De Parelduiker. Jaargang 10
(2005)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| ||||||||||
Omert J. SchrierGa naar voetnoot+
| ||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||
twee overwinningen geboekt heeft op de Spelen van 464 v. Chr., in de stadionloopGa naar eind1 en in de vijfkamp, terwijl Couperus alleen over de vijfkamp spreekt. Ook de Franse vertaling is duidelijk: ‘A Xénophon de Corinthe, vainqueur à la course du stade et au pentathle,’ luidt daar de titel van de ode, en Poyard geeft de verzen 29-31 weer met ‘(cette pompe triomphale qui accompagne) depuis les champs de Pise le vainqueur du pentathle et de la course, double honneur qu'aucun mortel n'avait encore obtenu’.Ga naar eind2 Bij Couperus wordt dit: ‘Nu hij op de Olympische velden / Overwinnaar bleef in den Vijfkamp: / Zege nimmer nog door sterfling behaald!’ (av 136, vw 34) Er kan dus geen twijfel over bestaan: Couperus heeft bewust in zijn verhaal Xenofons overwinning in de stadionloop geëlimineerd. Men kan zich de reden voor deze ingreep wel indenken. De stadionloop was een afzonderlijk nummer op de spelen, maar stond ook op het programma als onderdeel van de vijfkamp. Couperus zag zich dus gedwongen, als hij beide overwinningen van Xenofon wilde memoreren, in één verhaal tweemaal een wedloop te beschrijven. Bovendien moest hij beide hardloopwedstrijden op één dag laten plaatsvinden, of zijn verhaal over minstens twee dagen uitstrijken. Hij loste het probleem op door slechts een van Xenofons overwinningen te beschrijven. Daardoor kon hij ook het verhaal eenvoudig binnen één dag afwikkelen.Ga naar eind3 Dat Couperus daarbij opteerde voor de vijfkamp, het pentathlon, is begrijpelijk. Die keus bood hem de gelegenheid toch een wedloop in zijn verhaal op te nemen, en, veel belangrijker, zij stelde hem in staat een veel breder beeld te schetsen van de Olympische Spelen en van de Schoonheid die daarin beleefd kon worden dan via de beschrijving van alleen een hardloopwedstrijd mogelijk was geweest. Deze overwegingen maken ook duidelijk waarom Couperus uit de tientallen oden die Pindarus schreef, nu juist de dertiende Olympische als uitgangspunt koos voor zijn verhaal. Daarin werd niet alleen een uitzonderlijke prestatie geëerd, het is binnen het overgeleverde oeuvre van Pindarus ook de enige ode die een overwinning in het pentathlon als aanleiding had.Ga naar eind4 De beslissing om een van Xenofons overwinningen te negeren, plaatste Couperus echter wel voor een ander probleem. Pindarus had Xenofons succes uniek genoemd omdat deze op twee onderdelen van de Spelen gewonnen had. Couperus moest, wilde hij het bijzondere karakter van Xenofons prestatie handhaven, een andere reden bedenken. Die vond hij langs twee wegen. Ten eerste noemt hij de vijfkamp de belangrijkste wedstrijd van de Spelen, en ten tweede laat hij Xenofon op alle vijf onderdelen de overwinning behalen.Ga naar eind5 Aan de eerste gedachte wijdt hij een hele passage, waarin Kallirhoë en de andere toeschouwers denken: Was het Pankration slechts de tweevoudige wedstrijd van worstelen en vuistgevecht, het Pentathlon zoû zijn de vijfvoudige wedstrijd in loopen, springen, diskos-werpen, en daarbij nog vuist- en worstelkamp. Het was de belangrijkste wedstrijd, die zoû worden gestreden, die persoonlijk den overwinnaar nog meer eere bracht dan de toch zoo belang- | ||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||
Voorbereidingen voor het pentathlon: worstelen, speerwerpen, discuswerpen en hardlopen. Onderzijde zwartfigurige drinkschaal, ca. 550 v. Chr.
