Karel van het Reve
Parijs
Als er Zaterdagavond en Zondagmorgen repetitie was bleef ik wel eens slapen bij de Lasten. Zo zaten we op een morgen te ontbijten en het gesprek kwam op Parijs, waar dat jaar, 1937, een Wereldtentoonstelling werd gehouden. Daar zou jij eigenlijk naar toe moeten, zei Ied tegen mij. Er waren in Parijs een aantal mensen, vertelde ze, die zich samen ‘De vrienden van Jef Last’ noemden, en daar zou ze eens aan schrijven, of er niet iets georganiseerd kon worden. ‘Dan kan je Fem wel meekrijgen’ zei ze zakelijk, hoewel ze toch wel geweten moet hebben, dat ze mij daarmee een groot en ongeloofbaar geluk in het vooruitzicht stelde. Ik was toen 16 en Fem 13 jaar oud.
Toen ik thuis over deze plannen begon zagen ze me met scheve ogen aan. De ‘vrienden van Jef Last’ in Parijs waren waarschijnlijk mensen uit de omgeving van Gide, en Gide had juist zijn ‘Retour de l'urrs’ uitgegeven. Mijn vader was bang dat ik daar, politiek en moreel, in een verkeerde omgeving terecht zou komen, en pas toen ik verzekerde dat we met Gide niets te maken zouden hebben kreeg ik met hangen en wurgen toestemming. Kort voor we vertrokken ging moeder zelfs naar Ied toe om eens te informeren, hoe alles nu eigenlijk in elkaar zat en wie die Hans van Norden was die, als volwassene, met ons mee zou gaan. Maar dit alles is niet zo interessant als onze reis zelf.
Wij vertrokken met een autobus op een woensdagmorgen in eind Juli. We hadden een retour, de volgende woensdag moesten we weer terug. De reis was prachtig, vooral in Frankrijk, waar we door een met rijp graan begroeid heuvelland heenreden. We zaten de hele dag in de bus, van 's morgens 7 tot 's avonds 10 à 11 uur denk ik. In Brussel pauzeerden we en in St. Quentin, in Frankrijk. Wij hadden ons vergist met het adres waar de bus aankwam, dus toen we in Parijs uitstapten was er niemand om ons af te halen. We hadden het adres van Femke's gastvrouw, Yvonne Davet, en daar gingen we met een taxi heen. Ik geloof dat ik bij de uitgang van de Metro voor het eerst een Fransman aansprak en naar de weg vroeg. Hij was heel duidelijk en vriendelijk. Tenslotte kwamen wij waar we wezen moesten, wij traden de kamer van Yvonne Davet binnen en Hans zei: ‘Nous voici’. Hij sprak een afschuwelijk Frans en scheen zijn eigen uitspraak helemaal niet te horen, maar ik schaamde mij elke keer als hij zijn mond open deed. Fem en ik zeiden haast nooit