De Parelduiker. Jaargang 13
(2008)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |||||||
Piet BuijnstersGa naar voetnoot+
| |||||||
Lezend in de achterkamerDe suikerbakkerij aan de Jacobsmarkt was rond het midden van de negentiende eeuw gesticht door Henri's grootvader Jan Vanderveken en kreeg pas later de naam Suikerjan naar deze grand-père. Jans dochter Marieke Vanderveken (1871-1960) trouwde in 1895 met Alexander Dirkx (1871-1957), die samen de zaak voortzetten. Van hun drie kinderen was Henri, geboren op 3 juni 1904, de jongste. Hij volgde tot het laatste jaar de moderne studierichting wiskunde aan het Koninklijk Atheneum te Antwerpen, de enige middelbare school die toen buiten het onderwijsmonopo- | |||||||
[pagina 51]
| |||||||
De voormalige winkel van Suikerjan op de St. Jacobsmarkt no. 42 met helemaal links nog het uithangbord met de naam van de zaak erop (foto Guido Delaere).
lie van de clerus viel.Ga naar eind3 Het onderwijs daar werd tot 1938 hoofdzakelijk nog in het Frans gegeven. Thuis was de voertaal Nederlands of liever ‘Aantwaarps’. Over de reden waarom Henri voortijdig het Atheneum verliet bestaan twee lezingen. Volgens zijn zoon Jan brak Henri de studie af, omdat zijn ouders met de winkel wilden stoppen en hij de aangewezen opvolger was. Maar Henri zelf gaf in een interview een spannender verklaring, die de vorige overigens niet geheel hoeft uit te sluiten. Hij zou van school zijn gezet, ‘omdat hij een boek zat te lezen dat op de verboden lijst stond, en verklaarde dat hij dit deed omdat hij “zijn geloof verloren had”, maar aan een reddingsoperatie niet wilde meewerken’.Ga naar eind4 Het resultaat was in elk geval dat hij na zijn militaire dienst in 1924 het familiebedrijf Suikerjan ging leiden, wat hij tot 1969 zou blijven doen, daarbij geholpen door Emilia (‘Emmy’) Herfurth (1904-1980), ondanks haar Duits klinkende naam een rasechte Antwerpse, met wie hij in 1926 getrouwd was. In 1970 is hun zaak overgenomen door Walter Stevens, maar de echte glorietijd was toen al voorbij, die lag in de periode tussen de twee wereldoorlogen. En in 1999 sloot de winkel voorgoed.Ga naar eind5 ‘Suikerjan’ maakte vrijwel alle snoepgoed zelf in eigen atelier. Achter en deels onder de winkel en het woonhuis lagen de werkplaatsen, waar vier of vijf arbeiders de hele dag bezig waren karamellen, noga, fondant, marsepein en pralines te maken. Want, anders dan de naam suikerbakkerij suggereert, wordt suikergoed nooit gebàkken.Ga naar eind6 Het assortiment was groot: ‘Voor Sinterklaas kwamen daar holle choco- | |||||||
[pagina 52]
| |||||||
Henri Dirkx in zijn winkel, 1963 (deze en alle volgende afbeeldingen: archief Jan Dirkx).
laden figuurtjes en marsepeinen mannen bij, voor Kerstmis gevulde chocoladen klompen en chocoladen ringen om aan de kerstboom te hangen, voor Nieuwjaar gevulde chocoladen harten, voor 1 april gevulde chocoladen vissen, voor Pasen chocoladen eieren in allerlei maten en gewichten en eieren in hardgekookte suiker.’Ga naar eind7 Specialiteit: doopsuikers, roze voor de meisjes en blauwe voor de jongens. De winkel was een Antwerps monument. ‘Hendrik Conscience [1812-1883] kwam er zijn zuurtjes kopen. Gewoon volk en adellijken waren er klant.’ Henri: ‘Rijk en arm kwamen bij Suikerjan over de vloer, vooral wanneer er een dopeling in de familie was. Wij leverden [ook] aan winkels buiten de stad, onder meer te Lier en zelfs in Noord-Brabant.’Ga naar eind8 Vooral rond de feestdagen was het er razend druk. Maar daartussen kon Henri in de achterkamer, het klingelen van de bel afwachtend, zitten lezen. Dat lezen had hij van zijn vader Alexander: ‘Hoewel die slechts tot twaalf jaar naar school was geweest, bleef hij zijn leven lang een verwoed lezer.’ Voor Henri gold hetzelfde, met dit verschil dat hij ook Frans, Duits en Engels las, zowel proza als poëzie, van Ronsard en Rabelais over Balzac tot Gide, met speciale liefde voor Rilke. Maar het begon toch met Nederlandse of liever Vlaamse literatuur: ‘Ik zie Felix Timmermans nog bij ons in de winkel komen. In die tijdGa naar eind9 had hij een snoepwinkeltje geopend in de Kartuizersvest en kwam zich bij ons bevoorraden. Toen Pallieter [1916] verscheen, kocht vader het boek, want “een kalant van ons heeft dat geschreven”. Hij was er in de wolken over, moeder had wel bezwaren. Als veertienjarige las ik het ook. Ik herinner me nog goed in 1917, dat Het kindeke Jezus in Vlaanderen toen in de vitrine lag van de Nederlandsche Boekhandel naast de deur. Ik kocht het van mijn eigen spaarcenten. Hier staat het nog altijd, het is van Timmermans mijn lievelingsboek gebleven.’Ga naar eind10 Naar school is Henri Dirkx naderhand nooit meer gegaan. Door zelfstudie werd hij de veelbelezen kenner van de Nederlandse en Franse literatuur van de jaren 1850-1950. Dat lezen was vanaf het begin gekoppeld aan het verwerven van boeken. Verreweg de meeste lezers hebben alleen oog voor de tekst. Henri Dirkx heeft van jongsaf het boek als object gekoesterd, het gaf hem naar eigen zeggen een erotisch genoegen. Een volgende stap was de ontdekking dat rond die begeerde bijzondere boeken en handschriften een handelscircuit bestond, niet noodzakelijk alleen van antiquaren en veilinghouders, maar ook onder liefhebbers. Tijdens | |||||||
[pagina 53]
| |||||||
Henri Dirkx in Zwitserland, 1930.
