2013)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |||||
[2013/4]Bram Oostveen & Marc van Zoggel
| |||||
[pagina 3]
| |||||
1963-1964: Hugo ClausDe eerste stap die Fons Rademakers neemt om tot een verfilming van De stille kracht te komen is een brief van 11 november 1963 aan het bestuur van het Productiefonds voor Nederlandse Films, waarin hij een voorschot vraagt voor de uitwerking van een scenario. Een scenarist heeft hij al op het oog: ‘Ik stel mij voor dit scenario te maken in samenwerking met Hugo Claus.’ Claus was al vanaf het begin van Rademakers' regisseurscarrière bij diens producties betrokken, onder meer als medescenarist van Dorp aan de rivier. Rademakers vraagt om een bedrag van tienduizend gulden: ‘Om ongestoord te kunnen werken (gezinnen, kinderen) is het nodig enkele maanden buiten Amsterdam te zitten; tevens ook om de locaties waar de film zich zal afspelen ter plaatse in het scenario te verwerken.’Ga naar eindnoot3 Nadere informatie over de film geeft hij niet. Op 29 november 1963 wordt het voorschot onder een aantal voorwaarden gehonoreerd. De rechten tot verfilming moeten geheel bij Rademakers berusten en het scenario moet uiterlijk 1 mei 1964 in drie exemplaren bij het fondsbestuur zijn bezorgd.Ga naar eindnoot4 Rademakers had waarschijnlijk al op een positieve reactie gerekend, want het contract voor de huur van een huis was anderhalve week daarvoor, op 18 november, getekend: van 26 november tot en met 26 februari 1964 huurt hij een villa aan de Heideweg in Blaricum.Ga naar eindnoot5 Hugo Claus verblijft er met zijn vriendin Elly en hun eerder dat jaar geboren zoontje Thomas. Het gezin Rademakers, dat ook net was uitgebreid met een zoon, blijft in Amsterdam. Fons gaat meestal alleen naar Blaricum.Ga naar eindnoot6 Uit een brief aan Uitgeverij L.J. Veen van 11 december 1963 blijkt dat de filmplannen betrekking hebben op De stille kracht van Couperus. Rademakers bevestigt in deze brief de telefonische toezegging van Veen dat hij een optie krijgt op de filmrechten van de roman.Ga naar eindnoot7 Voor Hugo Claus is Blaricum geen onverdeeld genoegen. Hij voelt zich er een gevangene. Zijn verblijf is ‘in zekere zin onvrijwillig’, zo schrijft Vrij Nederland dat poolshoogte komt nemen: ‘Hij woont in dit huis tot eind februari, in verzekerde bewaring om zo te zeggen. Want hij heeft op zich genomen weer een scenario te schrijven voor een film en zijn opdrachtgevers hebben in zo'n geval meer aan een goede buur dan aan een verre vriend.’ Claus, die in Blaricum ook aan twee vertalingen werkt,Ga naar eindnoot8 vindt weinig inspiratie in zijn omgeving, eerder wordt hij er zwaarmoedig van.Ga naar eindnoot9 Met De stille kracht wil het dan ook niet vlotten, zoals een ongedateerde handgeschreven aanzet tot een synopsis laat zien. Claus begint zakelijk (‘Als de film begint leidt Otto v. Oudijck, de plichtsgetrouwe Resident van het gewest Laboewangi, het gewone leven van de Nederlandse hoge ambtenaar in het vroegere Nederlands Indië.’), maar hij laat ook plekken open (‘De moeilijkheden beginnen wanneer de Resident zich verplicht ziet de inlandse Regent van Ngadjiwa wegens ...... te ontslaan’). Toch lijkt er sprake van een serieuze aanzet tot een synopsis. Maar dan gaat de tekst plotseling over in een wanhopige verzuchting: | |||||
[pagina 4]
| |||||
Ongedateerde aanzet voor een synopsis van Hugo Claus, december(?) 1963 (alle afbeeldingen, tenzij anders vermeld, zijn afkomstig uit het archief-Rademakers).