rijke ren met het vierspan, waar zoo veele eere toe ging naar de schoone, vurige paarden, terwijl aanzienlijke mededingers [...] hunne menners kozen, die hun de eere behaalden. Maar in het Pentathlon - de beroemde vijfvoudige strijd - deelde de overwinnaar met niets en niemand de glorie der overwinning, was geheel die overwinning om zijn eigen deugd... (av 124, vw 21)Ga naar eind6 Dat klinkt overtuigend, en dat is het ook, binnen het verhaal. Deelname aan de vijfkamp veronderstelde zeer uiteenlopende kwaliteiten: kracht en snelheid waren vereist, maar ook lichaamsbeheersing en moed. Hardlopers die ook goed konden discuswerpen en worstelen, moeten bijzondere atleten geweest zijn. Dat waren sommige Grieken zich wel bewust. Volgens Aristoteles benaderden vijfkampers het dichtst het beeld van de ideale man.Ga naar eind7 Toch had het pentathlon in de oudheid niet de status in de publieke waardering die Couperus het toedacht. De stadionloop was het oudste en cultisch belangrijkste onderdeel van de Spelen, terwijl de wagenrennen, eenmaal ingevoerd (in 680 v. Chr.), het meest spectaculaire en prestigieuze nummer vormden.Ga naar eind8 Ook de beoefenaars van de zware sporten, pankration, boksen en worstelen, genoten een bredere populariteit dan de lichter gebouwde vijfkampers. Couperus had een idealistischer beeld van de oudheid dan de werkelijkheid te zien gaf. Couperus' tweede oplossing, Xenofon in alle onderdelen van de vijfkamp te laten winnen, bracht haar eigen problematiek mee: wat was de zin van de laatste ronde, als een mededinger al vier keer nummer één geworden was? Couperus zag de moeilijkheid en vond een elegante uitweg: | ||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||
En mocht in de zielen van vier hunner wellicht weifelen de eerste opgewektheid, omdat zij geen overwinnaar van Vijfstrijd meer konden zijn, hun glimlach verborg den spijt en zij zouden hunne geboortesteden en familiestammen toch eeren met te worstelen nog, te worstelen dezen Olympiade-dag, zóo geweldig nog, als zij vermochten, (av 130, vw 27-28) In historisch perspectief ligt de zaak minder eenvoudig. In de strijd kon eer- en plichtsgevoel een Griek ertoe brengen het gevecht aan te gaan met een sterkere tegenstander en zo een roemvolle dood te sterven.Ga naar eind9 In de sport viel eer samen met het behalen van de eerste prijs, en die was onbereikbaar geworden. Tweede en derde prijzen werden niet uitgereikt.Ga naar eind10 Couperus' oplossing zou in Olympia niet begrepen zijn. Het is niet zonder meer duidelijk hoe in het pentathlon de winnaar aangewezen werd. Bij het moderne triathlon kan men eenvoudig de bij het lopen, fietsen en zwemmen behaalde tijden optellen, en zo bepalen wie de minste tijd gebruikt heeft. Maar hoe moet men de prestaties wegen bij zo uiteenlopende takken van sport als discuswerpen, hardlopen en worstelen? De gegevens uit de oudheid bieden hierover geen zekerheid. In de moderne tijd zijn voor dit probleem diverse oplossingen bedacht. Het is niet nodig die hier te bespreken, maar zoveel is zeker dat als basisprincipe het systeem van ‘best of five’ werd toegepast, zoals bij het herentennis: wie drie ‘sets’, drie onderdelen van het pentathlon, gewonnen had, was winnaar van de hele vijfkamp; verdere strijd was dan overbodig geworden.Ga naar eind11 In werkelijkheid is het dus nooit voorgekomen dat een atleet op alle onderdelen van het pentathlon eerste werd. Gelukkig heeft Couperus deze feiten niet gekend. Anders hadden wij mogelijk een mooi verhaal gemist. | ||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||
Een tweede punt waarin Couperus bewust van zijn bron afwijkt, betreft de samenstelling van het pentathlon. In zijn inleiding noemt Poyard als onderdelen: ‘la course, le saut, le disque, le javelot et la lutte’ (p. ii).Ga naar eind12 Couperus houdt zich grotendeels aan Poyards volgorde, maar verwisselt springen en discuswerpen en vervangt het speerwerpen door het ‘Vuistgevecht’. De redenen die hij hiervoor gehad kan hebben, zullen aan de orde komen als we de afzonderlijke wedstrijdonderdelen bespreken. Direct al bij het eerste onderdeel valt ons een derde afwijking op. Zoals wij zagen, spreekt Poyard van ‘la course’. Elders in dezelfde alinea noemt hij ‘la course’ ook, nu als afzonderlijke wedstrijd, naast ‘la double stade’. Duidelijk is dat Poyard met ‘la course’ de enkele stadionloop bedoelt, en daarin heeft hij gelijk: in het pentathlon liepen de deelnemers de enkele stadionloop. Bij Couperus moeten de atleten echter de afstand tweemaal lopen: ‘van den afloop [...] langs de verhevenheid in het midden der Stadionlaan - waar de eerebekers en prijsdrievoeten klaar stonden [...]