De Parelduiker. Jaargang 17
(2012)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |||||
[2012/1]Wim Hazeu
| |||||
Elkander vreemd en toch vertrouwdWaar en wanneer beide dichters elkaar voor het eerst hebben ontmoet, is niet met zekerheid te zegen. Het zal eind 1924, begin 1925 zijn geweest. Roland Holst vermoedde later dat het in het bijzijn van Kees Kelk in een Amsterdams kroegje was gebeurd, de Engelse Reet (ook wel de Pilsener Club) in de Begijnensteeg of bij Schiller op het Leidseplein. De biograaf van Roland Holst, Jan van der Vegt, schreef: ‘Op het eerste gezicht waren het twee onverenigbare karakters, de overgevoelige, in schijn vaak onverschillig-ruwe, soms in boze agressiviteit of zelfs kwaadaardigheid uitschietende Slauerhoff en de tien jaar oudere Roland Holst die zijn gevoeligheid in het dagelijks leven en het sociale verkeer verborg achter een wat geaffecteerde hou- | |||||
[pagina 3]
| |||||
Roland Holst en Slauerhoff in Gistoux, 1930 (collectie Letterkundig Museum).
ding van gentleman-dichter. Maar beiden waren wederzijds in staat door schijn en pose heen te kijken.’ Zij werden tegenover elkaar heel openhartig, omdat zij wisten dat zij elkaar konden vertrouwen. Het was Roland Holst die aan het eind van Slauerhoffs leven een sterke impressie van de dichter gaf: Soms kon de zachtheid die hij steeds verbeet
nog schuw een uitweg naar zijn ogen vinden;
een mild licht door die scherven, waarin leed
door wrok was stukgebroken tot ellenden.
Vanuit het intuïtieve en spontane vertrouwen raadde Roland Holst in 1925 zijn vriend aan zich niet als huisarts op Vlieland te vestigen. Slauerhoff, die op dat moment in Haarlem werkte, had al aarzelingen, omdat zijn vriendin Heleen Hille Ris Lambers hem niet wilde volgen. Zij was ervan overtuigd dat hij, gedoemd te leven onder enge dorpsverhoudingen op zijn geliefde eiland, ongelukkig zou worden, en haar ook ongelukkig zou maken. De brief van Roland Holst gaf Slauerhoff een duw in dezelfde richting. Slauerhoff antwoordde: ‘Je wijze raad die mij zoo onverwachts gewerd heb ik gevolgd. Toch berouwt het mij soms. Ik zou graag en liefst total op mijzelf aangewezen zijn. Maar op Vlieland was het wel geen splendid isola- | |||||
[pagina 4]
| |||||
Slauerhoff in Soerabaja, mei 1927 (collectie Wim Hazeu).
tion geworden. Integendeel, de afstand met de inboorlingen ware moeilijk te behouden. Ik dacht meer aan 't eiland dan aan het dorp.’ Die gewenste ‘splendid isolation’ vond hij daarna jarenlang tijdens zijn talrijke zeereizen. Kort na het advies van Roland Holst zocht Slauerhoff hem op. Zij wandelden over het strand bij Bergen. Roland Holst sprak over het ‘writer's block’ waardoor hij getroffen was. Een dag later, op 18 mei 1925, schreef Slauerhoff hem: ‘Ik hoop dat je de pooltocht voort zult zetten, ook al zouden er “hoe langer hoe minder tijdingen doorkomen”.’ En hij deed meer om zijn vriend te steunen; hij die zo karig was met opdrachten, droeg het gedicht ‘Wandeling’ aan hem op en dateerde het: Bergen 1925. Het is een gedicht over twee dichters en hun vriendschap. De laatste twee strofen luiden: Als woelige zee en hemel strak en wijd
Zijn wij elkander vreemd en toch vertrouwd:
De een altijd met stilte en rust in strijd,
De ander vol ijle vrede, sterk en koud.
| |||||
[pagina 5]
| |||||
En waar de wereld met haar wilde kimmen
Vergeefs naar 't onbereikbre golft en smacht,
Hoe vonden wij dan, zwervers, weldra schimmen,
Verstandhouding in scheemring, weldra nacht?