‘Iemand van de Nederlandse kolonie, de.... nee, nee, ik kan het gewoon niet!!! Alphonse, jij bent de redelijke, koele van ons beiden, ik blijf het traditie-getrouwe, eeuwige Vlaamse land dat hierop geen vat heeft. Dit slaat - inderdaad - nergens op. Wil het zelf schrijven, je zal het zoveel beter doen.’Ga naar eindnoot10 | |||||
[pagina 5]
| |||||
Als Hugo Claus na drie maanden naar Gent terugkeert houdt hij zich tegenover een journalist enigszins op de vlakte over zijn bezigheden in Nederland: ‘Ik werd aangeworven om een vrij ingewikkeld filmscenario te schrijven, en de producer had het gevoel dat hij mij beter vlak bij de hand kon hebben. Ik ben blij terug in Vlaanderen te zijn, hoewel het wel boeiend was om aan den lijve de fundamentele verschillen tussen Nederlanders en Vlamingen gewaar te worden.’Ga naar eindnoot11 Later zou Claus vooral het door hem ervaren cultuurverschil nog eens benadrukken: ‘[...] in Nederland kan ik toch niet aarden. Ik heb eens vier maanden in Blaricum gewoond, maar het ging niet. Ik denk dat ik te veel Vlaming ben.’Ga naar eindnoot12 Die opvatting was voor Rademakers reden Claus later niet te vragen voor de verfilming van Max Havelaar (1976): ‘een Claus die niets heeft met Nederlands-Indië kun je geen Droogstoppel aandoen’.Ga naar eindnoot13 | |||||
1963-1964: Gerard ReveRademakers moest op zoek naar een alternatief en vindt een nieuwe scenarist in Gerard Reve. Blijkbaar was deze al vroeg gepolst, want in een brief van 3 december 1963 aan Guus Oster, directeur van de Nederlandse Comedie, laat Reve weten: ‘Ik ga misschien filmen in Ons Indië, (Niemand vertellen.)’.Ga naar eindnoot14 De gezusters Josine en Lennie Meyer, die Reve vaak van advies dienden, krijgen een kleine twee weken later meer informatie: ‘Nu wil Fons Rademakers dat ik een synopsis maak van een film, naar De Stille Kracht. [...] Hij wil het in Indonesië filmen en begroot het op ¾ miljoen gulden, maar dat is onzin, want het wordt zeker 1¼ miljoen. Enfin, het zou wel aardig zijn, want De Stille Kracht is een prachtig boek, met zoveel bijmotieven in de handeling, dat er altijd iets uit moet komen, of de maker van de film moet een grote prutser wezen. We zullen zien. Eind januari moet ik de synopsis van een pagina of 8, tien, of zo, klaar hebben.’Ga naar eindnoot15 Inmiddels stort Rademakers zich op verschillende officiële instanties om de mogelijkheden om in Indonesië te filmen te onderzoeken. Op 22 december schrijft hij aantredend Eerste Ambassade-Secretaris voor Pers- en Culturele Zaken J.E. Schaap dat hij in Indonesië een film naar De stille kracht wil opnemen. Hij wil hem vragen ‘of U, als U eerdaags op Uw post in Djakarta zult zijn, de mogelijkheid zoudt willen onderzoeken - en dit wellicht direct bij President Soekarno - of hij zijn fiat er aan wil geven, deze film in Indonesië te realiseren.’Ga naar eindnoot16 Rademakers wil van half maart tot begin mei in Indonesië zijn draaiboek maken, de productie vervolgens van mei tot augustus in Nederland verder voorbereiden om uiteindelijk eind augustus in Indonesië te starten met filmen. Schaap staat, zo schrijft hij een week later, ‘als het ware reeds met een been in het vliegtuig’, maar hij wil Rademakers toch alvast antwoorden dat hij hem graag be- | |||||
[pagina 6]
| |||||
Brief van Gerard Reve aan Rademakers van 15 januari 1964.
hulpzaam wil zijn omdat hij het plan ‘bijzonder aantrekkelijk’ vindt. Of hij het plan wel goed gelezen heeft is twijfelachtig: ‘Als dit plan lukt, gaat u dan “Eline Vere” verfilmen?’Ga naar eindnoot17 Twee weken later - hij is inmiddels geïnstalleerd in Jakarta - stuurt Schaap een tweede brief waarin dit keer wel sprake is van De stille kracht, maar waarin ook de eerste problemen lijken op te duiken: ‘De reactie was heel vriendelijk, maar men wilde toch wel graag inzage hebben van het verhaal, ten einde aan hoger hand een advies te kunnen uitbrengen.’ Hij zou daarom graag een exemplaar van de roman ontvangen.Ga naar eindnoot18 Rademakers haast zich een exemplaar naar Indonesië te sturen. Hij kan zich ‘niet voorstellen dat men in Indonesië bezwaren tegen de roman zou kunnen hebben’: ‘Het is geen politieke roman, maar een drama dat toont hoe aan de Hollander zijn vermeende “zekerheden” worden ontnomen in een land dat vreemd is aan zijn bloed. Au fond een aspect dat boven iedere politiek uitgaat en een wezen- | |||||
[pagina 7]
| |||||
