misme verweten ten aanzien van de Nieuwe Economische Politiek van Rusland. Op het congres verdedigde ze haar bedenkingen, maar ze besloot toch tot een knieval om de gelederen op dit punt gesloten te houden.
Dat niet iedereen het compromis opzocht, had partijbestuurslid Jacques de Kadt laten zien. Hij uitte stevige kritiek op de organisatie en hekelde het ontbreken van eenheid in het bestuur. De Kadt wilde dat er een nieuwe leiding zou aantreden. De leiding zag het liefst De Kadt aftreden, wat in mei 1923 ook zou gebeuren. Hij werd toen als lid geroyeerd.
De dadaïsten traden op zondagmiddag 28 januari op in Diligentia in Den Haag. Van der Valk woonde in Den Haag, dus hij kan die voorstelling hebben bijgewoond. Maar hij had ze wellicht eerder gezien: op 10 januari waren Van Doesburg c.s. de tournee begonnen in de Haagse Kunstkring. Van der Valk verwerkte in zijn plaatjes opvallende details, zoals de schemerlamp die op het toneel stond, maar gaf verder zijn fantasie de vrije loop.
Van Doesburg las enkele in De Stijl gepubliceerde gedichten voor van zijn alter ego I.K. Bonset, waaronder ‘Letterklankbeelden’ die uitsluitend bestaan uit een opeenvolging van losse letters. De vergelijking tussen deze gedichten en de leeskaart bij de oogarts was al vaker gemaakt.
Nelly van Doesburg wisselde in haar optreden een etude van Chopin af met het werk van eigentijdse componisten als Satie en de Italiaan Vittorio Rieti, van wie ze onder andere ‘Marcia funebre per un uccellino’ (Treurmars voor een kanarie) speelde. Chopins ‘Marche funèbre’ stond niet op het programma.
Terwijl Van Doesburg bezig was de betekenis van dada aan het publiek uit te leggen, begon vanachter uit de zaal Schwitters te blaffen als een hond en andere dierengeluiden voort te brengen. Voor een groot aantal toeschouwers was dit het sein om elk optreden van Schwitters te verstoren met kattengejammer. De katten van De Kadt vonden bijval.
Met het schilderij ‘De verloren zoon’ verwees Van der Valk naar een recente aanwinst van het Amsterdamse Rijksmuseum, dat dit doek van Barent Fabritius met steun van de ‘Vereeniging Rembrandt’ had verworven. Op dit schilderij uit 1661 heft een man een hamer, zoals op de tekening. Van der Valk liet zich verder inspireren door het affiche dat de matinee in Diligentia aankondigde. Daar lijkt het althans op. Maar de genoemde datum op de tekening - 10 januari - was de dag waarop de dadaïsten in de Haagse Kunstkring optraden.
De Nationale Opera gaf in Rotterdam, Amsterdam en Den Haag gastvoorstellingen van Faust, de opera van Charles Gounod. Van der Valk laat ‘Maëstro Schwitters’ een deuntje meeblazen en het werk vertolken op de Simplextrekkingsmachine van Broekhuijs. Dit vereist enige toelichting. Na de pauze droeg Schwitters zijn cijfergedichten ‘Drei’ en ‘Gedicht 25’ voor. Dit tot toenemende hilariteit van het publiek, dat begon mee te tellen en ‘mijn’ riep alsof het bood op een veiling. Schwitters begeleidde zijn voordracht door te zwengelen aan een kinderorgeltje.
De stap naar Broekhuijs was voor de tekenaar hiermee snel gemaakt. Iedereen kende Willem Broekhuijs. Deze beroepszwendelaar had al eens vastgezeten voor bedrog; in 1923 hield hij geldbeluste landgenoten in zijn greep met de door hem bedachte pre-