hardvochtigen tijd, onder verdorde menschen. Ik ben je geweldig dankbaar, niet alleen om wat gij voor mij waart, ook om wat gij geweest zijt voor onze streek en ons geheele Nederlandsche volk.’
Een mooi, sober stuk, waarbij de ingehouden emotie de lezer nieuwsgierig maakt naar de essentie van de band tussen Baggerman en De Man. Zo lijkt het in eerste instantie. Toch is Herman de Man sterker in dit ‘In Memoriam’ aanwezig dan Ary Baggerman wil toegeven. In 1930 had De Man namelijk bij het overlijden van zijn vriend de schrijver Just Havelaar (1880-1930) een uitgebreid artikel over hem in het tijdschrift De Stem gepubliceerd (jrg. 10, nr. 6, p. 655-662, titel: ‘Aan een, die den nieuwen tijd voorafging’). Het stuk opent met:
‘Wat is het moeilijk, iets te schrijven over een gestorven goed vriend. Ik heb de opdracht met vreugde aanvaard, want van deze vriendschap getuigen leek mij heerlijk. [...] En nu ik mij tot deze taak zet, na er dagen en dagen mee rondgetobd te hebben, kan ik de woorden niet vinden. Het is, alsof ik iets schenden ga, door aan anderen over te dragen, wat tusschen ons beiden heeft bestaan. En ik ga nu vreezen, dat dit in memoriam een conventioneel relaas zal worden, want het intiemste zal ik moeten besloten houden. Het wil niet over mijn lippen komen.
Just Havelaar is een twaalftal jaren een trouw en toegewijd vriend voor mij geweest [...].’
Dan volgt een uitgebreide karakteristiek van de overledene, met veel aandacht voor diens ethiek en religie. Het artikel eindigt met:
‘Zoo denk ik dan aan U, goeden vriend Havelaar, als een der nobele eenzamen, die heeft gestreden voor Godes glorie, in een hardvochtig tijdvak, onder verdorde lieden. Ik ben U innig dankbaar, niet alleen om wat gij voor mij waart, ook om wat gij geweest zijt voor dit van God afgewende volk, waarin gij weer kiemen van nieuwe godshunkering hebt gezaaid. [...]’
De proloog en epiloog van deze herdenkingsartikelen lijken, enkele minimale parafraseringen anno 1946 daargelaten, elkaars fotokopie. Je vraagt je af, wat Baggerman bezield kan hebben om bij een zo gevoelig, kwetsbaar en persoonlijk iets als een ‘In Memoriam’ van een goede vriend zich te baseren op diens eigen, voor een ánder bestemd ‘In Memoriam’. Was het bedoeld als een soort eerbetoon aan De Man, of een literaire Spielerei? Maar dan had er toch minstens een verantwoording bij moeten staan. Werd Baggerman gekweld door verslagenheid, paniek, nu er zo onverwachts een herdenkingsstuk geschreven moest worden en greep hij daarom maar terug op andermans werk, ook al was dat van de dode zelf? Gemakzucht? Of was het gewoon moeilijk tot iets echt persoonlijks te komen?
‘In Memoriams’ blinken niet vaak uit door originaliteit - ze lijken soms grafkransen waarin welwillende typeringen en vriendelijke clichés protserig in elkaar gevlochten zijn. Het stuk van Ary Baggerman is echter van een ander gehalte. Zijn herdenking van Herman de Man is het enige voorbeeld dat ik ken van funerair plagiaat. De ‘vriendschap’ tussen beide mannen komt door Baggermans artikel in een ander licht te staan. Maar wat vooral frappeert: onbewust leverde Herman de Man in 1930 de bouwstenen voor een ‘In Memoriam’ dat zestien jaar later hemzelf tot onderwerp zou hebben.