lijke basis is voor de latere politieke ontwikkeling. [...] Enfin, ik hoef het moderne en actuele van dit thema bij U stellig niet te introduceren en kan het pareren van onverhoopte Indonesische aanvallen zeker aan U overlaten.’Ga naar eindnoot19 Rademakers heeft in Nederland bovendien al gesproken met Emile van Konijnenburg, vice-president van de KLM en persoonlijke vriend van president Soekarno. In een brief aan Van Konijnenburg schrijft Rademakers dat de financiering in Nederland geen probleem zal zijn. De uitvoerbaarheid van het plan is geheel afhankelijk van toestemming van de autoriteiten in Jakarta: ‘Zonder dit fiat lopen wij het risico door te werken aan een onderneming die geen levensvatbaarheid heeft.’Ga naar eindnoot20 Intussen heeft ook Gerard Reve verder nagedacht over de film. Hij meldt Rademakers in een brief wat volgens hem de beste methode is om De stille kracht te verfilmen. Hij wil bepaalde gedeelten van de roman zeer secuur volgen, andere vervormen en weer andere geheel weglaten, maar wel steeds de indruk blijven wekken dat het boek trouw is nagevolgd. Reve lijkt oprecht enthousiast, hij acht het hun taak een filmisch Couperus-monument op te richten dat bovendien volgens de klassieke wetten van het toneel is geconcipieerd. Hij hekelt bijvoorbeeld de trend om de titel en de cast pas in beeld te laten verschijnen als de film al een eind op weg is. ‘Laten we iets fijns maken en niet aan vormen of tradietsies en dergelijke denken, of aan wat Robbe-Grillet of Blokker vinden. Zo simpel, zo hulpeloos mogelijk, en niet dat geweldig clever willen zijn. [...] Met een paar dagen hoop ik aan een systematiese sien Opsis te beginnen.’Ga naar eindnoot21 Rademakers' enthousiasme blijkt echter behoorlijk getemperd: ‘ik was wat teleurgesteld door jouw brief en vraag mij af of het niet nuttig zou zijn nog een gesprek te hebben en daarvan afhankelijk te stellen of we het werk wel samen moeten ondernemen. / Want zoals ik je al zei, de tijd dringt - de 20ste zou je mij een synopsis geven - en samenwerking is niet vruchtbaar als het uitgangspunt niet het juiste is.’Ga naar eindnoot22 Reve antwoordt per omgaande: hij is overwerkt en wil ‘eigenlijk wel graag ontslagen worden van de opdracht, zo eervol & mooi als hij is, want, bij God, ik kom er niet toe, & voor jou gaat kostbare tijd teloor.’ Hij zegt te piekeren over een vervanger, maar suggesties wie Rademakers dan moet vragen doet hij niet. Reve hoopt niettemin dat de gesprekken die ze hebben gehad toch van nut zijn geweest. Ook trekt hij zijn handen nog niet volledig van het project af, want mocht Rademakers hem over een paar maanden nodig hebben, dan blijft hij beschikbaar. Hij tekent met ‘Je beschaamde & bedroefde Gerard van het Reve’.Ga naar eindnoot23 Een mogelijk antwoord van Rademakers is niet bewaard gebleven. | |||||
[pagina 8]
| |||||
1964: Van tafelMeteen nadat Gerard Reve zich heeft teruggetrokken stuurt Fons Rademakers een brandbrief, gedateerd 24 januari 1964, aan ambassadesecretaris Schaap met een enigszins wanhopig begin: ‘Zelden heb ik zo duidelijk gevoeld, dat Djakarta ver van Nederland ligt.’ Rademakers beseft wel dat inmiddels zowel een negatief als een positief antwoord hem voor problemen zullen stellen: ‘Stel U voor het antwoord zou neen zijn, dan werk ik al enkele maanden aan een plan dat geen levensvatbaarheid blijkt te hebben en is het al om niet. Dan kan ik beter vandaag stoppen dan morgen en geen grotere onkosten maken. / Is het antwoord ja, dan moeten we zeer hard doorwerken en zien dat ik in Maart naar Indonesië ga voorde [sic] voorbereiding ter plaatse wil de film dit jaar tot stand komen.’ Rademakers besluit enigszins pathetisch: ‘vergeef mij intussen deze ontboezeming, die mij van het onzekere hart moest’.Ga naar eindnoot24 Schaap antwoordt een kleine twee weken later. Hij is niet onder de indruk van Rademakers' ‘ontboezeming’ en lijkt inmiddels zelfs enigszins geïrriteerd: ‘Omdat u zo ongeduldig bent schrijf ik u toch maar even, alhoewel er niets nieuws te melden valt.’ Schaap verwacht een week later een beslissing van de Indonesische autoriteiten te horen en zal schrijven zodra hij iets weet. Ook deelt hij nog een sneer uit aan de regisseur: ‘Een opmerking moet mij toch nog van het hart: was het niet praktischer geweest de toestemming van Indonesische zijde te vragen alvorens aan het scenario en aan andere voorbereidingen te beginnen?’Ga naar eindnoot25 Op 27 februari volgt de doodsteek voor de plannen. Schaap heeft inmiddels een antwoord ontvangen van het Indonesische Ministerie van Buitenlandse Zaken en citeert daaruit de volgende passage: ‘The contents of above-mentioned novel (De Stille Kracht) might disturb the existing friendly relations between Indonesia and the Netherlands. It is therefore advisable, that Mr Fons Rademakers obliterates his intention mentioned above in accordance with the efforts in developing the good relations.’ Met gevoel voor understatement - en wellicht ook enig leedvermaak - voegt Schaap daar nog aan toe: ‘Gezien dit standpunt van officiele Indonesische zijde meen ik, dat uw plannen ten aanzien van de verfilming van genoemde roman, niet te verwezenlijken zijn.’Ga naar eindnoot26 Twee scenaristen afgehaakt, geen toestemming van de Indonesische autoriteiten: Rademakers zal van zijn plannen moeten afzien. Er is echter één groot probleem. Hij heeft van het Productiefonds een voorschot ontvangen, waaraan de voorwaarde gekoppeld was dat het Fonds tegen 1 mei drie exemplaren van het scenario zou ontvangen. Rademakers móet dus een scenario inleveren om geen problemen te krijgen met het Productiefonds. Dat gebeurt dan ook. Op 2 maart 1964 stuurt Rademakers in drievoud een sce- | |||||
[pagina 9]
| |||||
nario aan het Bestuur van het Productiefonds. Het is volgens de begeleidende brief ‘samen met Hugo Claus’ gemaakt. Het Fonds bevestigt een dag later de goede ontvangst en zegt toe ook de laatste termijn van het beloofde voorschot te zullen overmaken.Ga naar eindnoot27 Of Rademakers Hugo Claus toch weer overgehaald heeft de samenwerking te hervatten en met hem een scenario heeft afgeschreven, of dat hij het scenario alleen heeft afgerond is onduidelijk. In de correspondentie met het Fonds bevindt zich in ieder geval een exemplaar van een ‘Scenario van Hugo Claus en Fons Rademakers’ voor De stille kracht, ‘naar de gelijknamige roman van Louis Couperus’.Ga naar eindnoot28 Twee weken later, 16 maart, acht Rademakers waarschijnlijk de kust veilig om het niet doorgaan van het project aan het Productiefonds voor Nederlandse Films te melden. Hij schrijft dat ‘de Indonesische Regering - nadat ik aanvankelijk de garantie van een goedvinden kreeg - per slot op geen enkele wijze medewerking wil geven om het scenario naar Louis Couperus’ roman “De Stille Kracht” te verwezenlijken, ja, er zelfs een sta in de weg voor de zich herstellende betrekkingen in wil zien’ en dat hij het onderwerp daarom ‘helaas - zeker voorlopig’ moet laten rusten. Rademakers verzet de bakens en richt zich op andere filmprojecten. De dans van de reiger, naar een scenario van Hugo Claus, is in 1966 het eerste dat gerealiseerd wordt. De lust met Claus samen te werken was Rademakers klaarblijkelijk niet vergaan, want ook Mira (voorjaar 1971), gebaseerd op Stijn Streuvels' roman De teleurgang van den Waterhoek, kwam met Claus' bemoeienis tot stand. Het succes van deze Belgisch-Nederlandse coproductie, die in Nederland een half miljoen bezoekers trok en in België nog iets meer,Ga naar eindnoot29 vormt de opmaat voor een nieuwe poging om De stille kracht te verfilmen. | |||||
1971: Willem Frederik HermansIn de loop van 1971 komt Indonesië weer op Rademakers' radar. Het ‘Genootschap Nederland-Indonesië’ wil Rademakers in opdracht van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk in juni een lezingenreeks laten geven in Indonesië over zijn films. Deze reis wil Rademakers aangrijpen om de filmplannen voor De stille kracht nieuw leven in te blazen. Hij wendt het succes van Mira aan om de cultuurminister van België, Frans van Mechelen, tot financiële steun voor een verfilming van Couperus' roman te bewegen: ‘Nu de film “Mira” laat zien hoe vruchtbaar een samenwerking tussen onze landen kan zijn, menen wij dat er reden is deze samenwerking te continueren.’ Rademakers zal in juni op Java locaties gaan bekijken en wil in 1972 op het eiland de film opnemen. Hij hoopt derhalve dat Van Mechelens departement bereid is ‘aan de te ondernemen Nederlands-Belgische co-productie “De Stille Kracht” een financiering te geven gespreid over 2 seizoenen. In 1971 voor de voorbereiding, in 1972 voor de realisatie.’ Rademakers meent voorts dat, aangezien bij Mira ‘de Belgische inbreng het grootst is (initiatief, verhaal, scenario, locaties en de meeste acteurs)’, bij deze ‘volgende gezamenlijke in- | |||||
[pagina 10]
| |||||
spanning’ het accent meer zal liggen op ‘een Nederlandse inbreng’.Ga naar eindnoot30 Brief van Willem Frederik Hermans aan Rademakers van 3 augustus 1971.
