Kurt Schwitters, circa 1927.
het gastland ook publicitair wat strakker aangehaald. Na jaren verschenen er eindelijk weer eens gedichten van Schwitters in
De Stijl. In mei begon hij zijn medewerkerschap aan
Internationale Revue i 10, het tijdschrift van Arthur Lehning, waarin hij een aantal keren zou publiceren. Op 19 april 1927 hield Schwitters op uitnodiging van de Rotterdamse architectenvereniging ‘Opbouw’ een voordracht, die hij illustreerde met een bloemlezing uit zijn grotesken en (klank)gedichten.
Van medio tot eind september 1927 verbleef Schwitters opnieuw in Nederland. Volgens zijn vrouw Helma, die hieromtrent Hannah Höch en Til Brugman inlichtte, om twee weken lang van de ene plaats naar de andere te reizen. Betekende dit dat er aanvankelijk sprake is geweest van een tournee, ook omdat concertbureau De Haan bij de organisatie was betrokken?
Het optreden van Schwitters in Den Haag werd door diverse kranten (in Het Vaderland van 28 september verscheen zelfs een advertentie) aangekondigd: op donderdag 29 september zou de dadaïst Kurt Schwitters in het onderkomen van het ‘Schilderkunstig genootschap’ Pulchri Studio, aan de Lange Voorhout, een lezing houden ‘over zijn eigen Grotesken, Muziek zonder muziek, Sonaten in klanken, Dada, enz.’ Het Vaderland riep nog in herinnering dat de kunstenaar enkele jaren geleden ‘met zijn dadaïstische voordrachten in ons land zooveel sensatie verwekte’. Het zou blijken dat sommige recensenten dat alweer waren vergeten.
Luc. Willink behoorde tot de ingewijden. Als kunstcriticus van Het Vaderland had hij destijds verscheidene dada-manifestaties bijgewoond, in ieder geval de proefvoorstelling die Theo en Nelly van Doesburg op 27 december 1922 voor leden van de Haagsche Kunstkring hadden gegeven en die Willink voor zijn krant had verslagen. Daarmee was de cirkel rond. Willink was getuige geweest van de allereerste dada-soiree en zou dat ook zijn van de laatste.
Net als toen kon het gebodene hem maar matig bekoren. In die wilde jaren, bekende hij in de ochtendeditie van Het Vaderland van 30 september 1927, had men dada als een noodzakelijk kwaad beschouwd. ‘Het was de opzettelijke aanranding van het verstand, het irriteerde en stak en wij accepteerden het met àndere nooden dier tijden.’ Anno 1927 was dat allemaal niet meer nodig en kon dada gevoeglijk op de schroothoop van de geschiedenis. Het feit dat op Schwitters' optreden weinig publiek was afgekomen, stemde Willink tevreden. Het was beter het verleden te laten rusten.
Wat stond er die avond van 29 september op het programma? De in de aankondiging vermelde ‘Sonate in Klanken’ doet vermoeden dat Schwitters (delen van) zijn