Oudste exlibris van Henri Dirkx.
de Tweede Wereldoorlog bleef Henri's nog onvolgroeide bibliotheek op de eerste etage boven de winkel voor vernietiging bespaard, toen twee V1's vlak achter het pand St. Jacobsmarkt 42 insloegen.Ga naar eind11 In de late jaren veertig is Dirkx echt begonnen met het gericht verzamelen van zeldzame gravures en boeken uit de negentiende of twintigste eeuw. Behalve literatuur speelden ook muziek en ‘schone kunsten’ een grote rol in Henri's leven.Ga naar eind12 Daarnaast was hij een verwoed fotograaf en veldornitholoog. Zo werd hij omstreeks 1950 medestichter van de Belgische vereniging voor natuur- en vogelreservaten. Het exlibris met vogels in een boom, dat de Brusselse graficus Marc Severin in 1943 voor Henri Dirkx maakte,Ga naar eind13 verwijst duidelijk naar deze liefhebberij. | |||||||
Vrienden en relatiesMet Felix Timmermans (1886-1947) in Lier bleef door de jaren het contact bewaard. Dirkx hoorde de succesvolle schrijver in de zaal Fortunia op de hoek Pelikaan- en Vestingstraat over eigen werk spreken. Regelmatig als Timmermans in Antwerpen kwam, kocht hij wat lekkers voor zijn kinderen. Zo stond hij op tweede paasdag 1924 weer in de winkel. Henri Dirkx vroeg hem toen om zijn exemplaar van Boudewijn te signeren, een verzoek dat hij sindsdien vaker aan gerespecteerde schrijvers heeft gedaan. En omdat auteurs gauw het verschil zien tussen handtekenin- | |||||||
[pagina 54]
| |||||||
Villa Hazegras in Kapellenbos.
genjagers en echte boekenliefhebbers, bleef het niet bij signaturen. Diverse boeken en manuscripten uit de bibliotheek van Henri Dirkx hebben een handgeschreven opdracht. In het geval Timmermans bleef de vriendschap toch wat aan de buitenkant, al kreeg zij een opmerkelijke finale, waarover straks. Een intieme relatie bestond er met de vlakbij in de Lange Nieuwstraat op nr. 91 wonende Antwerpse dichter Maurice Gilliams (1900-1982), welke vriendschap zich ook uitstrekte tot hun wederzijdse echtgenotes Emmy en Marieke. Gilliams (‘de Moris’) werd een huisvriend, die ook regelmatig bij de familie Dirkx kwam logeren in hun villa Hazegras in Kapellenbos, ten noorden van de stad Antwerpen. Wat hen verbond was zeker hun gemeenschappelijke bibliofiele liefhebberij. Gilliams was de zoon van een drukker met uitgesproken typografische belangstelling. Zijn eerste gedichten verschenen in uiterst kleine oplagen voor de happy few. Van de verzamelbundel Gedichten 1919-1958 uit 1964 (oplage 125 exemplaren) werden er vijf op naam van de bezitter van A tot E gemerkt: A voor Gilliams' geliefde Maria-Elisabeth (‘Marieke’) de Raeymaekers, B voor de dichter zelf, en C voor Henri Dirkx.Ga naar eind14 In een brief van 26-10-1982 aan Gilliams schreef Emmy Dirkx dat ‘mijne beste Witte hem als zijn trouwe, eenige vriend beschouwde’.Ga naar eind15 Tot die binnenste cirkel behoorde verder de jongere pianoleraar Firmijn Vanderloo’ (1913-1997), naar eigen bewoording ‘hof’-bibliograaf van Maurice Gilliams, met diens vrouw Frieda. Zij logeerden eveneens soms in het grote landhuis in Kapellenbos. Andere vrienden of relaties uit de literaire hoek waren de Cervantes-bibliograaf Prosper Arents (1889-1984), aan wie Henri als ‘mijn geloofsgenoot in Balzac’ een kleine publicatie toestuurdeGa naar eind16 en de Antwerpse stadsbibliothecaris Emmanuel (‘Mane’) de Bom (1868-1953).Ga naar eind17 Frank Lateur (Stijn Streuvels) bezocht hij enkele malen in Het Lijsternest te Ingooigem. Ook Alfons de Ridder (1882-1960) zal voor | |||||||
[pagina 55]
| |||||||
Henri Dirkx met zijn vrouw Emmy in 1929.
Henri Dirkx in 1937.
Henri Dirkx geen vreemde zijn gebleven, al kende hij hem misschien niet meteen als Willem Elsschot. In oktober 1943 stuurde hij De Ridder een pakje suikerbonen ten geschenke.Ga naar eind18 Veelzeggender is dat Elsschot hem op 12 maart 1947 zijn geruchtmakende gedicht ‘Borms’ in eigenhandig handschrift toezond.Ga naar eind19 Dirkx' commentaar is mij niet bekend, maar hij had veel met de schrijver van de roman Kaas gemeen. Allereerst al het zakendoen en het onopgesmukte, daarnaast het Vlaamse zelfbesef en in verband daarmee ook de grote aandacht voor een correct taalgebruik. In latere jaren zullen vooral bibliofiele relaties - antiquaren als Paul van der Perre in Brussel, of Lolier en Pierre Berès te Parijs en medeverzamelaars als de Brusselse notaris Pierre Groensteen of de Antwerpse pastoor Frans Leytens - een grotere rol in het leven van Henri Dirkx hebben gespeeld: aanvankelijk als zijn mentor, naderhand als zijn ‘leerling’, bijvoorbeeld in het geval van de Antwerpse advocaatbibliofiel Mr. Flor Bastaens (1917-1991) en Henri's neef Frank van Groeningen (1917).