- tot aan het einddoel toe, dat de loopers om moesten loopen om den terugweg te aanvaarden’ (av 119, vw 15). En de toeschouwers keken dan ook vol spanning toe: ‘Wie zoû winnen, de renbaan ten einde, haar òm, terug langs de andere zijde der prijzenestrade, [...], om den afloop weêr te bereiken?’ (av 123, vw 19). Deze verdubbeling van de afstand in De Ode dient, voorzover ik zien kan, geen enkel dramatisch doel. We moeten aannemen dat Couperus zich hier vergist heeft. Waarschijnlijk heeft hij Poyards inleiding niet precies genoeg gelezen en zich, misleid door de moderne ellipsvormige atletiekbanen, het stadion in Olympia voorgesteld als een kleinere uitgave van het hem uit Rome bekende Circus Maximus.Ga naar eind13 Dat was echter bestemd voor wagenrennen; daarom heeft het in het midden een ‘verhevenheid’, de spina, met de uit films als Ben Hur bekende gevaarlijke keerpunten. Ook de door de overstromingen van de Alpheios ondergespoelde hippodroom in Olympia heeft die vorm gehad, maar het stadion zeker niet. Overigens liepen de deelnemers aan de dubbele stadionloop geen ronden maar renden ze het stadion heen en weer, waarbij ze aan het eind van de eerste baan hard moesten remmen (zonder spikes!), draaien, ieder om zijn eigen keerpunt, en opnieuw starten. Bij het tweede gedeelte van de vijfkamp, het discuswerpen, bereiken we weer vaste grond: En toen zij op het signaal de schijven uitslingerden, was het éene seconde de ontroerende schoonheid hunner bijna identieke standen: gebogen de tors, waarvan zwol de spierenbundel der rug, terwijl de teenen des even gebogenen rechtervoets onbewust krampten den grond; de andere voet - beneden de kuit, wier spanning zich teekende - licht zwevende bijna, over den grond; doelloos de linkerarm en -hand onbewust ook langs de rechterknie... Maar de rechterarm gespannen, de vier vingers en duim geklemd om den rand van den bronzen schijf, terwijl alle de vijf koppen bogen daarheen [...]. (av 125-126, vw 22) | ||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||
De discuswerper van Myron, ca. 450 v. Chr.
Atleet bij het verspringen, met gewichten in de hand. Detail van roodfigurige drinkschaal, begin vijfde eeuw v. Chr.
Het is duidelijk. Couperus zag hier vijf discuswerpers van Myron staan. Het is reeds lang bekend dat hij zich gaarne door antieke beeldhouwwerken liet inspireren.Ga naar eind14 Minder florissant is de situatie rond het derde onderdeel van de vijfkamp, het springen. De daarbij in de oudheid gebruikte techniek is nog steeds niet geheel duidelijk. Maar ook in Couperus' tijd was het zeker dat het om een vorm van verspringen ging, waarbij de atleten een reeks sprongen maakten terwijl ze gewichten in hun vooruitgeworpen handen hielden.Ga naar eind15 Couperus moet haast wel deze gewichten uit vaasschilderingen gekend hebben, maar in zijn vertelling heeft hij ze wijselijk buiten beschouwing gelaten. De onzekerheid rond de toegepaste sprongtechniek heeft hij bekwaam weggewerkt door Kallirhoë in gesprek te brengen met een andere bezoeker, waardoor ze te laat was om in het stadion een goede plaats te veroveren om de wedstrijd te zien. Maar wat zij wel zag, is verbazingwekkend: achter op de wallen [...], zag zij alleen, ginds in de verte, de springers even in hun sprong zweven boven de hoofden der voorste toeschouwers, zag zij ze even, als vogels, met gespreide armen, die als vleugels waren, zweven boven de gespannen koorde, óf zag zij, hoog aan de hooge stokken, hun sprong verschijnen en weêr verdwijnen maar kon zij de athleten niet volgen van sprong tot sprong, het geheele Stadion door... (av 127, vw24) De ‘gespreide armen die als vleugels waren’ zijn nog te verklaren uit wat we hierboven gezegd hebben, maar wie zich het tafereel probeert voor te stellen, komt tot lachwekkende beelden. In Couperus' voorstelling van zaken reppen de atleten zich in een soort hordenloop al hoogspringend of (en?) polsstokhoogspringendGa naar eind16 door | ||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||
Worstelaars. Brons, tweede eeuw v. Chr.
