De Parelduiker. Jaargang 5
(2000)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermdMarco Goud
| |
[pagina 70]
| |
Interessant is dat in dit verslag enkele citaten van Boutens worden gegeven. Het is opmerkelijk om te lezen dat Boutens, die zeker niet bekend staat als een dichter van eenvoudige of toegankelijke gedichten, gezegd heeft dat een dichter zijn verzen zo eenvoudig mogelijk dicht, zoals een kind een verhaaltje vertelt. Helaas zijn de teksten van Boutens' inleidende woorden niet overgeleverd (zoals ik in mijn vorige artikel ook moest schrijven over Boutens' lezingen over Maurice Maeterlinck). Ik had heel graag willen weten wat Boutens verteld heeft over de Engelse dichterschilder Dante Gabriel Rossetti (1828-1882). Rossetti richtte, met een aantal andere kunstenaars, in 1848 de Pre-Raphaelite Brotherhood op. Boutens voelde zich zeer verwant met Rossetti, zoals blijkt uit zijn vertalingen. Deze liet hij in 1906 als luxe privé-uitgave drukken onder de titel Vijf gedichten van Dante Gabriël Rossetti door Eduard Verbeke te Brugge, in een oplage van 32 exemplaren. Boutens nam deze vertalingen later op in zijn bundel Carmina (1912). J.C. Bloem heeft zich (in de nrc van 9 juni 1923) over Boutens als vertaler van Rossetti zeer lovend uitgelaten: ‘Iedere aandachtige lezer van Boutens herinnert zich ongetwijfeld de meesterlijke vertaling, die hij van Rossetti's “The portrait” heeft gemaakt, welke in den bundel Carmina te vinden is. Om van een zoo schoon gedicht van zoo groot een dichter een zoo uitnemende vertaling te maken, moet men in de eerste plaats natuurlijk zelf een uitstekend en ervaren dichter zijn, maar bovendien bewijst zoo'n keuze uiteraard een zekere verwantschap met het gekozene.’ Over Boutens en Rossetti valt uiteraard meer te zeggen, maar dat valt buiten het bestek van dit aanvullende stukje.Ga naar eind1 Over de voordrachtskunstenares Martha Gosschalk is maar weinig bekend. In 1908 was zij, volgens een notitie van de eerste eigenaar van het Pulchri-programmaboekje - ene J. van Teylingen - 18 jaar.Ga naar eind2 Boutens kende Martha Gosschalk al voor zijn Haagse lezingen in 1908. Hij schreef namelijk op 26 mei 1907 aan Lodewijk van Deyssel: ‘Een vrouwelijke bekende van me, Mej. Gosschalk alhier, die zich op het voordragen van poëzie toelegt, zoude gaarne na Uwe jaarvergadering een enkel gedicht van mij zeggen. Bestaat daar mogelijkheid voor?’ Boutens doelde op de jaarlijkse algemene vergadering van de Vereeniging van Letterkundigen op 3 juni 1907 in Hotel Américain te Amsterdam. Uit het verslag van deze vergadering in de Mededeelingen. Officiëel Orgaan der Vereeniging van Letterkundigen (nr. 8, augustus 1907) | |
[pagina 71]
| |
blijkt dat Boutens zijn zin niet heeft gekregen. Er werd geen gedicht van hem voorgedragen. Wel droeg Willem Royaards een gedeelte voor uit Gorters Mei, en Eduard Verkade uit Shakespeare's Macbeth in de vertaling van Jac. van Looy.Ga naar eind3 Overigens schreef Boutens enkele weken voor de eerste Haagse voordrachtavond aan Van Deyssel op 6 februari 1908: ‘Het speet mij, dat ik er geen moed of lust toe kon vinden, het Rotterdamsche publiek op Uw ophanden litteratuuravond over mezelf te onderhouden. Zooals ik den Heer Mijnssen reeds schreef, vind ik het volkomen goed dat Mevr. v. Looy verzen van me voordraagt, ik zal dat zelfs gaarne komen hooren, indien slechts een ander over mij spreken wil.’ Op 3 maart 1908 schreef Boutens aan Van Deyssel: ‘En worden in Rotterdam nog gedichten van mij door Mevr. v. Looy ten gehoore gebracht?’ Het is mij niet bekend of de voordracht door Titia van Looy-Van Gelder in Rotterdam is doorgegaan. Maar uit Boutens' brieven aan Van Deyssel blijkt wel dat hij er nogal geïnteresseerd in was dat zijn werk werd voorgedragen. Het is opmerkelijk dat Boutens op 6 februari 1908 nog aan Van Deyssel liet weten niet zelf te willen voordragen of over zichzelf te willen vertellen in Rotterdam, terwijl hij dat op 26 februari van datzelfde jaar wél deed in Den Haag! Wellicht voelde hij zich meer thuis in de stad waar hij sinds 1904 woonde. Of misschien werd hem een aantrekkelijk honorarium geboden. Terug naar Martha Gosschalk. In de mij bekende lexica over toneel en voordrachtskunst heb ik niets over haar kunnen vinden. Wél komt haar naam voor in de studie Muzentempels. Multidisciplinaire kunstkringen in Nederland tussen 1880 en 1914 (1998) van A.B.G.M. van Kalmthout. Daaruit blijkt dat Gosschalk behoorde tot de oprichters van het Haagse genootschap ‘Kunst aan Allen’. Ook valt daarin te lezen dat zij op 25 januari 1910 voor de Rotterdamsche Kunstkring onder meer gedichten van Boutens heeft voorgedragen. Uit een aanbevelingsbrief van W.G.C. Byvanck van 23 januari 1909 aan een bestuurslid van de Rotterdamsche Kunstkring valt iets op te maken over Gosschalks manier van voordragen: ‘[...] de drie malen dat ik Juffr. Gosschalk's voordrachten hoorde, [verkeerde] ik telkens onder den indruk [...] dat hier een natuurlijke begaafdheid zich paarde aan ernstige studie en krachtigen wil. Het optreden was altoos hoogst eenvoudig, maar dadelijk kwam men onder de bekoring der zeer rein gedragen voordracht; en niet alleen was het de buigzaamheid van de stem die behaagde, maar ook het volledig begrip van de wedergave, de zuivere nuanceering tegelijk van gedachte en geluid.’Ga naar eind4 Hoe het Martha Gosschalk na 1910 is vergaan, en of zij nog contact heeft gehad met Boutens, is mij helaas niet bekend. Nu we eenmaal weten dat Boutens, behalve de eerder door mij genoemde lezingen en voordrachten, nóg twee lezingen heeft gehouden, wordt het steeds merkwaardiger dat de nrc in 1918 nog schreef - naar aanleiding van Boutens' lezing voor de Rotterdamsche Kring - dat Boutens voor het eerst een lezing voor publiek hield. Immers, het moet toen al minstens de zesde keet geweest zijn dat hij dat deed! En wellicht heeft Boutens nóg vaker voorgedragen of lezingen gehouden. Wie weet wat et nog meer opgedoken wordt. |
|