Suikerjan was, in alles kieskeurig, geen allemansvriend. Dat gold ook voor de schrijvers die hij in zijn boekenkast toeliet. ‘Een bibliotheek, zei hij, wordt in grote mate ook gekarakteriseerd door wat er nièt in zit. Bepaalde schrijvers uit de twintigste eeuw wil ik er niet zien in staan, omdat ik niet met hen wil gelijkgesteld worden.’Ga naar eind20 Wie die verworpenen zijn vertelt hij er niet bij, maar in een brief van 25 juni 1980, waarin hij Maurice Gilliams gelukwenst met de hem toegekende grote Prijs der Nederlandse Letteren, valt hij scherp uit naar ‘die twee Vlaamse lullematijzen’, die eerder met deze prijs bekroond werden.Ga naar eind21 Namen blijven wederom achterwege, maar dit moet slaan op Marnix Gijsen en Gerard Walschap. Een in 1992 bekroonde, over wie hij zich daarentegen tegenover Jozef Boets zeer lovend uitliet,Ga naar eind22 was de Gentse dichteres Christine D'Haen. Schrijvers moeten op een gegeven moment vernomen hebben, dat Henri Dirkx geïnteresseerd was in de aankoop van literaire handschriften. Een figuur die in het | |||||||
[pagina 56]
| |||||||
Henri en Emmy Dirkx in Herfurth, 1938.
Vlaamse literaire leven tijdens het interbellum een gewichtige rol speelde was Ferdinand Victor Toussaint van Boelaere (1875-1947), prozaschrijver en criticus. Daarenboven een groot verzamelaar van Vlaamse literatuur en als zodanig de voorganger van Henri Dirkx. Een man om rekening mee te houden: medeoprichter en jarenlang secretaris van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen en sinds 1931 ook voorzitter van de Vlaamse pen-club. Hij hoefde zich nooit voor te stellen en kende iedereen. Aan de weinige brieven die van hem aan Dirkx bewaard zijn gebleven zit altijd een luchtje.Ga naar eind23 Op 24 september 1945 probeert hij via Dirkx Maurice Gilliams uit te horen over ‘de houding van [de Antwerpse musicus] Lodewijk De Vocht [1887-1977] tijdens de bezetting’. In juni 1946 biedt hij Dirkx een vijf pagina's tellend handschrift van Gilliams te koop aan, dat deze beschikbaar had gesteld voor een veiling van de Hollandse pen-club. Dirkx reageert in eerste instantie onthutst: ‘Uw kaartje maakt me perplex. Is het wel fair het handschrift van Gilliams te koopen vóór de veiling? Ik wil er graag 1500 frank aan besteden maar vrees dat het op de veiling meer kan opbrengen, bizonder in “vente à l'américaine”. Ik zou toch vooral de Hollandsche kunstenaars niet willen schaden. Daarom... wat u doet is goed gedaan. Uwe beslissing, om het even dewelke, is me welkom.’Ga naar eind24 Kennelijk is de zaak daarna beklonken. In een kort daarop volgende brief van 29 juli 1946 biedt Toussaint om een vakantiereis naar Afrika te kunnen bekostigen enige manuscripten uit zijn eigen bezit te koop, waaronder ‘eventueel een handschrift van [Karel] v.d. Woestijne’. Dirkx moet echter niet denken dat Toussaint berooid is, hij heeft juist veel geld uitstaan, o.a. de 2000 franken die hij nog van Dirkx tegoed heeft voor dat Gilliamshandschrift. Gilliams van zijn kant ondertekende in december 1945 een eigenhandig opgestelde verklaring, dat het bewuste manuscript ‘in mijn aanwezigheid, door de heer Henri Dirkx “zwaar” betaald [werd] aan wijlen de heer F. Toussaint’, die het geld vervolgens in zijn eigen zak zou gestoken hebben.Ga naar eind25 Academielid Toussaint van Boelaere heeft na de Tweede Wereldoorlog ook de aanval op Felix Timmermans ingezet op beschuldiging van collaboratie met de Duitse bezetter wegens het in ontvangst nemen op 28 juni 1942 te Antwerpen van de Rembrandt-prijs, hem toegekend door de universiteit van Hamburg. Gevolg is geweest dat de eens zo gevierde (en op zijn populariteit gestelde) Timmermans | |||||||
[pagina 57]
| |||||||
Henri Dirkx met zoon Jan in 1942.
voor de rest van zijn leven bij de toonaangevende literaire elite persona non grata was geworden. Deze miskenning verergerde zijn hartkwaal. Oude vrienden meden hem nu, maar Henri Dirkx bezocht ‘den Fé’ na de oorlog nog zes of zeven keer in Lier en noemde dat zijn treffendste herinnering aan Timmermans: ‘Hij lag toen ziek te bed en was blij iemand te zien. Op zekere dag zegt Mane de Bom tegen mij: “Timmermans' eigendommen staan onder sekwester [zijn in beslag genomen]. Hij heeft geld nodig. Misschien kunt ge daar wel iets vinden dat u interesseert”. Samen met [de flamingant] Mark Tralbaut [1902-1976] en De Bom ben ik hem thuis gaan vinden. Ofschoon hij goed wist dat geen van ons drieën gelovig was, vertelde hij dat hij veel bad, vooral de Paternoster. [...] Mijn belangstelling ging natuurlijk uit naar het handschrift van Het kindeken Jezus in Vlaanderen. Hij beloofde ernaar te laten zoeken. De volgende keer kreeg ik inderdaad een opgerolde bundel papieren. Toen ik thuis alles sorteerde, kwam het uit dat ik eigenlijk twee of drie versies had. Een volledig werkhandschrift met talrijke correcties, doorhalingen, varianten. De tekst wijkt dikwijls sterk af van de definitieve lezing. Ik heb een deel in perkament laten inbinden in klein folio. Het andere deel is een etui met fragmenten.’Ga naar eind26 Timmermans was blijkbaar content met de verkoop en vroeg bij een volgend bezoek of Dirkx ook interesse had in De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa, begijntjen. Daar was geen handschrift meer van voorhanden, maar hij kon het wel voor Dirkx netjes overschrijven. Met enige aarzeling stemde Dirkx in met dat vreemde plan en veertien dagen later was het ding al af. Adembenemend mooi noemde Dirkx het resultaat en liet ook dit handschrift door de in Ukkel (Brussel) wonende wit-Rus Vladimir Tchékéroul (1899-1992) in perkament binden. Wat Timmerman niet geweten zal hebben is, dat zijn bezoeker vrijwel gelijktijdig met zijn vijand Toussaint van Boelaere in onderhandeling was over de aankoop van zijn handschriften en eerste drukken. Ironisch genoeg ging het daarbij vooral om werk van Timmermans zelf, zoals de eerste druk van Pallieter op Hollands papier in perkamenten | |||||||