het stadion naar de eindstreep. Hier heeft Couperus kennelijk de grenzen van zijn kennis van de atletiek bereikt. Mogelijk is het deze onzekerheid geweest die Couperus ertoe gebracht heeft het springen niet direct als tweede onderdeel van de vijfkamp te presenteren, maar als derde, voorafgegaan en gevolgd door twee takken van sport waarover hij met meer gezag kon schrijven. Als vierde onderdeel van zijn vijfkamp beschrijft Couperus, zoals we al gezien hebben, niet een wedstrijd in speerwerpen, maar een ‘Vuistgevecht’. Voor deze afwijking zie ik twee redenen. Het speerwerpen zal hem na het discuswerpen weinig inspiratie geboden hebben. Belangrijker was ongetwijfeld dat Couperus zelf boksen een belangwekkende sport vond, die bovendien uit de oudheid stamde.Ga naar eind17 Ook het worstelen, het vijfde onderdeel van het pentathlon, had Couperus' warme belangstelling. Zoals we weten uit verschillende bijdragen van zijn hand in de Haagsche Post en De Telegraaf uit 1920, bezocht hij zelf graag worstelwedstrijden.Ga naar eind18 De beschrijvingen die Couperus in De Ode geeft van deze vechtsporten, kan ik niet tot bepaalde afbeeldingen herleiden. Ik vermoed dat hij hierbij putte uit eigen fantasie en observaties. Zelf vond hij worstelen nog interessanter dan boksen.Ga naar eind19 Deze voorkeur is terug te vinden in De Ode: Maar het schoonste van dien zonnedag was zeker [...] te zien voor Kallirhoë en voor de duizenden, die haar omringden, den Worstelwedstrijd, daar ter zelfder plaatse gestreden. (av 130, vw 27) Aardig is dat Couperus de boks- en worstelwedstrijden zich niet in het stadion, maar in het Gymnasium laat afspelen. Dat geeft levendigheid aan het verhaal. In dit verband is vermeldenswaard, niet meer dan dat, dat het Gymnasium alleen gebruikt werd als trainingsplaats voor de lichte sporten, zoals de Palaestra dat was voor de vechtsporten. In Olympia werden deze oefenscholen pas eeuwen na Xenofons overwinningen gebouwd, om aan de behoeften van beroepsatleten te voldoen; ze dateren uit het midden van respectievelijk de tweede en derde eeuw v.Chr.Ga naar eind20 De wedstrijden zelf werden allemaal, behalve die in de hippische sporten, in het stadion gehouden.Ga naar eind21 | ||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||
Wenden we ons nu tot de andere acteurs in het verhaal. Eerst Kallirhoë.Ga naar eind22 Van Vliet heeft terecht gewezen op het belang van haar rol. Daarbij herhaalt hij de door anderen gemaakte opmerking dat haar vermomming overbodig was, omdat het alleen getrouwde vrouwen verboden was de Spelen bij te wonen.Ga naar eind23 Mij lijkt dat niet zeker. Voor Griekse begrippen hield dit verbod in dat maagden niet geweerd werden. In de praktijk zal dat betekend hebben dat vaders die om een of ander reden gedwongen waren hun dochtertje mee te nemen, niets in de weg gelegd werd. Kallirhoë was zeker niet getrouwd, maar maagd was zij ook niet. Ik vermoed dat het heel verstandig van haar is geweest zich als jongen voor te doen.Ga naar eind24
In het ‘witte manelicht’, op de late avond van dezelfde dag, bereikt het verhaal zijn hoogtepunt: ‘Toen besteeg Pindaros den bronzen dichtertroon, [...]’ en zong, zich begeleidend op de lier, in ‘heilige stilte’ zijn ode ter ere van Xenofon (av 135, vw 32).Ga naar eind25 Van Vliet heeft aan deze passage een voortreffelijke beschouwing gewijd, waarin hij ook Couperus' weergave van Poyards Pindarus-vertaling analyseert.Ga naar eind26 Ik zou hier slechts op het begin van Couperus' ode willen ingaan,Ga naar eind27 omdat Couperus daarin weer bewust afstand neemt van zijn model. De eerste regels luiden bij hem: Ik wil looven den stam,
Driewerf zegevierende
Te Olympia...