Er blijkt evenwel toch niet genoeg voorbereidingstijd te zijn en Rademakers besluit in juni niet naar Indonesië te gaan. Wel krijgt hij antwoord van Van Mechelen. De excellentie spreekt zijn intentie uit het plan financieel te ondersteunen, maar Rademakers wordt wel geacht ‘de nodige schikkingen’ te treffen. Zo is ‘samenwerking met een Belgische produktiemaatschappij’ en ‘een zekere Vlaamseartistieke inbreng’ vereist.Ga naar eindnoot31 Op 1 augustus 1971 verstuurt Rademakers drie brieven. Hij bedankt minister Van Mechelen voor zijn intentieverklaring en meldt dat de Belgische firma Showking van Paul Collet de film mede zal produceren.Ga naar eindnoot32 Een tweede brief is aan Paul Collet gericht en bevestigt de overeenkomst die op 25 juli in Brussel is gesloten. Ook een scenarist blijkt al gevonden: Hugo Claus.Ga naar eindnoot33 De derde brief gaat naar R. van den Berg van de Nederlandse ambassade in Djakarta. Rademakers meldt dat hij de in juni afgelaste reis naar Indonesië nu in oktober zal maken. Hij zal lezingen geven en films vertonen, maar ‘[z]oals U weet wil ik van de gelegenheid gebruik maken voor het bekijken van locaties in de Preanger en de streek van Pasuruan, alsvoor bereiding [sic] voor een mogelijke verfilming van “De Stille Kracht” volgend jaar.’Ga naar eindnoot34 Maar dan vertoont de correspondentie een merkwaardige ontwikkeling; twee dagen na de brief aan Van den Berg ontvangt Rademakers al de synopsis van zijn scenarist. Maar dat is niet Hugo Claus. Het is Willem Frederik Hermans: ‘Hierbij stuur ik je een synopsis van de stille kracht. Ik hoop dat je, met dit document in de hand, er in zult slagen een aantal machthebbers, suikerlords, staatsse- | |||||
[pagina 11]
| |||||
cretarissen en andere kapitalisten aan het verstand te brengen dat dit een schitterende film is, die absoluut gemaakt moet worden.’Ga naar eindnoot35 Ook stuurt hij een foto van een ‘démi-mondaine’ mee, met daaronder de tekst: ‘Heel veel lieve stoutigheidjes van Léonie!’ Collage van Hermans, meegestuurd met de brief van 3 augustus 1971.
Waar komt Hermans ineens vandaan? Was Claus niet, zoals in de brief aan Collet stond, de beoogde scenarist? Bovendien bevindt zich tussen de correspondentie een ongedateerd contract waarin lid 3 luidt: ‘De auteur van de bewerking voor de verfilming is de heer hugo claus, mogelijk in samenwerking met een co-scenarist.’Ga naar eindnoot36 Die laatste toevoeging wijst er mogelijk op dat Claus' positie als scenarioschrijver al op losse schroeven stond, of juist dat Claus geen serieuze kandidaat meer is geweest, gezien de betrokkenheid van Hermans. Waarom zou Rademakers dan toch Claus zijn blijven vermelden? Wellicht omdat hij zich tegenover Van Mechelen verplicht had tot ‘een zekere Vlaamse-artistieke inbreng’? Dat juist Hermans door Rademakers werd benaderd en dat Hermans de opdracht accepteerde is verrassend, want voor beiden was de eerdere samenwerking rond de verfilming van De donkere kamer van Damokles in 1963 een tumultueuze aangelegenheid geweest. Na de positieve ontvangst van de film door de pers luidde Hermans' zuinige oordeel over het werkstuk: ‘minder slecht dan ik gevreesd | |||||
[pagina 12]
| |||||
Pagina 1 van de synopsis van Hermans, horend bij de brief van 3 augustus 1971.