[pagina 58]
| |||||||
band, waar Toussaint nu graag vanaf wilde. Timmermans' oorspronkelijke Symforosa-uitgave op Chinees papier droeg zelfs een eigenhandige opdracht van Felix aan Toussaint. Tussen de met bibliofiele begeerte vermengde ziekentroost noteerde Dirkx bij een van zijn laatste bezoeken aan Timmermans nog een bizar geval: ‘Terwijl hij daar met een zware hartziekte te bed lag, bracht men hem een pan worst en warempel geen kleintje. Sneller dan ik het zeggen kan was alles verdwenen.’ Kort daarna, op 24 januari 1947, is Timmermans overleden. Bij de begrafenis vier dagen later voerden in het sterfhuis alleen pater Jozef van Mierlo en Maurice Gilliams het woord.Ga naar eind27 Op het eerste gezicht wekt het bevreemding dat fijnzinnige lieden als Dirkx en Gilliams zoveel waarde hechten aan het werk van Felix Timmermans. Wat hen waarschijnlijk aantrok was de meer verstilde, Vlaams-mystieke kant van de Lierse schrijver. | |||||||
Verzamelaar en bibliograafToussaint van Boelaere heeft Timmermans maar enkele maanden overleefd. Hij stierf op 30 april 1947 en zijn mooie bibliotheek, rijk aan Nederlandse literatuur, kwam op 23 april 1948 in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel onder de hamer.Ga naar eind28 Deze eerste grote veiling op een gebied waarin Dirkx zich voortaan nadrukkelijk zou manifesteren is voor Suikerjan een niet te missen kans geworden. De inauguratie van de verzamelaar Dirkx. Zelf bieden heeft hij zelden gedaan, daar had hij toen nog geen tijd voor en het paste ook niet in zijn wens om discreet achter de schermen te blijven. In de Brusselse antiquaar-veilinghouder Paul van der Perre uit de Regentschapsstraat vond hij een vriend op afstand, die zijn Belgische commissies behartigde. Volgens Dirk-Emma Baestaens[!], zoon van eerder genoemde Mr. Flor Bastaens, was de verzameling-Dirkx ‘zelf gebaseerd op onder meer de collecties F. Toussaint van Boelaere, J. Greshoff en E. de Bom’.Ga naar eind29 Ik weet niet van een veiling-De Bom, maar incidentele verkopen aan Dirkx kunnen gemakkelijk onderhands zijn geschied, daar kenden die twee elkaar goed genoeg voor. Onwaarschijnlijker lijkt een relatie met de dichter, journalist en bibliofiel Jan Greshoff, die van 1927 tot 1939 als correspondent voor Het Vaderland en de Nieuwe Rotterdamsche Courant in Brussel woonde en daar door zijn vele contacten in literaire en artistieke kringen als een soort cultureel ambassadeur optrad. Greshoff was goed bekend met bijvoorbeeld Karel van de Woestijne, Maurice Roelants en Willem Elsschot. Ook speelde hij een actieve rol als redacteur van het bibliofiele tijdschrift De Witte Mier en van de door A.A.M. Stols uitgegeven reeks Ursa Minor (1936-1939). Maar de naam Dirkx komt in dit verband nergens ter sprake.Ga naar eind30 En in 1939 verdween Greshoff voorgoed uit zicht door naar Zuid-Afrika te emigreren. Bovendien was Henri Dirkx er de man niet voor om grote partijen en bloc over te nemen. Hij kocht altijd heel selectief, boek voor boek. | |||||||
[pagina 59]
| |||||||
In Nederland werd antiquariaat Schuhmacher
Henri Dirkx in zijn bibliotheek, jaren zeventig.
- lange tijd hier het enige dat in moderne Nederlandse literatuur deed - tot zijn dood toe het lijfantiquariaat van Suikerjan. Dirkx ontdekte die zaak van Max en Wilma Schuhmacher omstreeks 1954, toen ze nog tweehoog op de Nieuwe Keizersgracht 11 zaten, en het klikte meteen. De gewaardeerde klant werd vanzelf een goede vriend. Wilma: ‘Henri Dirkx was in onze ogen de ideale verzamelaar - hij verzamelde vanuit de tekst en wou daar door middel van eerste drukken in de best denkbare exemplaren het dichtste bijkomen.’Ga naar eind31 In die beginjaren van het verzamelen van moderne Nederlandse literatuur waren vele uitgaven moeilijker te krijgen dan nu en dikwijls niet eens in een universiteitsbibliotheek te vinden, maar ‘Dirkx kon je altijd vragen hoe een boek qua tekst in elkaar zat’. ‘Van hd leerden we [eveneens] om het gevoel voor opdrachten aan “ebenbürtigen” te ontwikkelen - dat wil zeggen deze veel hoger te schatten dan de opdracht aan een willekeurig iemand - ook het gevoel voor het perfecte exemplaar, bij ons een exemplaar hd genaamd.’ Het eerste boek dat Dirkx bij Schuhmacher kocht was de Zilverdistel Kloos [Verzen uit de jaren 1880-1890, 1919]. Andere, grotere, stukken waren bijvoorbeeld Couperus' handexemplaar van De Berg van Licht met diens eigen correcties in deel I, ‘later door ons teruggekocht op de veiling in 1981 en toen aan de heer [Jan] Eekhoff verkocht, en een luxe editie van Van Ostayens (nagelatene) Gedichten.’ Ook mevrouw Dirkx kwam soms mee naar Amsterdam, ‘geduldig wachtend op een stoel in de winkel tot haar man en wij uitgepraat en uitgetoond (van boeken) waren.’ En bij tegenbezoeken in Antwerpen ‘gingen we altijd met de lekkerste lekkertjes ter wereld weer naar huis’. Wilma Schuhmacher benadrukt dat Dirkx ‘vrij was van elke vorm van snobisme en geenszins jaloers op de veel rijkere Flor Bastaens, “die jongen”, die net begon met verzamelen en daarin door hd werd geïnstrueerd en bijgestaan’. Haar conclusie: ‘Het was een vriendschap om aan alle kanten trots op te wezen.’ Ook het Amsterdamse antiquaren-echtpaar Max en Olga Israël gingen enkele malen bij Dirkx op bezoek. Toen deze te kennen gaf nooit een eerste druk van Top Naeffs School-idyllen (Amsterdam, H.J.W. Becht, 1900) gevonden te hebben, beschouwde Max dat als een ‘uitdaging’ en stuurde hem op 10 april 1974 ‘uit vriendschap’ een exemplaar ten geschenke toe.Ga naar eind32 | |||||||
[pagina 60]
| |||||||
Henri Dirkx met rechts notaris Pierre Groensteen in de bibliotheek van dr. Hermans (links) bij een bezoek van de Grollier Club aan Antwerpen op 24 mei 1967.