Later schreef hij het gedicht ‘Aan A.R.-H.’. Hij waardeerde het in zijn vriend dat hij weigerde toe te geven aan ‘een vrouw die weinig geeft en ook niet eischt / dan kieskring aan een veilige warme haard’ zoals collega's dat wel deden: Zoo pleegden allen ontrouw aan zichzelf,
Voor zatheid zwichtend; gij hebt volgehouden,
iedre toenadering fier afgestooten,
Iedere genegen troost teruggebogen.
Het dichterschap van Roland Holst en Slauerhoff stond zo'n binding met een vrouw in de weg. In 1927 dichtte Slauerhoff in zijn Dagboek aan Roland Holst nog een andere deugd toe: ‘En toch moet vóór alles stelling genomen worden tegen bezit. Behalve R.H. ken ik niemand die ondanks zijn hebben en houden van alle smetten rein is.’ | |||||
Een mooie vrouwRoland Holst was op woensdag 19 augustus 1925 aanwezig bij ‘het uitvaartsmaal’ in Américain dat Slauerhoff zijn vrienden bereidde. Slauerhoff waagde het erop om op eigen kosten naar Nederlands-Indië te varen, om in Tandjong Priok (met succes) als scheepsarts aan te monsteren op een ‘koelieschip’ dat op China voer. Aanwezig waren verder Binnendijk, Bloem, Greshoff, Kelk, Werumeus Buning, Van Wessem en broer Feije Slauerhoff. Het was een plechtig afscheid, maar ook een bevestiging dat Slauerhoff met zijn literaire vrienden en kennissen verbonden wilde blijven. Na het diner zwierf het gezelschap naar Schiller op het Rembrandtplein. Na een paar biertjes genoten te hebben, werden de gasten met twee ‘aapjes’ (koetsen) naar de Warmoesstraat vervoerd om in een minder eerbaar etablissement een beetje door te zakken. Pas drie jaar later vinden we Slauerhoff terug in Bergen, om in een huis (Doorntjes 32) pal achter dat van Roland Holst, in afwachting van een nieuwe zeereis, uit te rusten en te werken aan zijn Chinese verhalen en romans. Aan Heleen Hille Ris Lambers schreef hij: ‘...alles bij me, ook mijn werk, niet te veel afleiding, juist genoeg. R. Holst als buurman en nu en dan eens bezoek.’ Als het enigszins mogelijk was rustte Slauerhoff tussen zijn zeereizen uit bij of in de buurt van zijn vriend. ‘Moet ik tevreden zijn met 's winters wat varen en 's zomers wat landleven. Maar wat later? Het is een schrikbeeld voor me, 50 á 60 te worden, en dan hulp te moeten inroepen - dan word ik bij voorbaat kapitalistisch,’ schreef hij hem op 8 januari | |||||
[pagina 6]
| |||||
Darja Collin, Slauerhoffs grote liefde (collectie Wim Hazeu).
