‘een paar weken geleden’ in Toppie's vorige woning waren gedaan. En in 1909 verhuisde Jopie van de Kerkstraat naar zijn optrekje achter de Leidsegracht.
Erny wordt door een collega van kantoor naar Toppie meegetroond. Eerst kopen ze nog een bos bloemen, wat fruit en nog een paar versnaperingen. Via het Leidseplein bereiken de meisjes hun bestemming.
Enige dagen later noteert Erny in haar dagboek:
't Is herfst geworden en al een eindje in October; ik ben met Sally Prins bij ‘Toppie’ geweest, dit is een schilder die ergens in een steegje woont, altijd ‘jour’ houdt, en bij wien zelfs ministersvrouwen op bezoek komen.
[...]
Ze vroeg vanmiddag of ik eens meeging, en ik deed het, uit leegte en vermoeidheid. Nadat zij eerst een bos herfstbloemen had gekocht, ging ze een délicatessewinkel in, koos er een mand met fruit, waarvan ze het hengsel versieren liet met wingerdranken, (die mocht ik draden) nam zelf ‘nog wat’ tomaten en walnoten in haar arm, en verklaarde dat nu de tocht naar het straatje aanvaard kon worden. We moesten daartoe het gevaarlijkste plein van de stad oversteken [...].
Nauwelijks hadden we, door een deurtje tusschen wee huizen, de zonlooze, zeer noordenvolle steeg (de ‘gang’ mocht je wel zeggen, want hij had niet eens een naam) betreden, of Sally riep: ‘Hij is thuis, de bezem hangt uit!’ en opkijkend ontwaarde ik dat uit een der ramen van een bovenverdieping een kleine gart stak.
Sally stapte nu een deur zonder slot of bel binnen [...]. We traden een donkere, holle, ruimte binnen waarin niets was behalve een oude vleugel beladen met papieren, en toen mijn oogen wat aan de duisternis gewend waren, ontdekte ik een Beethoven-masker aan den wand, dat de somberheid nog verhoogde.
Sally had intusschen ‘Joehoe’ geroepen en van boven klonk een ‘Joehoe’ terug. ‘Kom,’ zei ze me met haar hand wenkend, en ik ging achter haar een stikdonkere wenteltrap op, een deurtje ging open, en we moesten een kamertje vol bloemen en menschen in.
‘Komt binnen, komt binnen!’ riep, ons tegemoet stappend, een niet groote man met gitzwarte manen en baarden, wiens forsche, felroode strikkendas op zulk een voortvarende wijze uit zijn boordje te voorschijn kwam, dat het was of het hem uit den hals tochtte, - hij stortte levendig op Sally toe, en zij omhelsden elkander recht hartelijk, terwijl de bloemen van Sally boven hun gezichten trilden, en de tomaten gekneusd werden.
‘Toppie, wat maak je het goèd!’ riep Sally, met streelende blikken tot hem opziend. Het was de gastheer; ik werd voorgesteld en kwam tevens in de gelegenheid van het fruit te worden verlost, - hij vatte den mand gracieus aan en nu werd ik, aan de geheven hand van Sally, den kring ‘rondgeleid’. Daar er echter niet veel ruimte was, en er bovendien op den grond, in het midden van 't vertrek, een driepits-oliestel stond te vlammen met een stoomenden ketel er op, bleef'k maar rustig waar 'k was, en kon, door het genot van draaibare hakken, groetend den kring rond gaan, zonder een ‘voet’ te verzetten. Toen dat gedaan was kregen we een plaatsje bij den schoorsteenmantel, van welken een prachtige fraise-satijnen rand, geborduurd met zilveren draken die je aanbrieschten, afhing. De gastheer begon, geholpen door enkele dames met zeer peinzende gebaren, thee te schenken in kommetjes die ‘en club’ (ook op den grond) op het vullen hadden staan wachten.
Er scheen me toe niet zooveel discours te zijn, ieder praatte eens een gedempt woordje met zijn buur-man of -vrouw, en na de ‘reuring’ die het thee serveeren had medegebracht, was het er weer slim stil. [...] Sally zag 'k niet, mijnheer Toppie had schaterpret met een heel blond meisje waar niets van was te verstaan, en de man naast me bleef maar in zijn puntbaardje zitten woelen, zijn voeten binnenwaarts.
Erny voelt zich niet erg op haar gemak. Als