Weelderig Korinthe
Zal vieren mijn zang...
Xenofon, o edele Oligethide!
Groote dingen zal ik herdenken u doen!
[...]
Korinthiër!
[...]
Wel vaak brachten der Olympische dagen
Festoenen beurende Horen
Der zege palmen
Aan uwe edele deugden,
Die in de gewijde perken triumfeerden!
Gij dus, o opperste God!
Machtige Zeus van Olympia!
Gun, dat ik Xenofon zing,
Prachtig, dat onverbonden ‘Korinthiër’, maar bij Pindarus en Poyard komt het niet voor, evenmin als de zesde regel.Ga naar eind29 De zevende regel staat er wel: ‘j'ai de grandes choses à dire’ (p. 56), maar dan gaat het niet over de prestaties van Xenofon, maar | ||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||
Atleet schraapt olie van zijn huid (de ‘Apoxyomenos’ van Lysippos), ca. 335 v.Chr.
over de grote kwaliteiten van de stad Korinthe als geheel, zoals uit het vervolg blijkt: et mon audacieuse franchise brûle de les réléver; on ne peut pas retenir l'élan de sa nature. Bij ‘fils d'Alétès’ noteert Poyard: ‘C'est-à-dire Corinthiens. Alétès avait fondé à Corinthe la dynastie dorienne.’ De passage wordt gevolgd door verwijzingen naar uitvindingen die in Korinthe gedaan zijn en naar de hoge cultuur en de krijgshaftigheid van zijn inwoners. In het aristocratische wereldbeeld van Pindarus weerspiegelt de prestatie van het individu in de eerste plaats de kwaliteiten van de familie en de stad waaruit hij voortgekomen is. Die krijgen dan ook de volle aandacht. Xenofon zelf komt bij Pindarus en Poyard eerst in vers 28 aan bod: ‘que le vent de la prospérité souffle pour Xénophon! Accueille ce chant et cette pompe triomphale [...].’ (p. 57).Ga naar eind30 Het is duidelijk dat Couperus zijn ode heel anders opgebouwd heeft. Hij begint zoals Pindarus, met ‘den stam’ en ‘weelderig Korinthe’, maar verder staat, afgezien van een korte vermelding van Xenofons vader Thessalos,Ga naar eind31 bij hem Xenofon zelf centraal. Couperus bereikt dit effect door regels toe te voegen (6 en 8)Ga naar eind32 en de aan familie en stad gewijde passages samen te vattenGa naar eind33 of om te duiden. Weglatingen zijn soms gemarkeerd door ‘...’, omduidingen uiteraard niet. Een mooi voorbeeld van de laatste zijn de regels 9-13, waar ‘der Olympische dagen / [...] Horen / Der zege palmen’ brengen ‘Aan uwe [Xenofons] edele deugden’. Hier gaf Poyards vertaling ‘les Heures’ ook weinig steun. In het antieke Griekenland spelen de Horen een andere rol. Begonnen als Seizoengodinnen (zaaien, wasdom, oogst) besturen zij de vegetatiecyclus, later houden zij in meer algemene zin de maatschappij in stand. Als zodanig zijn zij door Pindarus eerder in de ode genoemd als de drie zusters Eunomia, Dikè en Eirènè (‘Orde, Recht en Vrede’), die zich metterwoon in Korinthe gevestigd hebben en wier zegenrijk bestel de stad zoveel voorspoed en prestige opgeleverd heeft. Die verbinding legt Poyard niet, waardoor Couperus ertoe kon komen ze te | ||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||
interpreteren als personificaties van de uren der olympische dagen die Xenofon zijn zege gebracht hebben. Samenvattend kunnen we vaststellen dat de tekst van het begin van Couperus' ode tot stand is gekomen op grond van een misverstand en de uitdrukkelijke wil Xenofon centraal te stellen.Ga naar eind34