| |||||
[pagina 13]
| |||||
had.’Ga naar eindnoot37 Hoe anders die samenwerking begonnen was, valt onder meer op te maken uit wat W.A.M. de Moor begin 1962 uit Hermans' mond optekende: ‘ik kan met Fons Rademakers uitstekend opschieten en het is afgesproken dat we alles samen zullen doen’.Ga naar eindnoot38 Rademakers had Hermans' scenario echter te lijvig gevonden en er zo stevig de schaar in gezet dat de schrijver gepikeerd afstand van de onderneming had genomen. Nadat Hermans kort na het uitkomen van de film zijn verhaal op papier had gezet, verloor hij de zin de kwestie later nog eens uitgebreid te herkauwen. Zo zei hij in 1984: ‘In de Open Brief uit 1963 staat alles wat ik over als twee druppels water had te zeggen. Het heeft geen zin zo'n aardige man als Fons nog eens lastig te vallen.’Ga naar eindnoot39 Deze ‘Open Brief’, gepubliceerd in Skoop, laat over de moeizame samenwerking inderdaad weinig te gissen over; vooral het ‘alles samen doen’ bleek in de praktijk niet goed uit de verf te zijn gekomen. Hermans betreurt vooral dat hij als scenarioschrijver weinig van de filmer heeft kunnen leren, terwijl juist dat de vruchten waren waar hij op gehoopt had: ‘Wel geloof ik dat, wanneer men oprecht tot een zo goed mogelijke film wil komen, het van belang is dat de regisseur samenwerkt met de scenarioschrijver - dit niet alleen tegen de pers verklaart, maar ook werkelijk doet -, dat de regisseur hem in vertrouwen neemt, dat de scenarioschrijver zich geen outsider blijft voelen’Ga naar eindnoot40 Het waren dus vooral Hermans' verwachtingen die hem parten hadden gespeeld en niet dat hij Rademakers als filmmaker en op het persoonlijke vlak niet waardeerde, want het was Fons ‘dikwijls gelukt mij aan het lachen te brengen en dat is ook wat waard.’ Bovendien is Rademakers volgens Hermans ‘een van de heel weinigen in Nederland die tenminste het maken van een serieuze film niet bij voorbaat en uit principe afwijzen.’Ga naar eindnoot41 Rademakers op zijn beurt bewaarde goede herinneringen aan Hermans: ‘Ik apprecieerde zijn gevoel voor humor, we hebben samen veel gelachen. Beiden hielden we van lekker eten, daar reden we graag voor om.’Ga naar eindnoot42 Bovendien had Rademakers eenvoudigweg een scenarioschrijver nodig omdat vaste scenarist Hugo Claus was afgehaakt door een gebrek aan affiniteit met de ‘Hollandse’ Couperus. Of Hermans wel de juiste man was, is echter de vraag. Net als Claus had Hermans namelijk niet veel op met De stille kracht, al was de reden een andere. Hermans hield, zoals hij in verschillende interviews liet blijken, niet van Couperus; hij vond diens ronkende, bloemrijke proza hol: ‘Schrijvers als Couperus vonden het belangrijk om iets heel banaals heel mooi onder woorden te brengen. Couperus schreef niet met inkt, maar met parfum. Dat is niet voldoende. Zijn personages boeien niet.’Ga naar eindnoot43 Rademakers hoefde dus niet bezorgd te zijn dat Hermans voor het scenario te weinig uit De stille kracht zou schrappen. | |||||
[pagina 14]
| |||||
Doorslag van de brief van Rademakers aan Hermans, 20 september 1971 (origineel in het Hermans-archief).
Op 8 september stuurt Rademakers de synopsis aan producent Paul Collet: ‘Ingesloten het synopsis. Jij wilt het wel laten vermenigvuldigen.’Ga naar eindnoot44 Uit de brief blijkt niet expliciet of het hier een tekst van Claus of Hermans betreft, maar de belofte ‘Eind October is het scenario klaar, onmiddellijk na de Indonesische reis’ komt overeen met een afspraak die Rademakers op 20 september met Hermans maakt: ‘Het scenario zal in principe eind October, uiterlijk half November klaar zijn.’ Het zal dus de synopsis van Hermans zijn, waarvan zich een exemplaar bevindt in het archief van Rademakers. De synopsis bestaat uit een voorblad en vijfenhalf blad tekst. De tekst volgt getrouw, bijna schools de plot van de roman. Alleen aan het | |||||
[pagina 15]
| |||||
eind, voor de grote hadji in beeld komt, laat Hermans de resident Van Oudijck nog zeggen: ‘Toch moeten wij hier standhouden.’ Verder lijkt Hermans, meer nog dan in de roman al het geval is, de nadruk te willen leggen op de geloofs- en cultuurverschillen tussen de Nederlanders en de inlanders. Noemt Couperus de regent Soenario nog een ‘fanatieke Javaan’, Hermans spreekt van een ‘fanatiek islamiet’. Slechts één keer verwijst Hermans naar een filmisch aspect: ‘Van Oudijck heeft de gewoonte hem in camera “de Wajangpop” te noemen.’Ga naar eindnoot45 In dezelfde brief van 20 september 1971 bevestigt Rademakers ook de deelname van Hermans aan de reis naar Indonesië: ‘Tevens zul je, gedurende drie weken van 5-26 October, met ons een reis door Indonesië maken om je ter plaatse te orienteren en om het scenario op basis van je bevindingen te vervolmaken.’ Rademakers is vol verwachting: ‘Wij rekenen op een schitterend, effectief en perfect geconstrueerd scenario, dat dan een hele mooie film moet opleveren en verheugen ons op de samenwerking.’Ga naar eindnoot46 Op de dag van vertrek, 5 oktober, overhandigt Hermans zijn scenario aan Rademakers.Ga naar eindnoot47 Hij zou naar eigen zeggen van ‘Couperus’ dialogen goed Nederlands' hebben gemaakt.Ga naar eindnoot48 Tijdens hun reis, op 14 oktober, bezorgt Rademakers een exemplaar van het scenario aan dhr. Djohardin, het hoofd van de afdeling film van het ministerie van Voorlichting; ook een exemplaar van de roman wordt bijgesloten. Rademakers wil tussen mei en augustus 1972 filmen, en ‘de mogelijkheid hiertoe is uitsluitend afhankelijk van Uw goedkeuring en toestemming om de film ook inderdaad in Indonesië te realiseren’.Ga naar eindnoot49 Djohardin gooit echter roet in het eten. Op 23 oktober - Rademakers is nog in Indonesië - stuurt hij de regisseur zijn bevindingen naar aanleiding van de lectuur van het scenario. Hoewel hij enthousiast lijkt en meent dat de film ‘best gemaakt kan worden en een succes kan zijn zelfs voor de wereld-consumptie’, heeft Djohardin toch ‘enige amendementen om het aannemelijker te maken voor het publiek beider landen’. Hij spreekt dan van ‘kleine suggesties’, maar de wijzigingen die hij voorstelt grijpen diep in in structuur en wezen van het verhaal:
| |||||
[pagina 16]
| |||||
Bovendien zijn er onoverkoombare problemen met de financiering, zodat Rademakers moet besluiten het hele project te annuleren. Eind 1971 stuurt hij zijn reisverslag aan het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. De reis door Java - ‘Dr. W.F. Hermans als scenarist en mijn vrouw, die regieassistente is, begeleid[d]en mij op deze reis’ - had ‘bizonder grote teleurstellingen’ opgeleverd. ‘Het werd ons duidelijk dat het organiseren van een film als “De Stille Kracht” in Indonesië onmogelijk zou zijn. 1e. door het verschil in mentaliteit en begrip voor organisatie en 2e. omdat het onmogelijk bleek een reë[e]l inzicht te krijgen in de prijzen die betaald zouden moeten worden.’ Als voorbeelden noemt Rademakers de kosten voor een huurauto en voor een huurhuis. Maar ook de Indonesische acteurs stelden hoge eisen: ‘Een actricetje wat ik voor een rol een drietal dagen zou kunnen gebruiken, sprak via de co-producent ernstig over 15 á 20.000 gulden honorarium voor 3 dagen.’ De conclusie was dan ook ‘dat zaken doen in Indonesië - althans zeker om bij de eigen zaak te blijven: het verantwoord produceren van een film - onmogelijk is. / De uiterst kleine toplaag, die het voor het zeggen heeft, heeft weinig of geen begrip voor organisatie en velen zijn erop uit de eigen zak te spekken op een, voor onze begrippen, onredelijke wijze.’ Rademakers meldt dat hij wel toestemming kreeg voor de productie ‘met enkele amendementen’ - het betreft de brief van Djohardin - en dat de sfeer ‘uiterst plezierig en bereidwillig’ was, ‘maar intussen had bij ons de idee definitief postgevat, dat, ondanks vriendelijkheid en bereidwilligheid een dergelijke onderneming [...] onmogelijk is onder de gegeven omstandigheden.’Ga naar eindnoot51 Ook aan het bestuur van het Productiefonds schrijft Rademakers dat er te veel risico's aan het project kleven en hij het daarom heeft moeten staken. Hij verzoekt het fonds nu om het Indonesische avontuur in te ruilen voor een ander langlopend voornemen: ‘Op dezelfde basis als voorzien werd voor “De Stille Kracht”, n.l. als Nederlands-Belgische co-productie, zou ik nu het project “Because of the Cats” willen opnemen.’Ga naar eindnoot52 Het productiefonds verklaart zich akkoord met de wisseltruc,Ga naar eindnoot53 waarop Rademakers zich weer wendt tot de Belgische cultuurminister Van Mechelen, die blijkbaar nog steeds niet mag weten dat Hermans betrokken was bij “De Stille Kracht”, want Rademakers blijft Hugo Claus noemen als scenarist bij die onderneming.Ga naar eindnoot54 In plaats van De stille kracht draait Rademakers in 1972 dus de film Because of the Cats; de verfilming van deze Britse detective van Nicolas Freeling werd zo de Nederlands-Belgische coproductie die De stille kracht had moeten zijn.Ga naar eindnoot55 Intussen had Rademakers na de reis naar Indonesië ook met Hermans nog wat administratieve zaken af te handelen. Hij had de schrijver verzocht hem diens vliegticket te bezorgen, zodat hij dit mee kon sturen aan het Ministerie ter restitutie. Op 23 december stuurt Hermans het op: ‘Wie wat bewaart, heeft wat, zeiden | |||||
[pagina 17]
| |||||
Brief van Willem Frederik Hermans aan ‘Directie Fons Rademakers’ Productie BV' van 12 juni 1973.
| |||||
[pagina 18]
| |||||
Foto ‘Slapende cineast met bewonderaarster, Java 1971’ (uit: Willem Frederik Hermans, Koningin Eenoog. Amsterdam 1986, p. 127). De ‘bewonderaarster’ is Fons' echtgenote, Lily.