1930. Roland Holst had hem aangeraden oogarts te Alkmaar te worden, maar dat advies volgde Slauerhoff niet op: ‘Het is overwogen, maar heeft geen kans. Als ik nog 10 jaar varen ging kon ik daarna zoowat leven, maar misschien ben ik ondanks alles nog te optimistisch. Ik verwacht nog van 't leven. En dat is voor mij, met een mooie vrouw in bed liggen en nu en dan hard werken en iets goeds maken. En wat komt daarvan terecht aan boord? Niets, of bijna. Maar wat heb ik aan wal gehad, waar ik nu bijna alweer een jaar ben? Niets, of narigheid.’ Niet lang daarna, in april 1930, kwam de gewenste mooie vrouw in zijn leven: de bekende danseres Darja Collin. Hij ontmoette haar waarschijnlijk bij Werumeus in Amsterdam, die verliefd was op Darja en over haar balletvoorstellingen enthousiast in de krant schreef. Maar Slauerhoff stak hem de loef af. Voor Jan en Darja was het een vurige liefde op het eerste gezicht. Slauerhoff haastte zich op 18 april Roland Holst, die op dat moment in Italië was, van deze onverwachte wending op de hoogte te stellen: ‘Deze alliantie is er met een hevigheid, die mij zelf telkens weer verwondert. Wij beiden zijn eigenlijk rotsvast overtuigd, dat het duren zal, en ook dit verwondert ons beiden. Zou het jou “verwonderen”? Darja en ik leven al eenige weken zonder veel contact met de wereld. Als ik kan ben ik bij haar en als zij kan is zij bij mij, zoo lang en zoo alleen mogelijk. Ik heb eerst wel getracht, door bittre ervaring geleerd, mijn hart buiten deze band te houden. Maar het is niet gelukt. Wel Jany, kun jij je zegen geven aan deze verbindtenis? Ik geloof niet dat nog velen het weten, wel vermoeden dus schrijf er nog niet over. Maar je doet mij een groot genoegen door eens te schrijven wat jij er van denkt.’ | |||||
[pagina 7]
| |||||
Roland Holst kende Darja en had een jaar daarvoor zelfs een blauwtje bij haar gelopen. Op 26 april schreef hij dat ‘een door slordig en ontoereikend componeren verknoeid gedicht niet zoo erg is als een verknoeide liefde-phase - om de doodeenvoudige reden, dat voor het eerste de prullenmand buiten ons klaar staat, terwijl het tweede van het hart zelf een prullenmand maakte.’ Roland Holst had een kater van zijn eigen liefdesgeschiedenissen en hoopte dat zijn vriend beter in de liefde zou componeren dan hijzelf. Slauerhoff antwoordde op 30 april 1930: ‘...het deed mij zooveel genoegen te hooren, dat ook jij me gelukkig acht, en dat je er zoo mede levend over schrijft. Ik ben het met je eens dat vooral bij ons die de neiging hebben het essentieele uit een verhouding te halen en dan weer verder te gaan, het bewust moet worden geleefd, niet omdat het anders uitgeput zou raken, maar omdat het anders niet snel genoeg de vorm kan krijgen die bij het gevoel hoort. Het is moeilijk. Maar de ervaring voordien opgedaan helpt ook. Ik geloof zeker dat het nu zal gelukken.’ Ook zeer blij was Slauerhoff met Roland Holsts aardige woorden bij de verschijning van de verhalenbundel Schuim en asch (1930): ‘Van niemand geef ik er meer om: want ik heb altijd het gevoel dat ik, hoewel in lager sfeeren, steeds in de aarde wroetend, toch dezelfde richting heb. Alleen aan jou voel ik mij verwant onder de levenden.’ Hij dankte Roland Holst voor diens bereidheid zijn huis ‘voor ons te openen’. In mei 1931 logeerde hij er met Darja, terwijl Roland Holst in Ascona was. Slauerhoff herstelde er van een ziekte en werkte aan zijn toneelstuk over Jan Pietersz. Coen. Op zijn beurt bood Slauerhoff de kamer die hij gehuurd had boven een garage aan de Amsterdamse Prinsengracht 542 aan Roland Holst als pied-à-terre aan. Zo bleef Roland Holst betrokken bij het wel en wee van zijn vriend die met Darja trouwde. Het was een hartstochtelijk huwelijk, met een danseres die haar carrière per se wilde uitbouwen en een vaak jaloerse echtgenoot. Deze factoren, maar ook hun doodgeboren kindje, de steeds langere ziekteverloven van Slauerhoff, en zijn diepste wens Nederland te verlaten om zich in Tanger als huidarts te vestigen, deden het huwelijk uiteindelijk op de klippen lopen. Het was Roland Holst die door zijn aanwezigheid en gastvrijheid probeerde zijn vriend op te beuren en aan het schrijven te zetten. Soms met resultaat. In december 1934 kon Slauerhoff aan Jany melden dat hij het verhaal ‘Het uitgewischte handschrift’ aan hem had opgedragen. | |||||
Laatste reisToen Slauerhoff en Du Perron in 1935 met elkaar gebrouilleerd raakten, omdat zij elkaar verweten in vriendschap te kort te schieten, was Roland Holst ontdaan. Met Slauerhoff had hij in 1930 een inspirerende tijd bij en met Du Perron doorgebracht op Kasteel Gistoux in België en sindsdien had Du Perron voor Slauerhoff bemiddeld bij uitgevers en zijn soms onleesbare handschrift getranscribeerd naar leesbare manuscripten. Roland Holsts verzoeningspoging mislukte. Op 19 oktober 1935 | |||||
[pagina 8]
| |||||
Slauerhoff, Jany Roland Holst en Eddy du Perron in Gistoux, 1930 (collectie Letterkundig Museum).
