Pas met het verschijnen van Braak en Blurb zouden de experimentele dichters hun werkelijke podia bestijgen. Met hun komst wordt althans het begin van de Beweging van Vijftig doorgaans ‘officieel’ gemarkeerd. Door Hans Renders is dit beeld in zekere mate gecorrigeerd in zijn studie Braak. Een kleine mooie revolutie tussen Cobra en Atonaal. Volgens hem vormen de blaadjes van Augustin, samen met die van anderen, ‘een verborgen voorgeschiedenis’ van de Beweging van Vijftig en kunnen ze als ‘trapveldje van een jonge garde’ worden beschouwd. Nu Renders hem ook als een van de aanstichters van die ‘kleine mooie revolutie’ had geboekstaafd, besloot Augustin zijn oude stiel weer op te pakken en een nieuw tijdschrift te beginnen.
Als uitgever en enige redacteur leverde Augustin vroeger zelf altijd de meeste kopij aan, dikwijls geschreven onder pseudoniem, want dan leek het of het blad meer medewerkers had. Die waren er overigens wel, Karel Grazell bijvoorbeeld, en ook enkele bekender geworden Vijftigers. Simon Vinkenoog publiceerde in de dualist en in Spleen, Remco Campert in sense and sentences, evenals Lucebert.
Vermenigvuldigd met behulp van doorslagpapier, stencilmachine of hectograaf, oogden de tijdschriftjes eenvoudig en zelfs voor die tijd tamelijk tot soms zeer primitief. Dat kon ook nauwelijks anders: ze moesten met weinig geld tot stand komen en vooral betaalbaar blijven. Een halfjaarabonnement op (het maandblad) de dualist kostte in 1947 één gulden. Vijf jaar later was de abonnementsprijs voor zes nummers van sense and sentences vijfendertig cent duurder.
Ook nu toont de jongste tijdschriftuitgave van Augustin uiterst eenvoudig. Van eigentijds schrijfgerei als de pc en de printer heeft de maker zich niet bediend. Augustin heeft regel-maat op de ouderwetse, hem vertrouwde manier vervaardigd: met de typemachine - net als vijftig jaar geleden. De enige ‘nieuwigheid’ die hij zich heeft veroorloofd, is het gebruik van een fotokopieerapparaat. Het stelde hem onder meer in staat illustraties op te nemen en het omslag in kleur af te drukken.
Op het omslag van het eerste nummer van regel-maat staat de afbeelding - een tekening van Jean Cocteau - die ook het eerste nummer van de dualist sierde. Daarmee slaat Augustin meteen een brug naar het verleden, zijn verleden. Want in regel-maat wil hij de gedichten herdrukken die eerder in al die verschillende tijdschriftjes van hem hebben gestaan, afgewisseld met recent werk en met dat van anderen. Op dat punt is er eveneens niets veranderd. Zo werkte Augustin vroeger ook al. In de dualist en sense and sentences werden bijdragen regelmatig gerecycled.
Voor het eerste nummer van regel-maat - dat telkens bestaat uit vier in elkaar gevouwen, halve a4-tjes in een omslagje - maakte Augustin een keuze uit zijn poëzie uit de eerste drie nummers van de dualist. In zijn vroegste werk had hij zich nog niet helemaal aan de traditie weten te ontworstelen, zoals blijkt uit het volgende gedicht uit 1947, waarmee het nummer opent:
volgende week wil ik weemoedig zijn
ernstig staren naar de schilderijen
flirten niet, maar wel bijtijen
tranen uit mijn mooie ogen laten glijden
Maar in ‘in de cultus van de eigenvrouw’, dat het nummer besluit, is al een veel moderner geluid te horen. Augustin publiceerde dit gedicht in 1951 onder zijn pseudoniem Niek