Henri Dirkx stelde zich nooit tevreden met enkel de aankoop van enig boek. Hij wilde daarvan ook meteen alle bibliografische details tot op de bodem uitgezocht zien. En omdat het negentiende-eeuwse boek een stiefkind was, ging hij zelf aan het werk. De lezer voor zijn plezier werd zo haast ongemerkt een voorbeeldig bibliograaf. Onduidelijk is of het verzamelen van Nederlandse en Franse literatuur min of meer gelijktijdig begon. Maar Dirkx' eerste publicaties betroffen in elk geval enkele Vlaamse boeken uit zijn bibliotheek. Ze verschenen vanaf 1952 in De Gulden Passer, het driemaandelijks bulletijn van ‘De Antwerpse Bibliofielen’, dat door De Nederlandsche Boekhandel op de St. Jacobsmarkt nr. 50 werd uitgegeven. Het waren zakelijke beschrijvingen van de vroegste publicaties van Conscience (Het Wonderjaer, Phantazy, De Leeuw van Vlaenderen, Hoe men schilder wordt) en Gezelle (Vlaemsche Dichtoefeningen),Ga naar eind33 steeds gebaseerd op autopsie, met behulp van zijn eigen exemplaren. En uiterst consciëntieus op een manier die we later in Nederland alleen terugvinden in de catalogi van Wilma Schuhmacher. Wars van elk getheoretiseer, komt Dirkx in zijn korte inleiding meteen ter zake. Volgens hem verschenen er in Vlaanderen gedurende de negentiende eeuw wel degelijk enkele boeken die, buiten hun literair belang, ook door hun uiterlijk aantrekkelijk mogen heten. Maar die kunnen geen verzamelaar bekoren, indien ze niet goed bewaard zijn. Er zijn slechts drie ‘staten’ waarin een rechtgeaard bibliofiel zo'n negentiende-eeuws boek zou willen bezitten:
Overigens merkt hij op, dat soms een uitzondering op die stringente regel kan en moet gemaakt worden voor een bijzonder auteursexemplaar met correcties of opdracht. In dit bibliofiele credo herkent men onmiddellijk de Franse haute-bibliophilie, die mijlenver afstond van de toenmalige Nederlandse verzamelaarspraktijk.
Veel meer dan Conscience is Gezelle voor Henri Dirkx de lievelingsschrijver, naar | |||||||
[pagina 61]
| |||||||
wie zijn bijzondere aandacht de nu volgende jaren uitgaat. In de Gezellekroniek van 1964Ga naar eind34 wordt voor het eerst de aandacht gevestigd op de Gezelle-bibliotheek ‘van de heer H. Dirkx, die het Gezelle Genootschap zeer genegen is’ en zijn materiaal ‘voor ernstige Gezelle-studie’ ter beschikking stelt. Ten huize natuurlijk, staat er voor alle zekerheid bij. Volgt een overzicht van al zijn Gezelliana. Deze bijdrage eindigt met een omkaderde oproep van Dirkx zelf, die ‘werkzaam is aan een bibliografie van de eerste Gezelle-uitgaven’ en de lezers verzoekt om informatie over de voordrukken die Gezelle vaak van zijn gedichten liet verschijnen. Een voorbeeld ter illustratie van de gedrevenheid waarmee Henri Dirkx achter bijzondere boeken aanging. In 1902 publiceerde L.J. Veen te Amsterdam een postume bloemlezing Verzen van Gezelle met een inleiding van Gustaaf Verriest. Hiervan verschenen honderd luxe-exemplaren op Hollands papier, elk - om kopers te lokken - met ingeplakt een vers in oorspronkelijk handschrift. Krankzinnig idee natuurlijk, maar voor Dirkx een uitdaging om zoveel mogelijk exemplaren van die bundel in handen te krijgen. In 1964 had hij er drie te pakken, in 1979 tien van het veertigtal dat thans nog te traceren valt!Ga naar eind35 Onmiddellijk na Gezelle moet men Karel van de Woestijne noemen als een door Dirkx bewonderd en verzameld dichter. Toch krijgt men de indruk dat zijn verzamelaarsaandacht eind jaren vijftig enigszins verschoof van de Vlaamse naar de Franse literatuur. Concreet: van Conscience naar Balzac. Zeker is dat hij na 1955 niet meer in De Gulden Passer gepubliceerd heeft, vermoedelijk omdat dit Antwerpse tijdschrift zich vooral ging richten op de geleerdenkring rond Plantijn en Moretus. Hoewel Dirkx naast Conscience, Gezelle, Timmermans en Streuvels ook oorspronkelijke uitgaven van Anna Bijns, Vondel, Cats en Breero in de kast had staan, stond hij met zijn bèta-opleiding zonder kennis van Latijn of Grieks toch buiten de humanistische traditie die in De Gulden Passer haar huisorgaan vond. Voor een pure liefhebber van ‘moderne’ literatuur viel daar weinig te beleven. Komt bij dat er sinds december 1954 een aantrekkelijk alternatief bestond in het Brusselse tijdschrift Le Livre et l'Estampe, orgaan van de Société des Bibliophiles et Iconophiles de Belgique. Bij deze voorname club, met veel Belgische adel op de ledenlijst, sloot Henri Dirkx zich in 1954 onmiddellijk aan en vanaf 1958 tot zijn overlijden maakte hij zelfs samen met o.a. Pierre Groensteen deel uit van het bestuur. In 1958 liet hij ook door Marc Severin een totaal ander, zuiver typografisch, uiterst klein exlibris hd maken,Ga naar eind36 dat in zijn strenge eenvoud de overgang naar de moderne bibliofilie markeert. In 1960 verscheen in het door Paul van der Perre geredigeerde Le Livre et L'Estampe zijn eerste bibliografische bijdrage, opvallend genoeg nog over een Vlaams prozawerk: Ernest Staes, Advocaat. Schetsen en Beelden (1874) door Tony, pseudoniem van Anton Bergmann (1835-1874).Ga naar eind37 Maar dat was tegelijk ook zijn laatste publicatie op dat gebied. | |||||||
