De Parelduiker. Jaargang 17
(2012)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Wim Hazeu
| |
[pagina 15]
| |
Jacoba (‘Cricri’) en Johannes Tielrooy in de achtertuin van hun huis in Soerabaja, Nederlands-Indië, 1929 (collectie Hester Albach).
derlijk mooie gedichten, kort tevoren in Archipel gebundeld, opende de deur dus niet voor een onbekende. Ik zag een lange jonge man binnenkomen met een verlegen, schuw en tegelijk spottend gezicht. Een breedgerande struikroverhoed. Alles was lelijk aan hem. Maar blik en ogen zeer opmerkelijk. De blik speurend en onderzoekend, maar niet alleen op de onmiddellijke omgeving gericht. De ogen: kleur van de oceaan bij dreigend weer en wat me vooral opviel: fel schitterend. Het bezoek trof overigens zéér slecht: wij hadden te logeren de Franse criticus René LalouGa naar eindnoot2 met zijn vrouw en hadden voor die dag een invitatie aangenomen om te gaan dineren bij de familie N. te B. De auto van de familie zou ons tegen zes uur afhalen; mijn echtgenoot en de gasten waren naar boven gegaan om zich te verkleden en ik zou dadelijk [boven] ook komen. Er zat niet anders op dan Sl. de zaak uit te leggen en hem te verzoeken een andere dag af te spreken voor een [rustiger] minder haastig bezoek. Hij ging echter rustig zitten, we dronken thee en raakten aan het praten: nog weinig over zijn omstandigheden, wel over literatuur, niet over zijn werk. En als de gasten beneden komen gaat, tot mijn verbazing, het gesprek in niet eens zéér foutief Frans door en heeft hij met Lalou meteen een steekhoudende gedachtewisseling over een [onderwerp] literaire kwestie die ik vergeten ben. Dan staat hij op en zegt: ‘Zo mevrouw, nu hebt u nog vijf minuten om u aan te kleden,’ neemt afscheid en vertrekt. Tijdens latere bezoeken vertelt hij wat meer van zijn omstandigheden. Hoewel afgestudeerd medicus, werkt hij bij een tandarts in Haarlem.Ga naar eindnoot3 Uit voorkeur? ‘Nee, | |
[pagina 16]
| |
Het huis van de Tielrooys in Haarlem, Iepenrodestraat 16, waar Slauerhoff enige tijd logeerde in zijn Haarlemse tijd.
eigenlijk wil ik varen.’ Dan vertelt hij van de eerste reis naar Indië en de catastrophe van de maagbloeding. Op een middag vraagt hij of hij korte tijd kan komen logeren. Hij heeft een afspraak met de beeldhouwer A.Ga naar eindnoot4 en zijn gezin in Haarlem gemaakt om met hen samen te gaan wonen, maar daarvoor moeten er nog enige veranderingen aan het huis gebeuren. Die tussentijd wil hij dus bij ons doorbrengen. [Wij hadden] De logeerkamer was vrij en wij hadden geen bezwaar onzerzijds. Als logé merkte men weinig van hem. Overdag werkte hij hard bij zijn tandarts [en wij gebruikten/voor de rest] gezamenlijk de maaltijden. Wij hadden ons eigen werk: mijn echtgenoot een volledige onderwijstaak en van studie, beiden romantiek, hadden wij met onze [ongeveer] ruim acht eeuwen Franse letterkunde een nooit aflatende stroom lectuur te verstouwen, wilde men zijn vak althans enigszins bijhouden. Het contact bepaalde zich dus tot de maaltijden, een enkele wandeling en wat gesprekken bij de haard als hij 's avonds thuiskwam. In aanvang voorzichtig tastend herinner ik me toch dat Sl. zonder namen te noemen of in veel details te treden onbevangen van zijn omstandigheden vertelt. Het ziek worden tijdens [Sl.] de eerste reis lijkt mij verontrustend. Als wij erover praten zegt hij: ‘[Ik denk dat ik] In mijn studententijd heb ik niet altijd genoeg gegeten.’ Daar hoeft niet veel commentaar bij: de ouderlijke toelage, die onvoldoende blijkt om boeken, omgang met vrienden en ook nog een voldoende voeding te bekostigen, is in de studentenwereld welbekend. Het is [de laatste factor] dan bij geesten als Slauerhoff de ‘honger van de geest’ die de andere primeert. De boeken - en eigenlijk alles - gaan boven de boterham; de te enge familiebanden zijn omgeslagen [naar] naar nieuwe vriendschappen. [En de liefde]. Bevrijding uit provincie en familiebanden opent perspectieven waar hij als afgestudeerde schooljongen nog geen notie van had. Wat mij telkens weer treft in de gesprekken is een steeds weer ander facet dat hij aan zijn leven wil geven. Daar is dus eerst het varen. Maar ook vertelt hij van hier en daar waarnemen en de mogelijkheid van zich ‘settlen’ en eventueel trouwen. Zijn | |
[pagina 17]
| |
Onbekend, nooit eerder gepubliceerd portret van Slauerhoff, vermoedelijk uit 1927 in Soerabaja bij de Tielrooys.
