Laagwater
Arno van der Valk
Martinus Nijhoff in uniform
In mijn bijdrage ‘'t Was waarlijk Pinksteren’ (in De Parelduiker 2006/2) beschreef ik de hechte band die de dichter Martinus Nijhoff (1894-1953) als officier met zijn manschappen opbouwde tijdens de mobilisatie van 1939 en de eerste oorlogsdagen in mei 1940. Klaarblijkelijk was die band zo sterk dat toen F.R.A. Henkels (1906-1975) van de clandestiene uitgeverij De Blauwe Schuit hem vroeg om een portret, Nijhoff de groepsfoto van zijn eskadron uit juni 1940 wel noemde, maar niet wilde afstaan: hij kon de foto niet missen. Het andere portret van hem in uniform, waarover hij het had in de brief aan Henkels van 30 juli 1942, is ‘een briefkaart-foto van mijn “buste”, (zeer leelijk!)’ en die kon hij niet vinden.
De ‘lelijke’ foto bevindt zich nu in de collectie van het Letterkundig Museum, net als een groepsfoto met daarop de jonge Nijhoff als infanterist (in maart 1913 kwam hij als aspirant-vaandrig bij het 4e Regiment Infanterie, waarna hij november 1913 geplaatst werd bij Regiment Grenadiers en twee jaar later als reserve-tweede-luitenant bij het 17de Regiment Infanterie). De groepsfoto uit juni 1940 is nooit getraceerd. Meer foto's van Nijhoff in uniform leken er onder andere na naspeuring door het Nederlands Instituut voor Militaire Historie niet te zijn. Tot er eentje opdook in Wij Huzaren (1969, nr. 3), het periodiek van de vriendenkring van het voormalig Eerste Regiment Huzaren en het Regiment Huzaren van Sytzama.
Kapitein Nijhoff was voor de reorganisatie van de cavalerie op 1 mei 1940 eskadronscommandant van het tweede eskadron wielrijders van de tweede verkenningsafdeling, gelegerd op de Elias Beeckmankazerne te Ede (dit eskadron ging op die datum op in het Vierde Regiment Huzaren). Volgens een van zijn luitenants, W.H. Gesner van der Voort, had hij als een commandant een persoonlijke band met ieder van zijn mannen en kon hij geen ‘douw’ geven, d.w.z. niet militair straffen. ‘Wel kon hij straffen met zijn ogen en met een enkele opmerking.’ De sinterklaasviering met zijn familie liet hij voorbijgaan omdat hij iets voor zijn troep organiseerde, maar hij kon een enkele keer ook uitschieten, ‘raak en hard; dan had hij binnen een uur spijt en - aangezien intrekken niet mogelijk was - restte hem slechts de “kater” van een gevoelig man, alleen te verzachten door een gesprek met één van zijn officieren.’
Op 27 oktober 1939 trouwde een van