[pagina 62]
| |||||||
Balzac en de nieuwe bibliofilieIn 1969 verhuisden Henri en Emmy Dirkx met hun twee kinderen van de St. Jacobsmarkt naar een ruime flatwoning op de Rubenslei 16 met uitzicht op het Stadspark. Wie hem daar bezocht, zag hoe één wand van zijn bibliotheek geheel in beslag werd genomen door Nederlandse boeken en de wand daartegenover door Franse literatuur. Vele waren opnieuw gebonden door de beste handboekbinders in materiaal van de beste kwaliteit. En niet zelden waren ze dan nog beschermd door een roodmarokijnen cassette, waarin Dirkx ook zijn kostbare handschriften bewaarde. Eén keer kwam daar Ludo Simons, directeur van het Vlaamse Letterkundig Museum, op bezoek ‘en toen schoof hij zorgvuldig de gordijntjes van zijn boekenkast weg en mocht ik onder meer zijn Balzac-verzameling zien’.Ga naar eind38 Deze Balzacs op groot papier waren de trots van Suikerjan, zoals ook Herman Liebaers, toenmalig directeur van de Koninklijke Bibliotheek in Brussel, getuigt.Ga naar eind39 En wat meer zegt: ‘de eerbied van de Brusselse verzamelaars, die alle schoonheid en wijsheid uit Parijs verwachtten, voor Henri Dirkx was onvoorstelbaar’. Hij kende niet alleen de hele Balzac van buiten, maar heeft ook in Le Livre et L'Estampe de bibliografische puzzels rond zijn eerste romanuitgaven scherper in kaart gebracht.Ga naar eind40 Het probleem zat hem in de zogenaamde Belgische préfaçons of voordrukken: uitgaven van vooral Franse romans te Brussel, nog voordat ze in Parijs officieel in boekvorm het licht zagen.Ga naar eind41 Belgische roofdrukkers ontleenden hun tekst brutaalweg aan Franse kranten, waarin zo'n roman eerst als feuilleton was verschenen. Dat verschijnsel deed zich voor in de periode 1815-1854 en wekte van Franse zijde natuurlijk heftige verontwaardiging. Maar ook voor bibliofielen bracht het verwarring. Want wat was nu eigenlijk de ideale eerste druk: de Parijse uitgave of de Brusselse, die soms wel één à anderhalf jaar tevoren al verschenen was? De discussie daarover werd onder verzamelaars aangezwengeld door Fernand Vandérem (1864-1939) in het Franse tijdschrift Bulletin de Bibliophilie, waarvan hij sinds 1922 de redactie voerde.Ga naar eind42 Vandérem bepleitte met ware hartstocht een Bibliophilie Nouvelle,Ga naar eind43 waarbij de verzamelaar zich niet langer liet leiden door een literair-historisch gedicteerde apenliefde voor de zeventiende-eeuwse klassieken (Racine, Corneille enzovoort), maar zich vanuit eigen sensibiliteit beperkte tot de romantische en moderne literatuur. Die moest dan wel van hoge artistieke kwaliteit zijn en onberispelijk gepresenteerd in contemporaine band, zo dicht mogelijk staande bij het scheppingsmoment. Liefst gesecondeerd door handschriften of correcties van de auteur. Voor Vandérem verdienden die Belgische préfaçons, omdat ze dichter bij de originele tekst stonden, de absolute voorkeur. Hij vond daarin bijval van de Brusselse antiquaar Paul van der Perre, die in 1940 een samenvattende bibliografie over deze voordrukken uitgaf.Ga naar eind44 Henri Dirkx van zijn kant heeft zich altijd verre gehouden van polemiek. Als verzamelaar-bibliograaf interesseerde hij zich voor de vroegste Franse èn Belgische Balzac-uitgaven. Dat er ook van Gezelles gedichten soms voordrukken bestonden, had hij al eerder ontdekt. En voor het overige deelde | |||||||
[pagina 63]
| |||||||
hij Vandérems esthetische opvattingen
Henri Dirkx eind jaren zeventig.
over de Nieuwe Bibliofilie. Dat betekende bijvoorbeeld: geen rijk gedecoreerde marokijnen banden om een dichtbundel van Baudelaire. Hoffelijk en bescheiden in zijn formuleringen, maar stringent in zijn bibliofiele principes - daarin lag het verschil èn de overeenkomst met het soms agressieve optreden van Vandérem. Men begrijpt dat iemand als Henri Dirkx, die in zijn persoon de bibliofilie incarneert, geen hoge pet ophad van de grote publieksbibliotheken met hun uitgedroogde exemplaren en eeuwig personeelstekort. ‘Bibliotheken zijn stortplaatsen’ zei hij tegen directeur Ger Schmook van de Antwerpse stadsbibliotheek. Deze reageerde op zijn ‘openlijk beleden minachting’ met een mengeling van respect en (verholen) kritiek.Ga naar eind45 Bewondering om de flair, waarmee ‘de vriendelijke heer-koopman’ voor een stukje handschrift van Proust of Rilke een buitenlandse reis kon ondernemen, of ‘per telegram of telex een gebiedend bod’ uitbrengen op een unicum dat hij alleen ergens wist te zitten. Kritiek toch ook om een mogelijk te ver gaand perfectionisme: ‘Uit enkele zeldzame eksemplaren van een bepaald werk van een bepaald auteur “fabriceert” hij met oneindig geduld en ogen van een beroepsverleider ter zake een super-zeldzaam stuk, onberispelijk in zijn eksistentie, zoals er... misschien ook nooit bestaan heeft.’ Maar: ‘Ik heb - al pratend met hem, met zijn doordringend onomstootbaar betoog met slepende stem - wel tien keer gewenst in zijn plaats te mogen verkeren [...] om de kans te krijgen het stadspatrimonium aan zeldzaamheden te doen verzorgen zo, als hij dat met het zijne heeft kunnen doen.’
