schoten. [...] Hoe goedhartig staat daar het mooie cijfer: 25. En ik ben niet dood.’
Het is dan mei 1923. Nog ruim een jaar heeft hij te leven.
De recent verschenen druk van Palestina verschilt in zoverre van die van 1925 dat de huidige is voorzien van een leeslintje en een voorwoord van Dick Houwaart, secretaris van voornoemde Maatschappij tot Nut der Israëlieten. Dit ‘Woord vooraf’ van vier bladzijdjes verschaft amper informatie en verspilt kostbare ruimte aan gemeenplaatsen, zoals dat het Palestina van toen erg veranderd is en thans een ‘voor een deel een bijna Amerikaanse, industriële natie’ is geworden, ‘vol lawaai, vol leven en problemen’, maar dat de ‘verbondenheid van het joodse volk met Eretz Israël’ onwankelbaar is. Allemaal goed en wel, als Houwaart niet met de deur in huis was gevallen met de mededeling: ‘Het was in 1999 vijfenzeventig jaar geleden dat Jacob Israël de Haan op 30 juni 1924 in Jeruzalem door een Arabier werd vermoord.’
Hoe kan het de secretaris van de Maatschappij tot Nut der Israëlieten zijn ontgaan, dat de joodse dichter helemaal niet door een Arabier is vermoord maar door een commando van de Hagana, de verdedigingsorganisatie van de zionisten? Reeds in 1985 berichtten de Nederlandse kranten dat de moordenaar, Awraham Tehomi, op de Israëlische televisie gedetailleerd had verteld hoe hij met een kameraad De Haan had opgewacht en zelf had geschoten. In 1991 herhaalde hij dat relaas in het vpro-programma Het eind dat niemand keren kan. Houwaart prijst zelfs ‘het mooie boek’ van dr. Jaap Meijer: diens De Haan-biografie De zoon van een gazzen uit 1967 - die Houwaart Zoon van een gazzan noemt. Daarin doet Meijer, die in Israël de politierapporten las, het verhaal van de moord al uit de doeken. Houwaart heeft dat ‘mooie boek’, dat ‘zeker een herdruk waard is’, beslist niet gelezen. En wie het ook niet heeft gelezen, is Hans Werkman, die in zijn bespreking van de herdruk van Palestina - in het Nederlands Dagblad van 14 april 2000 - prompt de miskleun van Houwaart voetstoots overschreef. Zo gaat zo'n blunder een eigen leven leiden.
Beter geen voorwoord dan zo'n voorwoord.
Als vroom joods jongetje groeide Jacob Israël de Haan op in Zaandam, in een arm gezin van een godsdienstonderwijzer. Op 31 december 1881 was hij in Smilde geboren. Op zijn veertiende ging hij met een beurs naar de Rijkskweekschool voor onderwijzers in Haarlem, waar hij zowel in de klas als daarbuiten zeer eenzaam was, zijn geloof verloor, gedichten schreef en contact zocht met Frederik van Eeden. In 1900, achttien jaar oud, verhuisde hij naar Amsterdam, waar hij hulponderwijzer werd in De Pijp. In 1904 verscheen zijn roman Pijpelijntjes, een even amusante als benauwende beschrijving van het wonen tussen kleinburgers, met het voor die tijd ongehoord openhartige verhaal van een homoseksuele passie. Aan de verschijning ervan beleefde de schrijver weinig plezier. Het boek bracht een literaire rel teweeg. Arts en schrijver Arnold Aletrino, die meende zichzelf in een van de figuren uit het boek te herkennen, kocht met De Haans vriendin, de gemeentearts Johanna van Maarseveen, bijna de hele oplage op, om te vernietigen. Vrienden braken met hem. De affaire kostte De Haan zijn baan als onderwijzer. Ook het dagblad Het Volk, waar hij medewerker van was, gaf hem zijn congé. Hij raakte in een geestelijke crisis en trouwde