onze voorouders en je ziet maar weer eens dat ze niet zo gek waren als wel eens wordt beweerd. / Het vliegbiljet was er nog en ik stuur het je bij dezen.’Ga naar eindnoot56 Rademakers is echter nog niet van Hermans af. Anderhalf jaar later, 12 juni 1973, schrijft Hermans opnieuw, ditmaal een aangetekende brief aan ‘Directie Fons Rademakers’ Productie BV'. Hoewel het scenario nooit gerealiseerd is wil Hermans toch geld zien. Hij roept daartoe de gemaakte afspraken uit de brief van 20 september 1971 in herinnering: ‘In deze brief werd de volgende tussen ons gemaakte afspraak bevestigd: ik zou voor u een scenario schrijven op basis van Louis Couperus' roman “De Stille Kracht” en daarvoor zou ik van u een honorarium ontvangen ter grootte van f 10000 (tienduizend gulden). / Het voltooide scenario is door mij aan de heer Fons Rademakers op 5 oktober 1971 overhandigd. De heer Rademakers heeft het scenario geaccepteerd. Het honorarium is mij tot op heden evenwel nog niet uitbetaald.’ Hermans zegt hierover op 10 juni met Rademakers contact te hebben gehad en daarbij de toezegging te hebben gekregen voor 31 september [sic] de betaling tegemoet te kunnen zien. ‘Ten einde deze afspraak vast te leggen, zodat daarover geen misverstand zal kunnen ontstaan, zend ik u deze brief.’Ga naar eindnoot57 | |||||
[pagina 19]
| |||||
Fons Rademakers en Willem Frederik Hermans (foto A. Folkerts, afgedrukt in het artikel van Rob Delvigne, ‘Als twee druppels water?’ in het ‘Literatuur en film’-nummer van De Revisor, no. 9/10 1974).
| |||||
BesluitHermans lijkt zich vooral om financiële redenen met het project te hebben ingelaten, en zeker niet uit geestdrift voor Couperus. Eind jaren tachtig smaalde Hermans over Couperus' ‘geparfumeerde stijl [...] met gegalm en allerlei herhalingen erin enzomeer. [...] Als je de ornamenten bij Couperus eraf sloopt, - je zou het kunnen proberen, maar ik probeer het niet eens - dan blijft er helemaal niks van over.’Ga naar eindnoot58 Het toppunt van aversie is te vinden in Hermans' aforismenverzameling Dinky Toys (1988), waarin hij de Haagse schrijver vergelijkt met ‘iemand die, jubelend, met een leêg zoutvaatje zit te zwaaien boven een leêg, leêg, leêg bord.’Ga naar eindnoot59 Aan het eind van zijn leven zal Hermans zich de verwikkelingen in het najaar van 1971 als volgt herinneren: ‘In Indonesië heb ik enig werk verricht voor De raadselachtige Multatuli [...] Maar ik was er vooral om een scenario te schijven voor De stille kracht van Louis Couperus. Fons Rademakers zou dat gaan verfilmen, maar het is er nooit van gekomen. De Indonesiërs wilden niet meewerken. Ze vonden het volk niet rijp voor het onderwerp. Dat heb je dan hè, met die nieuwe vrijheid, dan gaan ze ogenblikkelijk zelf allerlei dingen verbieden.’Ga naar eindnoot60 | |||||
[pagina 20]
| |||||
In 1974 verscheen De stille kracht als televisieserie, geregisseerd door Walter van der Kamp en opgenomen in een studio in Nederland. De serie, die zeer succesvol was, had weinig te maken met wat Rademakers voor ogen had gestaan, maar markeerde wel het definitieve einde van zijn eigen plan. Met de verfilming van Max Havelaar naar een scenario van Gerard Soeteman (1975) ging alsnog Rademakers' droom om in Indonesië te filmen in vervulling. De hoge lokale prijzen vormden nu geen belemmering meer, omdat die onder de verantwoordelijkheid van een Indonesische coproducent vielen. De coproducent ging enorm de boot in, maar Rademakers had succes met zijn film.Ga naar eindnoot61 Momenteel werkt Paul Verhoeven aan een verfilming van De stille kracht. De totstandkoming van die film, getiteld The Hidden Force, vertoont qua weerstand die de maker ondervindt enige verwantschap met Rademakers' project. Verhoeven werkt samen met zijn vaste scenarist Gerard Soeteman.Ga naar eindnoot62 Rademakers koos indertijd voor bekende schrijvers, maar of het nu voor aanvang van de samenwerking was (Reve), ten tijde ervan (Claus) of erna (Hermans), hij had vaak even veel met hen te stellen als met de Indonesische autoriteiten. Met dank aan Piet Dirkx (Eye), Lili Rademakers-Veenman en Jan Gielkens. |
|