kreeg hij een brief van Slauerhoff: ‘Ik hoop nog in Bergen te komen maar ik wil Eddy niet ontmoeten. Dit niet zoozeer uit rancune dat hij unfair was en dit niet wil toegeven als vooral om 't feit dat ik de al vaak matige liefde voor de literatuur die ik nog heb wil behouden. En - het is vreemd - Eddy heeft veel voor mijn werk gedaan, en nu als ik hem hoor spreken krijg ik een intense dégoût tegen de literatuur. Ik hoop dat ik je nu hiermee volledig mijn standpunt t.o. Ed. verklaard heb - het is niet mooi - maar 't is niet anders. Het moet fini zijn.’ Slauerhoff heeft zijn laatste bundel, Een eerlijk zeemansgraf, wel aan zijn ex-vriend gestuurd, maar dat deed hij via de brievenbus van Roland Holst. Fysiek was het overigens niet mogelijk om in oktober 1935 naar Bergen te gaan. Slauerhoff was doodziek van de Springfontein in de haven van Genua gehaald en in een ziekenhuis opgenomen. Hij had zijn laatste reis naar Afrika gemaakt. Zijn herinnering aan een reis eerder naar Costa Rica overheerste. Hij was er verliefd geworden op de ongehuwde moeder Caridad Rodriguez. Zij had voorgesteld haar kind op een internaat te plaatsen of bij haar moeder onder te brengen. Aan haar geliefde schreef zij: ‘Miljoenen kussen voor mijn afwezige geliefde en God gave dat het januari wordt en we zullen leven om nooit meer van elkaar te scheiden.’ En Slauerhoff antwoordde: ‘Liefste, vandaag stuur ik je mijn foto's. Schrijf me, want je brieven troosten me nogal. Ik leef niet eer dan wachtend op je brief. De dag dat ik je brief ontving bracht ik huilend door en ik ben zeer triest van verlangen je te zien.’ Zijn herstel bleef uit zodat hij zijn belofte om in januari, desnoods met een vliegtuig, naar Costa Rica te gaan, in rook zag opgaan. Natuurlijk was het weer Roland Holst die als enige vriend op de hoogte was van de tegenslag. Slauerhoff vertrouwde hem toe: ‘...ik smacht naar nog één omhelzing van de Costaricaansche - misschien ook | |||||
[pagina 9]
| |||||
Het huis van Slauerhoffs moeder in de Lentelaan 8 in Heemstede, waar hij voorjaar 1936 door haar en zijn jongere zus Guusje werd verpleegd (foto Eep Francken, collectie Wim Hazeu).
