Omslag van de debuutbundel uit 2002.
zich overgeven aan de elementen rondom. En ja, Nescio is soms te horen in de gedichten. ‘De kastanjebomen van Gorinchem’ (1987) eindigt met: ‘Mijn bestaan: / Een ogenblik heb ik het in zijn geheel / kunnen vangen.’ In een titelloos gedicht uit 1998 zouden de Titaantjes zich wel hebben kunnen vinden: ‘God is het meest misbruikte wezen. / Hang de gemeenste, wreedste / theorieën om hem heen, / hij grijpt niet in, / omdat hij niet bestaat. // Maar mìjn God bestaat wel. /Ik heb hem gisteren nog beleefd / tussen de oude eiken / bij Den Treek. / Wat sneeuw, wat zon, / Mijn God! - ik was zo gelukkig.’
Een gedicht uit 1970 gaat over een uitstapje met haar vader, gemaakt in de jaren dertig. De eerste strofe van ‘De eendjes, Nescio en ik, lang geleden’ luidt:
De zon en schaduw op de weg
Geen afstand tussen mij en alles meer,
en de warme stilte op de weg.
Het is niet verbazingwekkend dat het thema natuur zo'n grote rol speelt in de gedichten. Uit Nescio's Natuurdagboek blijkt dat hij regelmatig met zijn dochter op pad ging, met de bus of op de fiets naar Huizen, Loenen, Ransdorp, of een van de andere geliefde plaatsen om vandaaruit verder op pad te gaan. Maar de relativering van de geluksmomenten was hen ook niet vreemd. Zo noteerde Nescio op 5 april 1954 in zijn Natuurdagboek de uitspraak van haar: ‘Als ik een taartje eet heb ik lak aan de eeuwigheid.’ Zijn commentaar op het uitstapje naar Muiderberg: ‘Een fijne ochtend in een wereld die we zelf hadden gemaakt.’
Van de zes jeugdgedichten in Kwestie van overleven is er een die eerder in De Stem is gepubliceerd. Liefde is het overheersende thema in deze sectie: ‘Ik loop door je straat, / jij weet het niet. / Het is donker en het regent / een beetje. / Ik loop door je straat, / jij weet het niet.’
De eerste herinnering aan haar vader is een toelichting op het gedicht ‘De eendjes, Nescio en ik, lang geleden’, die eindigt met: ‘Daar stond ik toen. Een klein meisje, met de poëet, de ontspannene, de Nescio. En toch ook mijn Vader. Een kostbaar ogenblik. - Er waren er meer.’ De tweede herinnering gaat over een vakantie in Zeeuws-Vlaanderen: ‘Daar zaten we, Pappie en ik, op de fiets gekomen. Het begon licht te schemeren en daar was dat molentje van Retranchement en wij waren zo ver weg van huis. Zo vervreemd, zo vlak bij alles, dat moment zit diep in mijn ziel. Af en toe komt het te voorschijn en ben ik daar weer en beleef een heerlijk, maar ook een weemoedig gevoel.’
Twee verwante zielen. Hopelijk volgen er in de toekomst nog meer herinneringen van de dochter van...