achtereenvolgende verlovingen deelt hij mij zakelijk, met een ernstig gezicht, op de volgende wijze mee: verloofd? Ja: Eerst met A. Toen met B. Toen weer met A. Toen met C. Toen weer... Ik kijk wat beduusd en raak de tel kwijt, omdat ik achter dat alfabet geen reële figuren zie. Hij vertelt heel trouwhartig, zonder aanstellerij. Hij denkt als standplaats wel aan Terschelling.Ga naar eindnoot5 Dan ineens zegt hij, met afgrijzen in zijn stem: ‘Ik zou het gevoel hebben of ik stikken zou.’ Die zin, hoe vaak heb ik hem die horen zeggen! In Haarlem, later op Java weer. Maar toch, het schip is het avontuur. Als ik zeg: ‘dat avontuur kan overal zijn. Als je nu Terschelling als je eerstvolgende “schip” beschouwt?...’ Hij denkt na: ja, eh, maar nog niet op de hoogte van zijn asthma en niet dadelijk [het] een mogelijk verband onderkennend tussen die ziekte en zijn steeds [terug] weerkeerende ‘vluchtpogingen’. Zeg ik wel eens plagend: ‘Je kent Pascal, hè? Tout notre mal vient de ce que nous ne savons pas nous tenir tranquille dans une chambre. Dat avontuur zit heus niet alleen op een schip...’Ga naar eindnoot6 ‘Waar dan?’ Meteen [antwoordt hij] zichzelf antwoordend: ‘In het cerebrum.’Ga naar eindnoot7 Het is duidelijk dat hij ons tot de categorie der keiharde bourgeois rekent. | |
[pagina 18]
| |
[Losse aantekening van Jacoba de Gruijter:]
Het heroïsme om zich in de hel der dagelijksheid (niet alleen) staande te houden, maar elk automatisme om te buigen naar creativiteit ontging hem geheel. [Dat de eerste vrijbuiters zich vaak bevinden] Dat onder de thuisblijvers de eerste vrijbuiters schuilen zag hij niet. Vandaar dat hij die fijnzinnige, introverte geest van een schrijver als P.H. van Moerkerken niet apprecieerde. Diens Habhabalgo-figuur...Ga naar eindnoot8 Matig levend, maar mateloos in de roekeloosheid. | |
Johannes TielrooyJohannes Tielrooy hield een dagboek bij. In dat van 1923-1926, waarin hij staccato vooral zijn mening over mede-scribenten noteerde - meest afwijzend, staan ook een paar verwijzingen naar de bezoeken die Slauerhoff in 1925 aan hun huis in de Iepenrodestraat bracht:Ga naar eindnoot9
18-23 Mrt. [1925] Onder hoogspanning beslissend stuk over christendom geschreven (serie christendom). 22 Mrt. Fenna, Bloem en Slauerhoff bij ons. 23 Maart Fenna nog; wij 9 jaar getrouwd. 28 Mrt. Za.-midd. litt. matinée. De Distelvinck. Troonend als vaders: Nijhoff, Buning en de beleefde Holst. Goede inleidingen van Binnendijk (student Nederlands), daarna voordracht en verzen van Nijhof, De Vries, V.d. Bergh (geknutsel), Slauerhoff (mooi, romantisch, realist.), chasalle [Constant van Wessem] (grappige, gedist. fantasie, maar kortademig), Emants, door mevrouw Sanders-Herzberg. Mooi publiek, netjes (!). 29 Mrt. Slauerhoff bij ons, koffiedr. Later Bonger,Ga naar eindnoot10 levendig, S. interessant als altijd. 