door lange onthouding.’ Even vertrouwelijk was Slauerhoff over zijn ziektebeeld. Hij was een tuberculosepatiënt, maar dat mocht buiten Roland Holst en een enkele vrouwelijke vertrouweling of arts niemand weten. Nog altijd had hij hoop op een nieuwe zeereis, maar een tbc-patiënt werd niet aan boord toegelaten: ‘...je zou altijd bij te zeer overtuigden [over het tbc-gerucht, verspreid door de schilderes Charley Toorop] kunnen zeggen dat ik 6 jaar (of langer) geleden wel iets gehad heb, daar echter al lang overheen ben, en nu wel degelijk aan de gevolgen van de zware tropische malaria bezig ben. Overigens is een tegenspraak van jou ook juist zeer waardevol.’ Een verbetering in de medische situatie trad niet op: al maakte Slauerhoff nog plannen om als arts te dienen bij het republikeinse leger in de Spaanse Burgeroorlog en om een roman te schrijven over een grote zeeslag tussen Rusland en Japan (zie de hierna volgende brief). Terug in Nederland werd hij eerst in de Lentelaan 8 te Heemstede verzorgd door zijn moeder en zus ‘Guusje’, maar de toestand werd er volgens de huisarts onhoudbaar. Roland Holst greep in. Met hulp van zijn broer Eep schakelde hij de dokter van hun moeder in Hilversum in, Boudewijn van de Linde. Hij was ook medisch raadsman van Du Perron en Marsman geweest en had de China-romans van Slauerhoff gelezen. Hij had vaak gedacht: kon ik hem maar opnemen in rusthuis Villa Carla aan de Hilversumse Boslaan. Nu kreeg hij de kans, want in juli 1936 ging Slauerhoff overstag, nadat zijn broer Feije geweigerd had geld beschikbaar te stellen voor een kuur in Spanje. Slauerhoff heeft nog een moment met de gedachte gespeeld om in Merano te gaan kuren. Roland Holst raadde hem aan zich dan in de trein door Darja Collin te laten vergezellen, een ultieme poging om de geliefden van weleer bij elkaar te brengen. Maar de toestand van zijn vriend was te zwak. De mare ging in literair Nederland rond dat Slauerhoff er slecht aan toe was. Dichteressen en schrijvers | |||||
[pagina 10]
| |||||
Slauerhoff op zijn doodsbed (collectie Wim Hazeu).
wilden hem bezoeken, maar hij wilde alleen Roland Holst aan zijn ziekbed hebben. Deze stelde voor bij hem in de kamer te gaan zitten, ‘jij dommelt wat en ik verdiep mij in Nietzsche’. Hij slaagde erin Darja van Luik te laten overkomen. Het werd een kort en hevig afscheid. Op maandag 5 oktober 1936 kreeg de achtendertigjarige Slauerhoff nog bezoek van zijn moeder, zijn broer Feije en zus Aukje. Daarna, om half vijf, kwam Roland Holst weer bij zijn stervende vriend. ‘Hij lag toen rustig te slapen en toen ik tegen 6 uur wegging was dat nog zoo, en het bleef zoo tot het eind. Ik kan u verzekeren,’ zo schreef Roland Holst aan Slauerhoffs moeder, ‘dat hij de laatste vijf dagen vrijwel niet heeft geleden.’ Op donderdag 8 oktober werd Slauerhoff op Westerveld gecremeerd. Tussen de tientallen schrijvers en kunstenaars stond de achtenveertigjarige Roland Holst, die een dag later aan moeder Slauerhoff schreef: ‘Ik verloor in hem een vriend, die mij vooral in de laatste twee jaren, dierbaar was geworden. In veel opzichten was hij een moeilijk mensch, vooral voor zichzelf, en u zult dat in de loop der jaren wel dikwijls ondervonden hebben. Maar hij had een verborgen, bijna schuwe helderheid, die alles goedmaakte.’ Zo was er een einde gekomen aan een vriendschap tussen twee dichters die duurde tot de dood erop volgde. | |||||
Bronnen
Met dank aan Ton Pronker die behulpzaam was bij de transcriptie van de brief. | |||||
[pagina 11]
| |||||
[Brief]
Zat.av.