Slechts af en toe trad Dirkx, altijd met maar enkele topstukken, naar buiten. Zo bijvoorbeeld op een expositie van de Société des Bibliophiles et Iconophiles de Belgique in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel in 1969, begeleid door een catalogus Reflets de la Bibliophilie en Belgique. Dirkx was daar present met werken van Balzac en Gezelle, de twee hoofdzuilen van zijn collectie. Dat hij onder het Franse geweld de Nederlandse literatuur steeds trouw is gebleven, blijkt uit zijn prominente aanwezigheid als bruikleengever in de door Ludo Simons ingeleide bundel Vlaamse bibliofiele uitgaven 1830-1980 (Brussel 1980), ook dit een tentoonstellingscatalogus. | |||||||
[pagina 64]
| |||||||
Interventie bij beijersOp donderdag 28 september 1972 werd bij Beijers in Utrecht de bibliotheek van de dichter P.N. van Eyck geveild. Van Eyck was hoogleraar geweest in de Nederlandse letterkunde aan de Leidse universiteit. Hij bezat als vele professoren destijds een omvangrijke bibliotheek. Maar die blonk niet op de gewone manier uit door saaie, deels verouderde vakboeken, maar juist door een keur van moderne literatuur in diverse talen en een bijzondere collectie ‘fine printing’. Zo onder nr. 1794 van de veilingcatalogus een complete reeks, 16 in getal, van De Zilverdistel, de eerste Nederlandse private pers, in 1910 gesticht door de dichters J.C. Bloem, P.N. van Eyck en Jan Greshoff. Veilingmeester H.L. Gumbert wilde dit kavel deel voor deel inzetten. Toen stond de 78-jarige verzamelaar ‘Bob’ Nijkerk (1894-1987), vader van de vorig jaar overleden Karel Nijkerk, op om tegen de gang van zaken te protesteren. Hij noemde het een schande dat, wat met zoveel moeite als reeks was bijeengebracht, nu door verkoop van de afzonderlijke delen uiteen werd gerukt. Daarop stond ook Henri Dirkx op. Hij had, zei hij, thuis al een complete set van De Zilverdistel. Toch was hij hierheen gekomen, omdat er van sommige exemplaren varianten bestonden. Door verkoop van de afzonderlijke Zilverdistels kregen hij en andere verzamelaars de gelegenheid om hun collectie aan te vullen, een kans die hen door verkoop en bloc ontnomen zou worden.Ga naar eind46 Zo'n frontale aanval van twee kanten tijdens de veiling zelf was nog nooit voorgekomen. Gumbert, enigszins onthutst, hield zich aan de geplande wijze van veilen. | |||||||
De veilingenHenri Dirkx is vrij onverwacht op 22 december 1980 na twee of drie dagen bedlegerigheid overleden.Ga naar eind47 Maar over het lot van zijn bibliotheek had hij lang tevoren nagedacht en alle nodige maatregelen getroffen. ‘Zijn stelling was: als de kenner-verzamelaar er niet meer is gaat de verzameling teloor, en zeker zoiets delicaats als boeken.’Ga naar eind48 Enkele handschriften werden aan een openbare instelling geschonken,Ga naar eind49 de rest moest publiek worden verkocht. Het Nederlandse deel bij J.L. Beijers te Utrecht, de Franse boeken en handschriften in Parijs. De onderhandelingen daarover met de diverse veilingmeesters en experts werden gevoerd door de Antwerpse advocaat en verzamelaar Mr. Flor Bastaens.Ga naar eind50 Van dit alles was weinig bekend onder de antiquaren en boekenliefhebbers die op 23 juni 1981 in de vroege namiddag elkaar troffen om even later op weg te gaan naar de veiling bij Beijers in Utrecht. Het was een anonieme veiling, alleen insiders wisten dat het hier grotendeels ging om de boeken en handschriften van Suikerjan uit Antwerpen. Men fluisterde dat dit nog lang niet alles was. Er waren ook nog Franse boeken en handschriften. Maar een ding stond vast: wat directeur H.L. Gumbert van Beijers ging veilen was van uitzonderlijke kwaliteit. ‘Zet achter elk bedrag maar een nulletje’, voorspelde André Swertz. ‘Och, van een boom zo volge- | |||||||
[pagina 65]
| |||||||
laden’, troostte iemand zichzelf. De realiteit was echter dat de appeltjes in dit geval juist pijlsnel naar boven schoten. De catalogus Nederlandse en Vlaamse letterkunde en boekkunst telde 659 kavels in een vreemde volgorde. Ze bevatte volgens de omslag ‘Een uitzonderlijke verzameling van oorspronkelijke uitgaven, opdracht-exemplaren, handschriften en brieven [met] onder andere ruim 300 werken uit de bibliotheek van wijlen Jan Greshoff [1888-1971]’. Van Dirkx kwamen: Gezelle, Van Ostaijen, Timmermans, Streuvels, Couperus, Van de Woestijne, Van Schendel, Boutens en Leopold; van Greshoff: Ter Braak, Du Perron, Vestdijk en de opdrachtexemplaren van Elsschot en Van Schendel.Ga naar eind51 De ingevoegde Greshoff-nummers (313-395) vormden eigenlijk kwalitatief een dissonant binnen het geheel, wat ook in een lage opbrengst tot uitdrukking kwam. De overige boeken en vooral de handschriften bereikten echter hoogten, als op een Nederlandse veiling nog niet eerder was voorgekomen.Ga naar eind52 Dat lag primair aan de buitengewoon zeldzame en waardevolle stukken die hier te koop werden aangeboden, maar ook aan de aanwezigheid van enkele rijke Belgische verzamelaars, onder wie de genoemde Flor Bastaens. Eigenlijk had hij al vóór de veiling een slag geslagen, door