men een biograaf zijn passages over Byrons voorliefde voor tienerjongens te censureren.
John Murray iii (1808-1892) kwam al vóór de Baedekers met reisgidsen, de Murray Handbooks. Hij gaf ook reisverslagen uit, wetenschappelijke boeken en werk van politici. In de twintigste eeuw werden educatieve uitgaven en biografieën (van onder anderen Byron, Betjeman, Mary Shelley en MacDiarmid) nieuwe specialismen. Concurreren met Random House, HarperCollins en andere uitgeefconglomeraten bleek evenwel niet meer mogelijk. In 2002 ging Murray vrijwillig op in Hodder Headline, onderdeel van de boekhandelsketen W.H. Smith (nu van Hachette). ‘Iedereen beseft dat het gedaan is met kleinschalig onafhankelijk uitgeven,’ sprak de zevende John Murray daarbij. De naam John Murray leeft sindsdien voort als zelfstandig imprint van Hodder met als laatstovergebleven bekende literaire namen Neil Jordan, Patrick Leigh Fermor en de reeds overleden John Betjeman en George Mackay Brown.
Een tijdperk was ten einde en daarom werd besloten het uitgeversarchief van de hand te doen. De National Library of Scotland (nls) kreeg daarbij het eerste recht van koop. ‘Ik ben al vaak benaderd, zelfs met blanco cheques, maar ik vind dat het archief integraal in Groot-Brittannië moet blijven,’ vertelde Murray vii de bbc. De Edinburghse bibliotheek leek hem de gepaste behuizing, wegens de sterk Schotse signatuur van het archief én de mogelijkheden voor openbaarmaking en conservering. Lange tijd had het in linnenkasten op zolder gestaan; pas sinds kort bevond het zich in een waterdichte en vuurbestendige ruimte.
Murray bood de nls het archief aan ‘tegen een verlaagde prijs’. Bij een prijskaartje van 33,2 miljoen pond is dergelijke supermarkttaal natuurlijk met een flinke snuf zout te nemen. De veilingwaarde was door de Londense antiquaar Bernard Quaritch dan wel geschat op 45 miljoen pond, maar is zoiets in geld uit te drukken? De National Library, verguld met het aanbod, moest die 33,2 miljoen niettemin vóór begin 2005 bijeenrapen. Op de eigen begroting was een half miljoen beschikbaar en de Schotse autoriteiten fourneerden 8,3 miljoen pond. Aan het Heritage Lottery Fund (hlf), de Britse ‘Postcode Loterij’, vroeg de National Library 22 miljoen pond. Een grootscheepse lobbycampagne vergezelde die aanvraag. Uit literaire en academische hoek werden steunbetuigingen verzameld. Het hlf werd fijntjes gewezen op Edinburghs benoeming tot eerste Literaire Hoofdstad van unesco. En natuurlijk zwaaide men met de inhoud van Murray's archief.
Dat bevat allereerst zakelijke correspondentie met auteurs: Jane Austen, Anthony Trollope, Percy Bysshe Shelley, Samuel Coleridge, William Wordsworth, James Hogg, Thomas Carlyle, George Eliot, Herman Melville, Washington Irving, J.M. Barrie, Sir Arthur Conan Doyle... Met Charles Dickens correspondeerde Murray over onderhandelingen met de regering omtrent een nieuwe auteurswet. Daarnaast zijn er dagboeken en manuscripten, zoals van Walter Scotts recensies. Doordat vooral Murray ii persoonlijke banden met zijn auteurs ontwikkelde, bevat het archief ook privé-brieven. Die zijn er eveneens uit de uitgeversdynastie zelf, zoals een pijnlijke brief van Murray i over een bastaardzoon. De grondlegger van het bedrijf stond erom bekend dat hij achter