Beste Jany,
Dank voor brief en de zoo spoedig verleende bemiddeling bij Voûte.Ga naar eindnoot3 Dank ook hem: ‘Shoushima’Ga naar eindnoot4 kende ik al. Maar herlas het en herlees het nog eens. Van de andere 't eene ook erg nuttig - Gaarne zou ik, als hij t zonder bezwaar krijgen kan, (zeker uit clubbibliotheek marineofficieren) van Rasplata het deel nog eens hebben dat betrekking heeft op de overtocht Libau-Shoushima.Ga naar eindnoot5 Het boek zal dat, de zeeslag, en een naspel behandelen. Graag zal ik als ik beter ben eens met Hr Voute praten, en als t boek zoover is, en hij zich de moeite geven wil. t hem voorleggen om, fouten er uit te halen. Jou vriend Voute die mij mijn fouten toont! Mijn kennis van marinezaken is groot - de Tjileboet het schip dat mij 13 maanden huisvestte (record!)Ga naar eindnoot6 lag 3 weken naast de JavaGa naar eindnoot7 te Soerabaya in een dok. Ik deed een brugtocht met een marine machinist ik heb een neef die commandant is van een onderzeeër,Ga naar eindnoot8 Ik had destijds een introductie voor de nieuwe kruiser (de Ruyter)Ga naar eindnoot9 maar dit vervloekt lijden, bedierf ook die proeftocht. Het verheugt me een boekje van je te krijgenGa naar eindnoot10 Kom het zelf brengen dat is gezelliger, het te overreiken.
Erg blij je weer op Pegasus te weten.Ga naar eindnoot11 houdt vast. Tot nu toe heb je me zoo goed en vaak bezocht dat ik niets te wenschen over had. Nu wel ‘ich sehne dich herbei.’ DarjaGa naar eindnoot12 vertrok Zondag zou nog een weekend komen vertrok echter plots naar England. (voor een week), Zij heeft nog steeds astronomische illusies. Er is daar in Engeland een nieuwe sterrewacht en zij hoopt door zich in t gezichtsveld van de kijker te plaatsen als ster van de eerste grootte te worden geregistreerd. Ach wordt het rijper! Zij meent het zoo erg met de Kunst en de roem. het is roerend - Nu veroorzaakte dit wegblijven mij geen teleurstelling daar ik mij geen illusies maak haar vaak te zien, zijn eenmaal de ‘engagementen’ in het seizoen begonnen, en het ook niet belachelijk is te veel te ‘wennen’. Echter zag ik ook verder geen mensch- Welk een uitzondering, je oudelui waren zoo vriendelijk me dadelijk nog op te zoeken na hun reis. erg aardig- V. de Linde zag ik ook de heele week niet, en dit bevreemde mij wel iets. Eén visite per week is niet te veel. dunkt me. Ik had ook nog al last van sanguis,Ga naar eindnoot13 en een paar | |||||
[pagina 12]
| |||||
Slauerhoff in Merano (collectie Letterkundig Museum).
beroerde koortsmiddelen. Soms denk ik dat toch de malaria diep in t merg nog aan mij zit te knagen.
Het is zoo typisch net als toen - intens gevoel van koude, ik ga dan ook met dit warme weer met een kruik in bed liggen - v. de Linde heeft nog eens bloedonderzoek gedaan (niet op malaria doch op ‘bezinking’) t is zeker nog niet fraai, maar blijft hij daarvoor weg? (hij was wel een keer hier voor een andere patiënt) Zou toch ook geen goede tactiek zijn - Jij zult wel zeggen dat ik altijd susceptibleGa naar eindnoot14 ben, Dus je ziet - hebt t vrij eenzaam. Kun je Jacq.Ga naar eindnoot15 niet een dag achter een kruik neerzetten vader en zoon een paar dikke boterhammen in de hand drukken en hierheen snellen? (ook per Pegasus) Je ouders verlangen ook erg naar je. Of wacht je tot Jacq. weg is en kom dan een paar dagen achter elkaar? Maar dan zul je juist weer willen dichten, denkelijk Het ziet er donker uit. Tracht toch nog te komen. Ik wou eind sept. wel het land verlaten, kan dan misschien tot Munchen worden gebracht.Ga naar eindnoot16 | |||||
[pagina 13]
| |||||
Nog veel dank voor de moeite en laat mij gauw hooren of ik kan hoopen je gauw te zien. Maar forceer het niet, liever een wat langer dan een voor jou gehaast bezoek. Hart groet je Slau PS Groet Jacques en zeg dat ik het goed maak. |
|