een aantal bijzonder begeerde items terug te doen trekken. Op de veiling zelf kocht hij zonder aarzelen de beste stukken tegen (voor dat moment) fabelachtige prijzen. Zo bijvoorbeeld voor f 8.000 (tienmaal de schatting) het handschrift en de eerste druk van Rikke/tikke/tak door Conscience, vrijwel alle handschriften van Gezelle en voor f 2.400 Elsschots op 200 à 250 gulden getaxeerde gedicht ‘Borms’ met opdracht, gesigneerd en gedateerd 12 maart 1947. Een onbekende collectioneur bood liefst f 20.000 voor het door Timmermans op zijn laatste ziekbed aan Dirkx verkochte manuscript van Het kindeken Jezus in Vlaanderen. Voor de handel in de persoon van Max Elte, Nico Israel, antiquariaat Schuhmacher (vertegenwoordigd door Peter Heringa), antiquariaat Forum (Bas Hesselink), Bert Hagen, André Swertz en Tulkens uit Brussel restten alleen de (nog altijd interessante) brokstukken. Normaal zouden de Nederlandse verzamelaars bij zo'n geweldig aanbod elkaar om zo te zeggen de keel hebben afgesneden, maar nu leken ze haast geparalyseerd door de Belgische suprematie. Bovendien was (en is) een schrijvershandschrift hier lang niet zo'n verzamelobject als bijvoorbeeld in Duitsland en Amerika. Er zat één man in de zaal die zo heftig tekeer ging, dat hij zijn hand overspeelde en zich kort na de veiling gedwongen zag het daar gekochte met fors verlies opnieuw bij Beijers te laten veilen.Ga naar eind53 Dat was Dirkx' oude vriend, Firmijn Vanderloo.
Het vervolg kwam op 21 en 22 oktober 1981 in een zaal van Hotel Drouot te Parijs met Antoine en Rémi Ader, Jean-Louis Picard en Jacques Tajan als commissairespriseurs en Claude Guérin van de Bibliothèque Nationale als libraire-expert. De catalogus Bibliothèque d'un amateur Balzacien werd ingeleid met een korte beschouwing door Roger Pierrot over Henri Dirkx en de aard van zijn verzameling. Pierrot | |||||||
[pagina 66]
| |||||||
memoreerde zijn veelvuldige discussies met Dirkx tijdens diens bezoeken aan Parijs en prees hem, omdat hij met taai geduld ‘sans moyens financiers exceptionnels’ een van de fraaiste Balzac-collecties van de laatste jaren had bijeengebracht. Maar de catalogus, slechts 318 kavels klein, bevatte naast alle grote Balzacs, waaronder zeven met opdracht, ook kostelijke exemplaren van Baudelaire (Les Fleurs du Mal, 1e druk met opdracht aan Michel Lévy), Dickens, Flaubert, Hugo, Merimée, de Musset, Gerard de Nerval, Proust, Rilke en Zola. De bijzonderste stukken gingen als gebruikelijk naar de Bibliothèque Nationale, andere verdwenen in het ondoorzichtige Franse verzamelaarscircuit. | |||||||
‘Een pelsje of zo’Toen hij 75 werd, liet de ex-winkelier Suikerjan zich voor De Standaard interviewen door Hein de Belder. Op de bijgevoegde foto in de krant zit hij voor zijn boekenkast, enigszins melancholisch starend in de lens van de fotograaf. ‘Het is eigenlijk pervers wat ik doe’, zegt hij meteen, maar als je 75 geworden bent, dan ‘heb je met je eigen ondeugden verzoend’. Een geheime zonde, dat zeker. Iedereen in de stad kende Suikerjan, maar haast niemand buiten de besloten coterie van Belgische bibliofielen kende hem echt. Zijn op het boek als lustobject gerichte bibliofilie lag naar eigen bekentenis ‘niet zo ver af van erotische perversiteit’. Mijmerend over de gaafheid van een foedraal, de wapenschilden op de omslag of de door een auteur in een boek aangebrachte correcties: ‘het kenteken van een courtisane op een erotisch werk, dat zou toch mooi zijn?’ Toegegeven, een peperdure liefhebberij, ‘maar ik verkoop wel eens een vrachtje [boeken] om dan weer één stuk te kunnen aankopen. [...] En als ik deze Balzac op een veiling breng, staat heel Parijs op zijn kop.’ Lézen gebeurt uit pocket-edities, ‘want je eet toch ook niet van een Delfts bord’. De interviewer, kennelijk iemand die niet vies is van pockets met ezelsoren, stelt de banale vraag: ‘de vrouw vindt allemaal best?’ Henri: ‘Ze vraagt niet eens naar de prijzen. Het kan wel heel anders gaan. Ik heb een vriend die zich veel meer kan veroorloven dan ik, ook een bibliofiel. Toen ik hem met zijn vrouw eens ontmoette in een restaurant, fluisterde hij mij vlug toe, dat ik niet over boeken mocht praten. Omdat zijn vrouw bij iedere aankoop voor zichzelf een tegenprestatie verwachtte, een pelsje of zo.’ Als een bibliotheek getuigt van zijn bezitter, dan mag Henri Dirkx de ideale boekenliefhebber heten. Hij las wat hij kocht en hij kocht uit passie. Vrijzinnig van opvatting was hij bovenal tolerant en aimabel. Binnen de Société [royale] des Bibliophiles et Iconophiles de Belgique was hij, dé Antwerpenaar, perfect tweetalig, uitzonderlijk omdat hij de enige was die op hoog niveau zowel Vlaamse als Franse literatuur verzamelde. Daarmee was hij ongewild ook een soort ambassadeur van de Nederlandse cultuur in het francofone Brussel. De heerlijkheden van Suikerjan zijn al lang verdrongen door fabriekswerk van Leonidas. Maar boeken met het exlibris hd zijn de blijvende getuigen van zijn goede smaak. | |||||||
[pagina 67]
| |||||||
Henri en Emmy Dirkx vijftig jaar getrouwd.
|
|