Op 23 februari 1919 schreef de latere hoogleraar Grieks W.E.J. Kuiper aan Louis Couperus, nadat deze hem een presentexemplaar van De Ode had doen toekomen: ‘Ik heb Uwe idylle van Kalirrhoë met groote bewondering gelezen, en ik ben getroffen zoowel door Uwe opvatting van de Griekse Gymnastiek als door Uwe psychologie van de hetaire [...] Ik wil hier geen opsomming bijvoegen van die enkele bizonderheden, die mij naar de archeologische handboeken of naar de oude schijvers hebben doen grijpen. Ik zou dat alleen doen, indien Gij het wenschtet. Maar wel wil ik U zeggen hoezeer het mij verheugt, dat Gij bij Uwe omzwervingen door de Oudheid ook den grooten geest van Pindarus ontmoet hebt. Ik bewonder hem zeer [...]’Ga naar eind35 In dezelfde brief schrijft Kuiper dat Couperus blijkbaar net als hijzelf ook getroffen is door passages uit Pindarus' derde Olympische Ode. Hij verwijst daarbij naar een vers (20) dat hij in het Grieks citeert en dat Poyard vertaalt als: ‘quand la lune [...] éclaire, le soir, son disque tout entier’ (p. 16), en naar ‘de beschrijving hoe Heracles de Olijfboom in Olympia bracht’.Ga naar eind36 Nu Couperus' bron beschikbaar is, kunnen we nog wat verder gaan. Niet alleen de evocaties van de maannacht aan het eind van De Ode danken wij aan Pindarus, maar ook het steeds terugkerende bomenmotief.Ga naar eind37 In Couperus' exemplaar van Poyard zijn twee passages met potlood gemarkeerd waarin gesproken wordt van ‘de beaux arbres’ en ‘d'admirables arbres’ die Herakles ‘autour de l'arène’ wil planten (p. 16 en 17); daar bevindt zich ook, in de ‘enceinte dépouillé de verdure, et exposée à l'ardeur des rayons du soleil’, de bron voor ‘de grauw gele vlakken der zongeblaakte wallen’ van het Stadion, waar bomen ontbraken (av 118, vw 15). Het is treffend te zien hoe goed Kuiper Couperus gelezen en begrepen heeft. Couperus antwoordde op 27 april 1919: ‘Uw zoo bizonder vriendelijk en waardeerend schrijven over De Ode heeft mij buitengewoon veel genoegen gedaan: U voelt zo geheel met mij mede de schoonheid, die ik in den geest gezien heb en dat U daarbij als “academiesch” man mijne omzwervingen in de antieke wereld toch nooit al te critiesch beschouwt, streelt natuurlijk wel mijn trots als dilettant en autodidakt.’Ga naar eind38
In deze bijdrage zijn wij in het bijzonder nagegaan op welke punten Couperus bewust van de hem beschikbare gegevens is afgeweken. Daarnaast is gebleken dat de vertelling nog veel andere elementen bevat die niet met de historische werkelijkheid overeenkomen. Het zou niet moeilijk zijn daaraan nog een reeks voorbeelden toe te voegen. Maar dat heeft geen zin. Wie wil weten hoe het werkelijk toeging op de Spelen in Olympia, kan beter de hieronder vermelde werken en de daarin ge- | ||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||
noemde secondaire literatuur naslaan. Wie geïnteresseerd is in Couperus' Olympische Spelen, heeft in De Ode een uitstekende gids. Hij schetst daarin ongetwijfeld een romantisch beeld, waarin een meisje een huis uit ‘wipt’, een dichter altijd arm is en liefde samen gaat met rozengeur.Ga naar eind39 Maar in de wereld die hij geschapen heeft, brengt Couperus zijn ideaal onder woorden, waarin ‘godsdienst, lichaameeredienst, wijsheid, kunst, poëzie schenen [...] samen te stemmen tot ééne harmonie van schoonheid, tot eene hymne aan het loutere geluk te leven onder de gunst der goede goden’.Ga naar eind40 Dat is een mooie wereld, ook al is het niet de onze. | ||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||
Bronnen
|
|