30 Mrt. Intreerede Guarnieri als lector Prezzolini: Salverda, Ital. dame. Rede Prezzolini: civilità italiana. Idem Gentile: via godsd. tot phil.ie.Ga naar eindnoot11 1 April. Guarnieri en Prezzolini bij ons aan de koffie. 6 April. Robbers aan het koffiedrinken. Weer opgeknapt, jeugdiger (of minder oud). Gaf te kennen van mij als crit. over ned. litt. veel te verwachten (iets blijvends) als ik er toe kon komen. Helaas! 8 April. Congresrede over critiek afgemaakt. Heerlijk lenteweer. 12 April Paschen. Een geluk om te leven bij dit weer en licht. Gedicht over ‘Een gestoorde makker’ gemaakt (RivièreGa naar eindnoot12). Diens ‘Hommage’ ontvangen. 13 April Stuk over Fleuret af. Slauerhoff's laatste avond bij ons. Verzen. | |
Jettie Albach-TielrooyTen slotte enkele korte herinneringen aan Slauerhoff van hun dochter Jetty.Ga naar eindnoot13 Zij zou later ook Frans gaan studeren en in 1949 met de toneelhistoricus Ben Albach trouwen. Een van de kinderen die Jetty en Ben Albach kregen is de schrijfster Hester Albach. | |
[pagina 19]
| |
Het gezin Tielrooy in hun huis in Soerabaja, 1927. V.l.n.r.: Dochter Jetty, vader Johannes en moeder Jacoba.
Mijn oudersGa naar eindnoot14 hadden een vaste vriendenkring om zich heen verzameld, die we geregeld zagen: Breetvelt,Ga naar eindnoot15 de schilder, die Kabar AnghinGa naar eindnoot16 geïllustreerd heeft, de Meeters (tandarts), Van Rossem uit Malang (leraar Frans); later: Ouborg,Ga naar eindnoot17 Jaap Kunst de musicoloog, de Van Praags (leraar Frans), de Frankjes (Ben en Sophie), onze huisarts dr Denis Mulder, Gunning (leraar, ik meen geschiedenis). Er kwamen ook logés uit Europa, waaronder de schrijver Luc Durtain,Ga naar eindnoot18 die de voorrede bij moeders boek schreef: Slauerhoff (schrijver). Deze laatste voer als scheepsarts op de China-Japan-lijn. Hij zou bij ons logeren, maar mijn ouders wilden er zijn vriendin,Ga naar eindnoot19 uit zedelijkheidsoverwegingen, niet bij hebben. Raar, want ze waren anders niet zo bekrompen. Toch herinner ik me dat zij bij ons in de binnengalerij stond, en dat ik om haar heen danste: ‘Tante Lenie is gek, Tante Lenie is gek.’ Waarvoor ik een flink standje kreeg.
Slauerhoff stond bekend als een sombere, lastige man. Ik denk dat mijn ouders zijn komst met gemengde gevoelens tegemoet zagen. Voor mij had hij een Chinese pop meegebracht, maar in de doos bleken damesschoenen te zitten. Hij griste het me meteen weer uit handen en kwam terug met net zo een, waar inderdaad een mooi popje in een zijden jurkje zat. Ik was er wel blij mee, maar geneerde me om zijn vergissing. Slauerhoff logeerde in mijn kamer. Maar op een middag vergiste ik me in de deur, en wilde mijn kamer binnen. Op mijn bed lag een lange, poedelnaakte man diep te slapen. Ik keek recht in z'n kruis. Weer geneerde ik me, maar nu voor mijn gedachteloosheid. |
|